GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over moeilijkheid van juiste terminolo0ie. (III.)

Prof. Dr V. Hepp oefent critiek op den term auctoritas historiae, dien hij met historisch gezag weergeeft, en veroordeelt de onderscheiding van auctoritas historiae en auctoritas normae, en wel in die mate, dat hij haar als verkeerd verwerpt; en hij meent daarin Dr H. Bavinck aan zijne zijde te hebben. In „Credo" van i Nov. j.l. schrijft hij: „In elk geval vindt iemand, die naast het normatief gezag nog een ander in de Schrift wil aannemen, en die de heilige historie van haar normatief karakter wil berooven, bij Bavinck niet den minsten steun".

Dit laatste zal zeker wel juist zijn. Maar wij mogen ook vragen, welke Gereformeerde de heilige hisorie van haar normatief karakter wil berooven?

Doch b.v. Gen. 3 : 4 en 5 is geene heilige historie, maar zeer onheilige. En evenzoo Ex. 5 : 2 en Job 3 : 2 vv. en II Sam. 11: 4, 13a.

Maar wanneer Prof. Hepp zegt, dat wie naast de auctoritas normae bij de Heilige Schrift nog eene auctoritas historiae aanneemt, niet den minsten steun bil Dr Bavinck vindt, vergist hij zich. Want Dr BavincU schrijft, Dogm.2 i, biz. 475: „Voorts is het ook volkomen juist, dat er onderscheid bestaat" (— letten wij er wel op, hij schrijft: bestaat, en niet b.v. aangenomen werd, of iets dergelijks. Dr Bavinck handelt hier .niet over. de. meeningen van anderen, maar geef'

zijne eigene opinie —) „tusschen de auctoritas historiae en de auctoritas normae; niet alles, wat in de Schrift opgenomen en. aangehaald wordt, is daardoor zelJ naai den inhoud waar; de Veritas citationis" — d.i. de juistheid eener aanhaling — „is niet met de Veritas rei citatae" — d.i. de waarheid van het in een citaat gezegde — „één. Er worden immers in de Schrift ook letterlijke woorden van Satan, van valsche profeten, van goddeloozen geciteerd, die blijkens het citaat dan wel zoo door deze personen gesproken zijn, maar daarom nog geen objectieve waarheid behelzen". En op blz. 485 schrijft Dr Bavinck, dat men het eens was hierover, , dat aan de Schrift, wijl zij God tot auteur had, eene auctoritas divina" — Goddelijk gezag — „toekwam. Nader werd deze autoriteit daardoor omschreven, dat de Schrift door allen geloofd en gehoorzaamd moest worden, en de eenige regel was van geloof en leven. Deze omschrijving leidde echter vanzelf tot de onderscheiding van eene auctoritas historica en eene auctoritas normativa". Dit „leidde echter vanzelf tot" bedoelt hij dan niet maar enkel in historischen zin, dat het n.l. zoo geloopen is, doch ook in dien zin, dat het terecht geschiedde. Dat blijkt duidelijk ook uit wat hij op blz. 486 zegt: „De auctoritas historiae en de auctoritas normae laten zich in de Schrift niet op zoo abstracte wijze scheiden. De formeele en de materiëele beteekenis van de uitdrukking woord Gods zijn veel te nauw verbonden. Ook in de leugenachtige woorden van Satan en de booze daden der goddeloozen, heeft God iets tot ons te zeggen".

Dus geene scheiding. Dat is echter iets anders dan onderscheiding te loochenen. Dit laatste doet Dr Bavinck niet. Hij oefent critiek op de abstracte scheiding van beide, en wijst aan, dat deelen met auctoritas historiae ook vermanende of waarschuwende strekking kunnen hebben, maar handhaaft toch beide, de auctoritas historiae zoowel als de auctoritas normae, uitdrukkelijk. Zal er van onderscheid gesproken kunnen worden, zooals Dr Bavinck doet in hier van hem gegeven citaten, dan moeten er ook in dezen twee zijn. Als daarom Prof. Hepp van Dr Bavinck zegt: „Hij nam die onderscheiding niet over", „Credo" van 28 Oct. j.l., is dit blijkens hetgeen door mij in dit artikel uit Dr Bavincks Dogmatiek werd aangehaald, niet juist. Schrijft hij daarentegen in datzelfde „Credo"-nummer: „Toegestemd moet worden, dat het eenige zorg vereischt om Bavinck goed te lezen", dan blijkt dat wel juist. Want van de waarheid daarvan heeft hij in deze zijne artikelenreeks een duidelijk blijk gegeven. Maar voegt hij daaraan toe: „Voor wie Bavinck zelf heeft gekend, is de zorg nog het geringst", dan kunnen wij aan hem zelven zien, dat deze bewering maar niet zoo onderschreven kan worden.

