GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Melchizedek, de Koning van Salem.

X.

HOOFDSTUK VIL

De beteekenis van Melchizedek.

§ 29. De Priester, dié-ons in Gen. 14 beschreven wordt, wordt in Ps. 110 genoemd als de norm van Christus' priesterschap. De priesterlijke verschijning van Salems koning uit Gen. 14 krijigt daardoor bijzondere beteekenis. Waarin die bijzondere beteekenis gelegen is blijkt echter uit Ps. 110 niet. Betreffende 'de beteekenis van Melchizedek konden we niet meer zeggen dan we in de §§ 23 en 27 deden. We willen ten slotte trachten aan hetgeen het Nieuwe Testament over Melchizedek zegt een antwoord te ontleenen op de vraag naar de beteekenis van dezen Koning en Priester.

Het Nieuwe Testament handelt over Melchizedek in den brief aan' de Hebreen, die hem noemt in hfdst. 5:6 en 10; 6:20 en in hfdst. 7 passim. Deze plaatsen moeten we echter in één verband zien. Hoofdstuk 6 is een intermezzo, waarin de lezers worden vermaand over hun traagheid in het hooren.

De schrijver van den brief aan de Hebreen handelt in hoofdstuk 5 over het priesterschap van Christus. Hij vergelijkt het dan nog niet met dat van Melcliizedek, maar met dat van Aaron. Beiden, Christus en Aaron hebben zich niet eigenmachtig als priester opgewoi^jen, maar werden door God daartoe geroepen. Christus werd geroepen door Hem die gezegd heeft: „Giji zijt mijn Zoon, heden heb ik U gegenereerd" en „Gij' zijt priester in der eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek". In de laatste dezer plaatsen, die aangehaald worden om te bewijzen, dat Christus, gelijk Aaron, geroepen is, wordt gezegd dat hij priester is naar de ordening van Melcliizedek. Zoo biedt deze aanhahng den auteur een geschikte overgang Haar zijn volgend onderwerp: Melchizedek. Zoo terloops richt hij' reeds even de aandacht der lezers op hetgeen hij op tiet punt staat in den breede te gaan behandelen. Aan het einde van de vergelijking van Christus' priesterschap met dat van Aaron, doet hij' dat weer (5:10). We zouden zeggen: de auteur kan nu wel met zijn uiteenzetting over Melcliizedek beginnen. Hij' weet echter dat zijn lezers traag in het hooren zijn en dat daarom deze uiteenzetting voor lien moeilijk zal Hjn. De lezers krijgen dan ook een lange vermaning daarover, die gelijk boven gezegd, , heel net zesde hoofdstuk in beslag neemt. Aan het emde van die vermaning, die uitloopt in een opwekking tot hoop, noemt hij' Jezus, die naar de ordening van Melcldzedek een Hoogepriester is in der eeuwigheids Na zoo ten derden male Melchizedek als terloops te hebben genoemd, begint hij' inderdaad met de uiteenzetting over hem. (hfdst. 7.) Hoewel niet te verwachten is, dat deze aanaankondigingen van het komend betoog iets over die beteekenis van Melchizedek zullen zeggen, willen we ze toch nader bezien. De aankondiging in ivs 10 wordt n.l. gedaan in den vorm van een parücipalen zin: door God aangesproken als Hoogepriester naar de orde van Melchizedek. Het is de vraag welk soort van zinsverband in deze participate aanschakeling ligt verscholen. Ter beantwoording van deze vraag is op te merken, dat de voorafgaande zin op dezelfde wijze aan den hoofdzin is verbonden: tot volkomenheid (zijns werks n.l.) gebracht, is hij' tot een oorzaak van eeuwige zaligheid geworden. De zin: Hij is tot oorzaalc van eeuwige zaligheid geworden wordt dus uitgebreid door twee participate bijzimien. Van deze twee heeft de eerste redegevende beteekenis. Natuurlijk staat dit niet expressis verbis uitgedrukt. Het ligt echter logisch voor de hand: Hijl is tot een oorzaak van eeuwige zaligheid geworden, omdat hij tot volkomenheid zijns werks gebracht werd. De andere parücipale zin kan dus ook redegevend zinsverband bedoelen.

