GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op de vlakte.

Ds J. Douma komt in „Friesch Kerkblad" terug op wat ik schreef in ons blad van 2 September. Hij teekent het geval samenvattend aldus:

Misschien herinneren de lezers zich nog, dat ik Prof. Schilder, die „zich op de vlakte te houden" afkeurde, vroeg, of hij zich zelf-niet aan dat euvel schuldig maakte ten opzichte van de nieuwere „Calvinistische Wijsbegeerte", terwijl ik tevens den wensch uitsprak, dat hij zijn oordeel hierover eens geven wilde en werken als bijv. van Janse en Ds Spier, waarin de nieuwere wijsbegeerte gepropageerd wordt, onder de loupe zou nemen.

De Doüma merkt, met voorbijgang van de hoofdzaken, op:

In zijn antwoord zegt Prof. Schilder o.a., dat het „Friesch Kerkblad" zich ook meermalen op de vlakte gehouden heeft. Het kan best zijn, al heeft het zich bijv. over publicatie's van Janse wel uitgesproken. Maar dan is het met het Kerkblad toch nog een ander geval dan met „De Reformatie". De hoofdredacteur van „De Reformatie" lijkt wel inzage te krijgen van alle kerkelijke bladen in heel ons goede vaderland en spreekt zijn oordeel uit over ongeveer alles wat in de kerkelijke wereld geschiedt. Als bijv. Dr Thijs in „De Heraut" het onderscheid tusschen het Oude- en Nieuwe Verbond tracht te ontwikkelen, verschijnen artikelen in „De Reformatie", waarin over het Coccejanisme van „De Heraut" gesproken wordt. Aan wat Prof. Hepp schrijft, wordt door „De Reformatie" bizondere aandacht besteed, en ik zou mij niet verbazen, zoo argelooze „Relonnatie"-lezers zich langzamerhand Prol, Hepp gingen voorstellen met horens en bokspooten. Maar als bijv. Janse, met zijn door een voortgezet systeem beheerschte exegese komt, zwijgt „De Reformatie". Alle evenredigheid, zou ik zeggen, is hier zoek.

Wat die horens en bokspooten betreft, dit is meer geestig dan juist. Wat ik over Prof. Hepp schreef kon men controleeren; wat Prof. Hepp over mij opmerkte onttrok zich aan controle. Overigens bedenke men, dat „De Heraut" het blad was, dat aanviel en dat een klacht van afwijking van de belijdenis ondersteunde: onze dogmaticus zou het wel bewijzen. Daarover loopen de polemieken van vandaag, en Ds Douma zal dus slechts gelijk hebben met zijn opmerking, dat ik verschil maak in behandelingswijze, als hij kan bewijzen, dat ik tegenover - wat dhr Janse schrijft, een gelijk alarm zou noodig achten als „De Heraut" en Prof. Hepp bleken noodig te achten. Laat ik hem verzekeren, als hij het nog niet heelt ingezien, dat dit een groote vergissing is. Als Ds Douma mijn stuk aan de lezers had voorgelegd, hetgeen beter ware geweest dan na enkele maanden een zeer vage reactie er op te geven, zouden zijn lezers dit allang hebben kunnen opmerken. Daarom is ook zijn volgende opmerking niet ter snede:

Verder brengt Prof. Schilder ter sprake, dat niet hij, maar wel Prof. Dijk lid, zelfs bestuurslid is der Ver. V. Calvinistische Wijsbegeerte. Maar die Vereeniging zal toch geen vereeniging van Ja-broers zijn? In den naam „Calvinistische Wijsbegeerte" ligt een mooi ideaal, al zal, wat zich aandient onder dien naam, wel nauwkeurig bekeken en zoo noodig becritlseerd moeten worden. Sprak Prof. Vollenhoven zelf in zijn boek over „De Reformatie der Wijsbegeerte" niet uit, kritiek op prijs te stellen? Maar we laten Prof. Dijk rusten; hij heeft zijn ouderdom.

