GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LITERATUUR EN KUNST

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eudaemonisme in de Trilogie van Gulbranssen.

II.

Roel Hou-wink heeft in zijn bespreking van het t-weede deel der trilogie van Gulbranssen ia het Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur terecht gezegd dat het in de buurt van het evangelie lag. Dit is het moeilijke bij de beoordeeling van deze boeken, en oppervlakkige beschouwing zou doen concludeeren: hier hebben we een christelijk boek. Het moet aan het religieuze standpunt van Roel Houwink zelf liggen als hij bij de verschijning van het derde deel triumphantelijk opmerkt: wie door de lezing der beid© vorige deelen bevooroordeeld zijn en het christelijk karakter der trilogie meenen te moeteia loochenen, komen bedrogen uit, want de naam Christus op de lippen van den ouden Dag is geen fraseologie van de bekende bekeeringsromannetjes.

Meer bevreemdt het dat Dr C. Tazelaar in Stemmen des Tijds tot een soortgelijke conclusie gekomen is. Bij nadere beschouwing blijlct immers hoe wezenlijk dit boek verschilt van de gedachtengang in het boek Prediker.

In het boek PredUcer is het vleesch volkomen gestruikeld, en dan wordt teruggewezen naar Gods geboden, en heengewezen naar den Christus, al wordt Zijn naam niet genoemd. In de

trilogie is het vleesch' niet w e r k e 1 ij k' gestruikeld, wordt slechts naar een gebod van Christus heengewezen, dat in wezen ©en eigen geformuleerde conclusie is bij de puinhoopen van wat het eigen denken had opgebouwd; en wordt niet heengewezen naar den Christus zelf al wordt Zijn naam ook genoemd. De Prediker heeft gezondigd in zijn zoeken naar een sluitrede, omdat hij is gaan redeneeren buiten het licht dat hij reeds had om; dit moest fout loopen. Maar als hij dan vastgeloopen is, dan komt hij niet bij Gods gebod terecht als resultaat van zijn nog altijd vleeschelijk denken, maar hij gaat terug op de hem gopenbaarde geboden. De oude Dag daarentegen gaat niet uit van de openbaring, hij wordt alleen geleerd door de levenspraktijk en komt dan terecht bij een gebod van Christus waaraan hij een eigen inhoud geeft. Dat hij bij den Christus terecht komt 'is omdat hij in een christelijk milieu is opgegroeid. Was hij in een Boeddhistischen kring opgegroeid dan had zijn eindpunt Boeddha kunnen zijn. Het ergste is niet dat Dag paiS aan het eind van zijn leven tot zijn conclusie komt, al kan men het betreuren dat iemand zijn heele leven practisch zonder den Christus heeft geleefd. Maar de groote tragiek van het boek is, dat het verstrikt is gebleven in zijn eigen probleemstelling. Heel het boek door is er een strijd tegen het eudaemonisme, de aflaat, het werken en bidden om in den hemel te komen; maar nochtans overwint Gulbranssen dat eudaemonisme niet. Wie predikt dat men aan het eudaemonisme moet ontkomen, maar nochtans de doelstelling van het eudaemonisme handhaaft: vreugde in 't leven en vrede voor de eeuwigheid, wie tégen het eudaemonisme stemt voor het n i e t-eudaemonisme, die heeft in beide leden van de vergelijking den term eudaemonisme gehandhaafd en is er niet aan ontkomen. Evenmin als iemand die aan zelfobservatie lijdt en meent allerlei kwalen onderzijn leden te hebben, aan die zelfobservatie ontkomt als hij zichzelf blijft observeeren of hij vooral niet aan zelfobservatie doet. Aan eudaemonisme ontkomt alleen hij die ziet dat de probleemst^lling zelf niet deugt. Het boek constateert dat de menschen streven naar vreugde in het leven en vrede voor de eeuwigheid. Doch het moet hopeloos fout loopen met de oplossing van dit probleem, enkel al door het feit dat dit probleem volkomen onjuist is gesteld. Men mag niet blijven staan bij het bloot constateeren dat de mensch naar geluk streeft, maar men moet deze „instelling", die het geluk wil om het geluk en den Verlosser op den koop toe neemt, als zonde aan de kaak stellen. Dit heeft Gulbranssen niet gedaan, maar hij heeft dan ook op de onjuist gestelde vraag een onjuist antwoord gegeven. Men l)ereikt de levensharmonie niet door allerlei vrome daden, zegt Gulbranssen. Maar waarom niet? Niet omdat dit een zondig pogen is, maar: omdat het nu eenmaal niet kan. En als het niet door je daden kan, nu, dan laat je het Christus doen! Ik geloof niet mis te tasten als ik meen dat Gulbranssen in zijn boek veel van het echte eenvoudige Christendom als aflaat, als eudaemonisme heeft willen brandmerken. Het is waar dat wij in ons leven den aflaat kunnen maken tot een repeteerende breuk en dat we meenen door op de wondeplek van den aflaat den vinger te leggen, eerst redit een beste beurt te maken. Maar het wordt tocli bedenkelijk als we het gaan construeeren op de manier van den ouden Dag. Want hij zegt er niets over dat die aflaat zonde is, maar hij zucht heel erg over de tot in het oneindige doorgaande aflaat-o n r u s t, waar hij wel graag afkomen wil. Hij wil er nog steeds komen, het zoeken van de levensharmonie b 1 ij f t bij hem in het centrum staan. Daarom moeten het gebed on het regelmatig bijbellezen het later ook ontgelden, want r- het „helpt" toch niet, het is aflaat en eigenbaat veelal.