In de bij Bottenburg verschenen Kommentaar op het Nieuwe Testament neemt Prof. Grosheide dat ook aan.i) Echter met deze beperking, dat het feit dat Christus priester was naar de orde van Melchizedek niet de reden aangeeft, waarom Hij' een eeuwige verlossing aanbracht; het priestei»- 'schap naar de ordening van Melchizedek was immers niet soteriologisch; maar wel de reden, waarom Hij het doen k o n.^) We volgen hierin Prof. Grosheide. Niet omdat het met zooveel woorden in den tekst zelf staat. Maar omdat anders VS 10 b wel erg zinloos achteraan komt en doellooze herhaling wordt van vs 6.

. De beteekenis van Melchizedeks priesterschap is dan van dien aard, dat Christus door deszelfs ordening tot norm te hebben, een eeuwige verlossinig kan aanbrengen.

Aan het einde van het vermanend intermezzo gaat de auteur eindelijk over tot de uiteenzetting van het priesterschap van Melchizedek. Voor de derde maal gebruikt hij dan den aanloop: die (n.l. Jezus) naar de orde van Melchizedek hoogepriester is geworden tot in eeuwigheid. Ook dit is een participate zin. De plaatsing der zinsdeelen doen nadruk vallen op „naar de ordening van Melchizedek" en op „in eeuwigheid" (naar de ordening van Melchizedek priester geworden tot in eeuwigheid). Deze nadruk stelt deze twee feiten tegenover elkander: dat Hij eeuwig priester is, houdt verband met de ordening, volgens welke hij priester is.

De beteekenis van Melchizedeks priesterschap is dan van dien aard, dat Christus, door deszelfs ordening tot norm te hebben eeuwig priester is. Bij nader bezien ontdekken we dus in deze voorloopige zinspelingen op de komende behandeling van Melchizedeks priesterschap twee gegevens omtent den aard van dat priesterschap: gegevens, die we in hem zelf zoo niet opmerken, maar die we weerspiegeld zien in den Hoogepriester naar zijn ordening: 't aanbrengen van ware verlossing en het eeuwig voortduren van het priesterschap. Dit wil niet zeggen, dat ook Melchizedek eeuwige verlossing aanbracht en eeuwig bleef (al is dit laatste in anderen zin ook waar, c.f. hfdst. 7:3) maar dat zijn priesterscliap van dien aard was, dat het de dragers ervan daartoe in staat stelde; wat dan bleek toen Christus het bekleedde! We vinden hier de positieve elementen, die correspondeeren met de negatieve, waarop we wezen in § 27, n.l. dat dit priesterschap niet-Aaronietisch is. Het is het wezenlijke en bl ij ven de priesterschap.

Deze twee trekken staan met elkander in verband. Omdat het wezenlijk is, is het blijvend. Dat het wezenlijk is, volgt uit de verlossing die Christus, in die ordening priester zijnde, aanbracht.

1) Deel XII, De brief a. d-. Hebr. en de Brief van Jak., pag. 154. 2) Cursiveering van Prof. Grosheide.

Het Aaronietisch priesterwerk (verzoening aanbrengen) wordt eerst werkelijk volbraclit als een priester naar de ordening van Melchizedek het ter hand neemt. Dan verdwijnt ook het Aaronietistóh' priesterschap. Dat van Melchizedek blijft.

§ 30. Het zevende hoofdstuk van den brief aan de Hebreen begint met dingen van Melchizedek te zeggen, die ons bekend zijn uit Gen. 14. Het zijn deze: dat hij koning is van Salem; dat hij priester is des AUerhoogsten Gods; dat liij' Abraham tegemoet kwam, nadat deze de koningen uit het Oosten verslagen had; dat hij' Abraham „zegende" en de tienden van hem in ontvangst nam. Deze uitdrukkingen behoeven na hetgeen we (in hoofdstuk IV en V) reeds opgemerkt hebben geen nadere bespreking. Er blijkt intusschen onomstootelijk duidelijk uit, dat de persoon, die in den brief aan de Hebreen Melchizedek wordt genoemd, wel dezelfde is als de priester van dien naam uit Abrahams dagen.