Niemand heeft beweerd, dat die vereeniging een vereeniging van ja-broers is; maar „De Heraut" heeft gezegd, dat ze wordt geleid door meeningen, die van de belijdenis afwijken. Ik laat de scherpte van die aanklacht niet verdoezelen. Eerst als het terrein der discussies gezuiverd is, is het de tijd om even rustig over meeningsverschillen, die er steeds overblijven zullen, te spreken, als dit in normale omstandigheden tot onderlinge „stichting" geschieden kan. Die normale critiek op meeningen van Prof. Vollenhoven of op die van mij of van wie dan ook is slechts tegengehouden door de de perken te buiten gaande critiek van „De Heraut" en van Prof. Hepp. Overigens begrijp ik niet, waarom Ds Douma speciaal mij aan het woord wil laten komen. Ik ben toch ook door „De Heraut" gerangschikt, met Ds de Graaf, onder de „dwalende broeders"? „De Heraut" zal het niet eens profijtelijk vinden, als zulk een dwalende broeder nu ook nog zijn licht ontsteekt over de meeningen van een hoogleeraar der V.U. Eén van beide: Ds Douma is het met „De Heraut" eens op dit punt, 6f niet. Het gaat niet aan, dat hij zich op de vlakte houdt als „De Heraut" zóó spreekt, en dan mij vraagt, me uit te spreken op punten, die buiten de discussies vielen, welke door „De Heraut" geopend zijn. Wat door Prof. Hepp en „De Heraut" tegen dhr Janse is aangevoerd, heb ik uitdrukkelijk besproken, al bleven de lezers van Ds Douma's orgaan daarvan onkundig. Vervolgens:

Dan spreekt Prof. Schilder er over, als zou ik verlangen, dat hij tegen de V.U. ging vechten. Dat hij 't niet doet, al is het dan met de beste bedoelingen zal ik niet zeggen.

Weer de oude, looze redeneering. Wanneer enkele proessoren van de V.U. zelf haar ontwikkeling schade oebrachten, dan wordt de afwijzing van hun redeneeing aangediend als „strijd tegen de V.U." Ds Douma oet begrijpen, dat de twee professoren der V.U., hier bedoeld, niet de V.U. zelf zijn. Vervolgens:

Maar als hij eens rustig een welgegrond oordeel gaf over de tegenwoordige philosophische kwesties, dan werd dat toch geen vechten tegen de V.U. Beginne hij desnoods met een beoordeeling te geven van wat bijv. Janse schrijft, bij wiens werken ik wel eens denken moet aan het woord:

De meester in zijn wijsheid gist. De leerling in zijn waan beslist. Dan kan de V.U. er te gemakkelijker buiten blijven,

'k Geloof niet, dat Ds Douma er goed aan doet, den eester te laten schuilen achter wat hij noemt „een eerling". Daar staan in dit geval de meester en de eerling beide te hoog voor. Zoodra de lucht is opgelaard kan Ds Douma zijn zin krijgen. Laat hem daii erst alvast doorgeven, wat ik wèl gezegd heb Daarna lezen we:

Ook stelt Prof. Schilder de vraag, waarom ik nu persé wil, dat hij een bekende commissie het werk uit handen nemen zal. Mijn oordeel is altijd geweest, dat het bestaan dezer Commissie niemand belet over de aanhangige kwesties zijn licht te laten schijnen, Prof. Hepp niet en ook Prol. Schilder niet. Het zou een vreemde wereld worden, als ernstige vraagstukken aan een Synodale commissie ter behandeling werden toevertrouwd, ongehinderd voor vreemde ideeën propaganda mocht worden gemaakt, maar de leden der Commissie moesten zwijgen, drie jaar lang, en als zij, door wat oorzaak dan ook met het rapport niet gereed waren, zes jaar lang!