Groote zorg is steeds vereischt voor een ieder om eenigen auteur goed te lezen, en zijne gedachten nauwkeurig én juist voor te stellen. Dat geldt ook ten aanzien van Dr H. Bavinck. En wanneer men dan ziet, dat daarin gefaald is, kan dit weinig het vertrouwen sterken, dat zulks niet geschied is ten aanzien van andere auteurs. Te meer blijkt daardoor steeds noodig nauwkeurige opgaaf van vindplaats, opdat controle, die blijkbaar niet gemist kan worden, mogelijk zij.

S. GREIJDANUS.

De kerken in Synode saamgekomen. (II.)

Wat zouden wij nu hebben, wanneer deze mooie uitdrukking van zoo heerlijk beginsel en ideaal ten volle verwerkelijkt werd? Laat ons, om daarvan eenige voorstelling ons te kunnen vormen, maar blijven bij onze Gereformeerde Kerken in Nederland, dus zonder die in Duitschland en Indië en Zuid-Amerika. Volgons het pas verschenen jaarboek onzer kerken hebben wij in Nederland 759 kerken met 320727 belijdende leden. Wanneer dezen nu allen samen gekomen waren om gemeenschappelijke zaken en verhoudingen dezer kei'ken naar den Woorde Gods te beslissen en te regelen, dan zouden we naar waarheid en ten volle kunnen zeggen: de Gereformeerde Kerken van Nederland in Synode saamgekomen. Bij de samenkomst te Jeruzalem schijnt ook de geheele gemeente aldaar aanwezig geweest te zijn, en niet alleen de ambtsdragers, Hand. 15 : 22, hoewel ook niet bij alle vergaderingen, vs 6; Gal. 2:2. Maar natuurlijk, lang niet alle geloovigen te Antiochië en op andere plaatsen, waren daar te Jeruzalem. Reeds toen kon dus niet de geheele gemeente des Hèeren samenkomen. En dat kan ook in ons kleine landje niet. Waar zouden een drie honderd duizend menschen kunnen samenkomen om te vergaderen, en hoe zouden dan vruchtbare beraadslagingen mogelijk zijn. Het heerlijke beginsel en ideaal, dat uitgedrukt wordt door de zegswijze „de kerken in Synode saamgekomen" is op aarde, en zelfs in ons land, niet te verwerkelijken.

Maar de Heere heeft aan Zijne gemeente de ambtsdragers geschonken, en dan bepaald de ouderlingen, bij dezen inbegrepen de dienaren des Woords, om Zijne kerk te regeeren, op elke plaats die bepaalde ambtsdragers die bepaalde kerk of gemeente. Niet om maar te heerschen over die kerken, en allerminst naar eigen wil en gril, doch om haar te besturen naar Zijn M'oord. En ook niet buiten alle medewerking van de niet in eenig bizonder ambt staande geloovigen om, doch voor zoover het kan, met hunne medewerking en gemeenschap en in hunne tegenwoordigheid. Dat kan Hand. 15:22 ons ook leeren. Op de Synode te 's-Gravenhage in 1891 sprak Dr A. Kuyper, eene vergelijking makende tusschen de Synode der Hervormde Kerk en die van Nederduitsche Gereformeerde Kerken destijds, daarom ook: „Er is dit jaar nog eene „Haagsche Synode" samen ; geweest; eene wier naam tusschen aanhalingsteekens j mag vermeld. Deze vergadert niet als hier in de ruimte, i maar in de Willemskerk onder een soort verwulf in een 1 enge zaal, waar van toehoorders geen sprake kan zijn. I Dit nu is symbolisch: Slechts een Bestuur is daar samen; geen Kerken. Door kronkelgangen, waarin I men schier den weg niet kan vinden, komt men er. Ware die „Haagsche Synode" dan ook eene Gereformeerde Synode geweest, ze zou zulk een vergaderplaats hebben afgewezen, en gevraagd hebben om een gebouw, waar zij met Gods kinderen kon samen zijn. Maar juist dat deed ze niet, en meende het best zonder de kinderen Gods de zaken te kunnen afdoen.

Wij van onzen kant konden daarentegen niet anders dan in een ruim gebouw vergaderen, „'s H e e r e n volk moet er bij kunnen zijn".