Na deze uitdrukkingen begint de auteur echter te zeggen, wat hij zelf van deze dingen denkt: de naam Melchizedek wil zeggen, dat hij' koning der gerechtiglieid was; het feit, dat hij' koning van Salem was, wil zeggen, dat hij' koning des vredes was.

Hier vinden we duidelijke aanwijzingen van de beteekenis van Melchizedek, die uitgaan boven hetgeen Gen. 14 mededeelde. Hij was koning van vrede en gerechtigheid, bezat daarin twee deugden, die ten nauwste met elkander samenhangen. Het regiment van dezen koning kenmerkte zich door vrede, die door gerechtigheid verkregen was of bewaard bleef.

Deze boven Gen. 14 uitgaande karakteriseeriug van Melchizedek is vrucht van openbaring, van de den auteur van dezen brief beheerschende inspiratie. We hebben hier dus èn in al wat volgt g o d d e 1 ij k e mededeeling aangaande Melchizedek. Op ons standpunt staat dit a priori vast. Ons bezwaar tegen de boven geciteerde studie van Wuttke is dan ook dat hij de geschiedenis der exegese van de Melchizedekepisoden uit Gen. 14 en Ps. 110 laat beginnen bij Hebr. 7 len deze eerste exegese op één Ujn stelt met de volgende soorten: Alexandrijnsche, Joodsche enz.) Wie met ons a priori geen genoegen neemt, verwijzen we naar den Kommentaar op het Nieuwe Testament, Bottenburg, Amsterdam, deel XII, pag. 191.

Vervolgens wordt van Melchizedek gezegd, dat hij was: zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsregister, zonder begin van dagen of einde des levens. Aangezien we hier te doen hebben met een koning, die ons in Gen. 14 als een historische verschijning wordt besdireven, is het onmogelijk deze typeeringen letterlijk op te vatten. Hij had natuurlijk ouders en voorouders, hij is geboren en gestorven. Daar echter Gen. 14 geen ouders, noch gebeurtenissen vóór of na het aldaar verhaalde, noemt, verschijnt hij in de ontmoettmg met Abraham als zonder vader, zonder mo«-

der, zonder begin, zonder einde. Sommigen zien hierdoor de typeeringen uit Hebr. 7:3 verklaard.^) Er zijn echter wel meer personen, die zoo onverwacht in de gesdüedenissen die de Heilige Sdhrift beschrijft, opduiken en even spoorloos verdwijnen. Wie zou in ernst van zulke personen willen beweren dat ze vaderloos, moederloos, zonder begin en einde voortbestaan? De woorden zonder vader, zonder moeder enz. moeten dus een dieperen zin hebben. Zijn ouders, gehoorLe en dood worden niet slechts niet genoemd', maar opzettelijk verzwegen, in verband met de bedoeling waarmede deze persoon door den auctor primarius der Heilige Schrift ten tooneele wordt gevoerd. Daarvoor doen deze gegevens niet ter zake, ja, daarvoor is de opzettelijke weglating dezer gegevens dienstig. Dat komt in Hebr. 7:3 naar voren. Dat pas wettigt de typeering: zonder vader enz. Wat de Schrift Gods in Gen. 14 wil laten zien en wat de auteur van Hebr. 7 er dan ook inderdaad in gezien heeft, heeft met deze natuurlijke gegevens niets te maken, zou, door de opneming van deze natuurlijke gegevens, gesteld dat ze gegeven konden worden, minder duidelijk worden. En dat is zijn priesterschap.

(Slot volgt.)


3) Bijv. Wetzer und Welte's Kirohenlexicon, Bd. 8, 1893; s.v. Melchisedech.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 februari 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 februari 1939

De Reformatie | 8 Pagina's