Wat dan wel „helpt" bij Gulbranssen, daarover zoo dadelijk. Maar nu al moet erop gewezen dat het niet juist is, alles tot in het oneindige met aflaat te diskwalificeeren. De drang naar zelfbehoud wordt door Christus meermalen gebruikt om de menschen te roepen tot Zijn heil, en vanuit de liefde tot den Verlosser is er een zien op de vergelding des loons dat door den bijbel een geloofsstuk wordt genoemd. Het is kenmerkend voor het negatieve eudaemonisme dat het dit alles wegtrapt, waarom? omdat je er anders niet komt! Doch het is niet verkeerd dat men, gelóóvende in den Verlosser, buigende voor Zijn'almachtigen wil, en uit liefde Zijn gebod doende, over één of andere prestatie „tevreden" is. Het is oorspronkelijk niet eigen aan den mensch dat alles in hem bedorven is en dat hij onbekwaam is tot eenig goed. En het zal in den hemel een groote blijdschap voor ons zijn dat wij zelf weer door Gods genade in staat zijn Hem door al onze daden volkomen te behagen. Het is eenzijdig en onschriftuurlijk, elke vreugde over een daad die in beginsel in overeenstemming was met Gods gebod als egoïsme te brandmerken; al zie ik niet voorbij dat die arbeidsvreugde in dit leven nog altijd verre overstemd wordt door de zonde van tekort, en de zonde van ons arglistig hart dat zoo spoedig vergeet dat het Gods genade was die tot het volbrachte liefdewerk ijj staat stelde. Maar dat neemt het gezegde niet weg, evenmin als het wegneemt het feit dat juist verdriet over de zoogenaamde repeteerende breuk van den aflaat door en door egoïstisch kan z ij n.

Dit blijkt dan ook uit de oplossing, die tenslotte aan de hand gedaan wordt. Je moet je er nu maar bij neerleggen dat je met je daden den hemel niet kunt verdienen, het is God die je klaar moet maken voor de eeuwigheid. En die genade krijgen we pas als we van onzen kant ons best gedaan hebben. Dit is eigenlijk een enorme inconsequentie, want als we eerst on~S best moeten doen om de genade te verkrijgen dan hebben we hem toch zélf verdiend. Bovendien wordt hier de arbeid in dit leven losgemaakt van de genade. Wij moeten ons er maar bij neerleggen dat we met onze daden den hemel niet kunnen verdienen, en dan komt er tenslotte een deus ëx machina die ons door Christus nog wel even den hemel inült. Denn eben wo die Menschen fehlen, da stellt der Herr zur rechter Zeit sich ein! Zoo zijn we dan toch' nog net door een achterdeurtje binnengekomen. En vóór het zoover is moeten wij dan maar ons best doen, zonder te meenen dat we iets voor den hemel kunnen verdienen. Dat is de taak die God ons oplegt en voor die taak heeft hij ook nog een gebod: dat we in onze daden onze goede hartegezindheid toonen. Dat kunnen we allemaal zelf doen. Christus wordt hier verbleekt tot een prediker van de goede hartegezindheid. Die hartegezindheid deugt. Verstand en gedachten zijn maar geworteld in de zondige stof. Dat is onze beklagenswaardigste kant waarmee we naar de menschen toegekeerd zijn, en onze hartegezindheid is de goede kant, die naar binnen gekeerd is. Keer die naar buiten en alles is in orde.

Dit alles is bedenkelijk. Wij mógen niet aanvaarden een pseudo-religieuze therapie die ons wil doen berusten in de onvolkomenheid onzer daden zonder meer. Elke onvolkomenheid dient ons op onze zonde te wijzen. Dat gebeurt natuurlijk niet als we daarover klagen omdat w ij zoo weinig presteeren, want dat is geen zondekennis, maar egoislisch gejammer. Waarachtige zondekennis leeren we pas in het aangezicht van Jezus Christus, omdat we dan onze zonde zien als bedreven tegen een Heiland die zooveel voor ons deed. Maar dan aanvaarden we ook nooit onze onvolkomenheid zonder meer, leggen we ons nooit bij de zwakheid onzer daden neer, maar bidden we om de genade van den Heiligen Geest om tot de voorgestelde volkomenheid na dit leven te geraken. Want oorspronkelijk was het zoo dat de mensch w el d e ge- 1 ij k als onder-arbeider en mede-arbeider Gods de wereld tot zijn hemeltoestand brengen kon. Dan durven we ook nooit aan 't werk te gaan voordat we om de genade gebeden hebben, en gaan we niet hier eerst ons best doen zonder genade, om ons tenslotte nog door God den hemel binnen te laten trekken.