Niet, als zouden wij beter zijn; de zucht toch, om den hiërarch te spelen, schuilt, gelijk ik toegaf, in elks hart. Maar God heeft ons bewaard. Gelijk op de Synode te Jeruzalem is het ook hier gegaan: De Gemeente is er van meet af bijgekomen. Dat heeft ons gered. Dat heeft onzen toon hooggehouden en ons bewaard voor Hiërarchische velleïteit. Moge die goede geest onder ons I waken hl ij v e n en elke volgende Synode door een steeds klimmend getal van geloovigen worden bijgewoond!" Acta, 1891, blz. 132.

Bij de meerdere vergaderingen onzer kerken dus over- • eenkomstig dezen wensch zoo weinig mogelijk comité-, : vergaderingen en geheime zittingen, en zooveel moge- I lijk openbaarheid voor de gemeente.

1 Geene geheimdoenerij, geen bestuur, geene hiërarchie.

I Doch wanneer van onze kerken in Nederland alleen ! maar alle ouderlingen zouden samenkomen, ware dit j nog eene zoo talrijke vergadering, dat er niet behoor- ! lijk door beraadslaagd en gewerkt zou kunnen worden. ! Wij kunnen dat weten aan de „Deputatenvergaderin- ! gen", die wel geschikt zijn om enthousiasme te wekken, I maar niet om serieus samen te spreken en te over- I wegen, degelijk te beoordeelen en met kennis van zaken ; en rijp beleid te beslissen. En wanneer alle ouderlingen I onzer kerken zouden samenkomen, ware dit eene ver- ! gadering van denkelijk wel een 8000 a 4000 of nog meer ' ambtsdragers. Voetius spreekt van kerkeraden-synodes, d.i. kerkelijke vergaderingen, waar de geheele kerke- ' raden van alle vergaderende kerken zouden samen zijn. I Zulke synodes zouden gehouden kunnen worden door eenige kleinere kerken te zamen, b.v. door 10 of 20, of ook door enkele grootere, of door een paar zeer groote. Maar zoodanige samenkomsten van alle onze i Nederlandsche Gereformeerde Kerken door hare volle ; kerkeraden zijn niet mogelijk, n.l. op die wijze, dat zij i zouden kunnen doen, wat door de Synodes gedaan moet I worden.

I Er is dus iets anders gezocht moeten worden om : de kerken in grooten getale, of wanneer zij door af- I stand te ver van elkander verwijderd zijn, samen te I doen handelen. En er is iets anders op gevonden. Reeds \ Antiochië's kerk ging niet in haar geheel naar Jeruza- I lem, maar zond afgevaardigden, gedeputeerden, Hand. 15 : 2. In dien weg is men daarna verder gegaan. De i kerken en de meerdere vergaderingen kiezen en zenden uit haar midden ambtsdragers, mannen, die haar vertegenwoordigen, op haren last, in haren naam, naar de meegegeven instructie spreken en handelen. Zoo komen classicale vergaderingen, particuliere synodes, generale synodes, saam. Men zegt dan wel, dat de kerken ; samengekomen zijn in classisvergadering of synode. Maar in werkelijkheid is dat dan niet het geval. Wij hebben dan slechts vergaderingen van algevaardigden van kerken of van meerdere vergaderingen.

Dat verschilt heel wat.

En dat vei'schil moet door de meerdere kerkelijke vergaderingen ook nimmer uit het ook verloren worden. De kerken kunnen niet anders, wanneer zij in grooteren getale gemeenschappelijk beraadslagen en besluiten zullen over gemeenschappelijke zaken en onderlinge verhoudingen, dan samenkomen door afgevaardigden. Maar wij moeten niet vergeten, dat dit steeds een gebrekkig of ook zeer gebrekkig samenkomen en samenwerken der kerken is. „De kerken in synode saamgekomen" geeft iets veel beters te kennen, drukt een veel heerlijker beginsel uit, doet een schooner ideaal schitteren. Classicale vergaderingen, en nog meer particuliere, en nog: weer meer generale synodes, zijn slechts op gebrekkige en zeer gebrekkige wijze vergaderingen van kerken. En eigenlijk zijn zij dat in het geheel niet, doch alleen maar samenkomsten van dezulken, die door kerken of meerdere vergaderingen, afgevaaidigd zijn om de kerken te vertegenwoordigen en in haren naam te handelen.

Dat heeft voor die afgevaardigden, en voor die meerdere vergaderingen, en voor de kerken, groote beteekenis, en moet door hen en haar wel bedacht worden.

S. GREIJDANUS.

P.S. In het vorige artikel bleef een drukfout ongecorrigeerd. Er staat in de 3e alinea: „waarbij de geestelijke overheid der kerk niet tot haar recht komt". Dit moet echter zijn: waarbij de geestelijke eenheid...

S. G.

Verkeerde zelfroem.