Het doet me genoegen dat Ds Douma thans onderschrijft wat ik van den beginne af gezegd heb inzake het spreekrecht van commissie-leden. Aan wat ik daarbij nog opmerkte, tipt Ds Douma niet. Daarover dus geen woord meer. Mijn opmerking ging natuurlijk alleen maar in op de mogelijkheid, dat Ds Douma meent, dat wat tegen de filosofische meeningen van den nieuwen tijd in te brengen zou zijn, op één lijn zou moeten staan met de zware beschuldigingen van „De Heraut" en Prof. Hepp. Het zou niet een „kleine winst", doch een groote zijn geweest, als Ds Douma zijn lezers had verteld, dat ik een andere meenihg ben toegedaan. Wat die „kleine winst" betreft merkt Ds Douma op:

Nu heb ik tot dusver nog niets genoemd, dat het opschrift rechtvaardigde. Toch is er een kleine winst te boeken. Vooreerst, dat Prof. Schilder tusschen de regels door laat weten, dat hij, al maakt „De Reformatie" wel eens een anderen indruk, ook zijn bezwaren

heeft tegen de nieuwere wijsbegeerte, 't Spijt me wel, dat Ds Douma hier tusschen de regels door gaat lezen. Op zulke leesmethoden ben ik niet gesteld; en bovendien liet ik niets tusschen de regels door lezen. Dat er meeningsverschillen zijn, maar dan over en weer, zal geen mensch verwonderen. Hetzelfde geldt ook van Prof. Hepp en mij. Maar ik heb er niet aan gedacht, daarover het bekende rumoer te maken; evenmin als ik dat deed inzake Prof. Hepp's openbaringsbegrip. Op catechisaties wordt tegenwoordig gedoceerd, dat er „openbaring in Gods Raad" is. Ik denk er niet over, deze meening, die Prof. Hepp's leerlingen in de kerken dragen, te bestrijden onder gebruikmaking van de leuzen, die Prof. Hepp aangeheven heeft. Wel meen ik, dat hier het begrip „openbaring" gebruikt wordt in heel andere beteekenis dan onze belijdenisschriften het woord bezigen, en ook in een zin, dien het volk er niet aan hecht. Als nu Prof. Vollenhoven het woord „substantie" op zijn eigen manier gebruikt, moet dan Prof. Hepp, die met het openbaringsbegrip precies zoo doet, daartegen zulk verdragend geschut openen? En heeft voorts Prof. Waterink niet nog altij.d meeningen

gehandhaafd, die ik onjuist acht, maar die ik daarom nog niet bestreden heb? Ds Douma wil nu een wig drijven tusschen degenen, die ook onder goedkeuringsteekenen van „Friesch Kerkblad" beschuldigd zijn. Ik houd niet van die methode; evenmin als ik er van houd, dat men een wig drijft tusschen opinies van Prot Waterink eenerzij ds en Prof. Vollenhoven anderzijds, of tusschen nieuwe terminologieën van Prof. Hepp aan den eenen en van Prof. Vollenhoven aan den anderen kant, of tusschen leerlingen van Prof. Hepp (met hun catechisatie-dictaten) eenerzijds en een „leerling" van Prof. Vollenhoven (over wien Ds Douma hierboven spreekt) aan den anderen kant. Ik heb er geen enkele behoefte aan het „krijgsplan" van „De Heraut" te ondersteunen door verzoeken van Ds Douma in te willigen. Het spel van het drijven van een wig tusschen wie men buiten schot stellen wil en wie men aanvallen wil, heeft mij allang tegen de borst gestuit. Tenslotte schrijft Ds Douma:

En verder mag als winst worden geboekt, dat hij opnieuw uitsprak, zijn hart aan de Commissie verpand te hebben. De kerken mogen er dus zeker van zijn, dat mede door zijn arbeid, de Commissie tijdig met haar rapport gereed zal zijn. En dan zullen we ook het nu nog niet gegeven oordeel van Prof. Schilder mogen hooren.

Is hier de geachte schrijver niet wat onvoorzichtig geweest? Hij maakt den indruk, dat hij menschen gesproken heeft, tegenover wie uit de commissie geklapt is. Ds Douma zij gerust: wanneer het noodig is, zal ik het gereformeerde volk wel precies inlichten. Dan is het niet meer noodig, in bedekte termen te spreken. Ds Douma's polemiek begint de gebreken van die van

„De Heraut" te vertoonen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 oktober 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 oktober 1938

De Reformatie | 8 Pagina's