Deze critiek onts'angt nog te meer kleur als we tenslotte letten op het feit dat de schrijver den jongen Dag nog beter de oplossing van den ouden Dag laat begrijpen dan deze zelf. De oude Dag heeft getracht zich van zijn geldbezetenheid los te maken, maar heeft toch altijd betaling van zijn schuldenaars geëischt. De jonge Dag echter toont zijn hartegezindheid nog meer door de schulden kwijt te schelden en door zich voor een ander.in den dood te geven. Doch hoe heeft hij dit inzicht gewonnen? Niet door zijn geloof in den Christus, maar door zijn gevaairvollen tocht naar den z.g.n. Stervensberg. Het geweldige uitzicht op de bergen des doods in het noorden en op de vlakte des levens in het zuiden doet hem tot de conclusie komen dat in het leven de dood is, ja dat het leven de dood is. Onontkoombaar worden alle zielen op een korten weg gedreven naar den dood; daarom is het zoo jammer dat ze het elkander op dien weg nog zoo moeilijk maken en elkander den dood indrijven. Wie ziet dat het leven de dood is kan alleen 'rust vinden als hij zijn hartegezindheid toont aan zijn naaste, en zich desnoods voor hem in den dood geeft. Het zou de moeite loonen na te gaan in hoeverre deze gedachten beïnvloed zijn door de existentiephilosophie. We laten dit echter rusten. Maar wel verdient 't de aandacht, dat deze oplossing voor het probleem van het jagen naar geluk door en door humanistisch is. Ook wordt wederom een methode aan de hand gedaan om boven het troostelooze van deze gedachten uit te komen, en deze methode stelt in staat nog verder zijn hartegezindheid te toonen dan de oude Dag het deed. Dit moet ons waarschuwen, om niet de oplossing van den ouden Dag christelijk' te noemen, alleen omdat hij den naam Christus heeft genoemd. De oude Dag zelf sprak trouwens uit dat hij het met dien gedachtengang van zijn zoon eens was. De oplossing van den ouden Dag dient naar dien van den jongen te worden geëxegetiseerd. Dan luidt de conclusie: de Christus is in Gulbranssens trilogie niet gepredikt. Als Dag Jr zich in den dood geeft dan is dat heel wat anders dan wanneer een Christen zelfs in de moeilijkste vervolging zingt: waar Gij voorgaat, volgen wij. Is dit oordeel niet te scherp? Wij kennen toch) óók de levenservaring, waardoor God aan ons leven bouwt? Inderdaad! Maar vooreerst moet opgemerkt worden dat onze eigen methode om den levensstrijd te voeren, zoo vaak aan die van den ouden Dag herinnert. Praktisch zijn we in onzen geloofsstrijd honderdmaal wereldgelijkvormig: we bouwen ons eigen levensinzicht op zonder er mee te rekenen dat de Verlosser Zijn werk reeds 1900 jaar geleden heeft volbracht. Wij hoeveni de oplossing van onze levensmoeilijkheden niet zelf op te bouwen maar mogen strijden vanuit de overwinning. Het is dit inzicht waartoe de hemelsche Landman ons telkens terugvoeren moet als hij aan ons leven snoeit; terwijl wij vaak meenen nog tot een principiëele oplossing te moeten komen in den loop of aan 't einde van ons leven. Dat maakt ons leven soms zoo hopeloos donker en ontneemt ons het uitzicht op den Christus. Zoo zal onze levensgroei altijd pijn blijven doen. Het is daarom dat ik op de tragedie van Gulbranssens trilogie wees. Hij zelf ontkomt niet aan wat hij zoo beslist bestrijdt, en zal tenslotte ook over het nu gevonden rustpunt zijn lezers en zichzelf weer onrustig doen worden. Met nadruk wil ik nog zeggen, dat Gulbranssens boeken niet christelijk noemen niet identiek is met: Gulbranssen geen Christen noemen. Daarover ontbreken me de gegevens.

Doch dan worde ook niemand boos '(en dat is het tweede wat ik nog zeggen wilde), omdat ik Gulbranssens trüogie een etiket heb opgeplakt. Wetenschappelijke arbeid kan niet buiten classificatie, en wanneer dat classificeeren christelijk geschiedt, d.w.z. als de bedoehng voorzit den naaste er christelijk mee te dienen, óók den naast© die kunstenaar is, dan kan de kunst niet dan tot haar groote schade dezen dienst der wetenschap hooghartig afwijzen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juni 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juni 1938

De Reformatie | 8 Pagina's