In „Credo" van 20 Jan. j.l. schrijft Prof. Dr V. Hepp: „Het polemisch element heeft stellig recht van bestaan. Toch kan de polemische thermometer stijgen tot een graad, welke een bedenkelijke temperatuur aanwijst. Dan staat men voor de vraag of een zoo groot mogelijke onthouding niet gewenscht is. In het afgeloopen jaar meende ons blad dit bevestigend te moeten beantwoorden. Krachttoeren werden verricht om ons uit onze tent te lokken. Wij weerstonden die en begaven ons alleen naar buiten op een enkel oogenblik, dat wijzelf dit raadzaam oordeelden".

Maar Prof. Hepp heeft in zijne brochures (die bronnen van veel jammers in onze kerken tegenwoordig), dus publiek, zijnen collega Prof. Dr D. H. Th. Vollenhoven en anderen aangevallen en heeft hen beschuldigd ook van confessioneele afwijking. Aangevallenen of beschuldigden en anderen hebben zijne beweringen, althans ten deele, besproken, gewogen, en te licht bevonden. In dergelijk

geval is het de zedelijke plicht van den aanvaller of beschuldiger, één van twee te doen: aantoonen, dat het geboden verweer geen steek houdt en onjuist is, öf zijne beschuldigingen laten vallen. Weigering echter, ook na aandrang, om ook maar één van beide te doen, is geen betoon van moed en kracht, maar integendeel veeleer openbaring van gemis asm rechten zin en ernst en moed om zijnen eenvoudigen plicht te doen. En zich beroemen op die weigering is een zich beroemen in hetgeen niet tot eere strekt. Had hij één van beide gedaan, mogelijk, zoo niet waarschijnlijk, stond het er met de polemiek en de verhoudingen in onze kerken thans wat beter voor.

S. GREIJDANUS.

De Groote Catechismus van Zacharias Ursinus. (XX.)

202. Wat gebiedt het?

Dat alle menschen, hetzij in den ongehuwden staat, 'hetzij, die hiertoe geschikt zijn, in het huwelijk, de kuischheld en de zedigheid zullen in acht nemen, niet slechts uitwendig, ten aanzien van het lichaam, maar ook ten aanzien van hun gesprekken, hun gebaren en hun ziel en hart; kortom die ingetogenheid en zelfbeheersching, zonder welke de kuischheid niet bewaard kan worden.

203. Wat is het achtste gebod? Gij zult niet stelen.

204. Wat wordt hierdoor verboden?

Dat wij het goed van anderen, noch door geweld, noch door list, naar ons toe zullen halen; en dat wij noch op eenigerlei wijze zullen trachten, noch zullen begeeren, ons, ten nadeele van anderen, te verrijken; en dat wij ook ons vermogen (onze geldmiddelen) niet roekeloos zullen verkwisten.

205. Wat daarentegen geboden?

Dat wij ons zullen inspannen om ieders bezittingen te beschermen; en dat wij naar de mate van ons vermogen in den nood van onze naasten zullen te hulp schieten.

206. Wat is het negende gebod?

Gij zult geen valsch getuigenis spreken tegen uwen naaste.

207. Wat wordt door dit gebod verboden?

Niet slechts, dat wij in het gericht niemand door meineed zullen ten val brengen, maar ook 't verkleinen •an iemands verdiensten, laster, kwaadspreken, booze achterdocht; en eindelijk babbelzucht, pluimstrijkerij en leugens van alle soort.

208. Wat wordt hier daarentegen van ons gevorderd?

Dat wij ons zullen toeleggen op waarheid en standvastigheid in de rechtspraak, in verdragen en in onze gesprekken; dat wij van anderen, zooveel dit kan, 't goede zullen gevoelen en spreken, en hun eer en goeden naam zullen voorstaan.

209. Wat is het tiende gebod?

Gij zult niet begeeren uws naasten huis; gij zult niet begeeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets dat uws naasten is.

210. Wat wordt in dit gebod geleerd?

Het voegt een verklaring toe aan de andere geboden, n.l. dat wij zelJs met geen gedachte of neiging tegen Gods Wet onze zielen en harten moeten opwekken; maar dat wij zullen branden van een voortdurende en volmaakte haat tegen alle zonde en van liefde tot de gerechtigheid.

211. Kan iemand de gehoorzaamheid, die in deze geboden geëischt wordt, in dit leven volmaakt bewijzen?

Niemand, zelfs de allerheiligste niet, Christus alleen uitgezonderd. Want wij dragen allen gedurende heel dit leven de overblijfselen der zonde met ons om, en hebben nauwelijks een zwak beginsel van die gehoorzaamheid, die de Wet Gods vordert.

G. B.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1939

De Reformatie | 8 Pagina's