GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Nieuw-Testamentische belofteliBgrlp.

I.

Belofte — dat is een woord, zwaar van zin. Het spant de aandaclat opi wat niet is, maar komen gaat en dat al naar gelang de kwaliteit is van hem, die de belofte deed, ook komen zal.

Belofte — het woord wekt hóóp, verwachting, een zien in de toekomst van uit helt heden, een trekken van de toekomst binnen heit heden. H©t scheurt een dimensie open die veelszins voor deriiens-van-alle-dag gesloten bleef.

Belofte — het is een woord, dat in onze ver*leugende wereld niet meer aux sérieux genomen wordt. Wie herinnert zich niet de fel benauwende dagen van September 1938, toen met het wegsterven van den nazomer ook alle beloftetrouw uit de wereld wegvluchtte.

Belofte — het woord heeft iets geheimzinnigs, iets fascineerends, het bergt iets verrassends in zich, het schenkt den moeden moed, het sterkt hen die wankelen ten doode.

Belofte — leeft er ook niet diep in het hart van onze generatie de hoop, door de belofte gewekt, dat aan óns is de toekomst, dat ons wacht een schoone taak in de kerk van onzen Heer?

De belofte — en hier bevüiden we ons op een niveau, dat uitstijgt boven alle wankehng en gistende woeling van wat onder de menschenkinderen beloofd en verwacht en gehoopt wordt — de belofte — ze was het hart, de kern, de wortel van dat opbruisende, alle banden verscheurende, de scholastiek in zijn machtig geloof verbrijzelende reformatorische leven, dat ia de zestiende eeuw Europa's contrijen doo'rtrok en dat in schooner glans en heerlijkheid het eeuwige Woord Gods weer deed schitteren, dan het in de duffe eeuwen der scholastiek ooit had gedaan.

Daarop willen wij ons een oogenblik bezinnen, om zoo heel ons leven te zien in een alles loverstralend beloftelicht.

Ik koos als titel met opzet: het Nieuw-Testaaenlische beloftebegrip. We leven in het Nieuwe Verbond, dat wil zeggen: na Pinksteren, de einden der eeuwen zijn op ons gekomen en het einde aller dagen komt bliksemsnel nader, heel deze aeon strekt zich in ongebroken verwachting naar de Komst van Hem die de voleinding brengen zal. Dat deze wis en zeker komen zal, weten, gelooven we, omdat we de belofte van zijn toekomst hebben.

Deze belofte is het, in welke geconcentreerd zijn alle de beloften die in het Oude Verbond geproclameerd werden, waarin de spiannüig van het öieuwtestamentische gelooven vól geworden is.

Het woord „belofte" vinden we, als men een concordance naslaat, in het Oude Testament niet. Het is specifiek nieuwtestamentisch. Een groot aantal malen komt epaggelia-belofte daarin voor: het woord is ontleend aan het Hellenistisch' spraakgebruik, en .als we onderzoeken hoe het daar gebruikt wordt, vinden we al enkele belangrijke elementen.

In de eerste plaats valt op, dat in het profane Grieksch het woord epaggelia nimmör voor een goddelijke belofte gebruikt wordt, afgezien misschien van één. plaats. Een God die beloften gaf •kenden de Grieken niet, hun wereld zag geen eschatologische perspectieven, had bestand in zichzelve; hun goden dreven hoogstens een spel met den mensch, en de intellectueele Griek verachtte tenslotte het volksche godengeloof.

Taalkundig heeft het woord de grondbeteekenis van bericht — proclamatie — een openbaar uitroepen van een publiek feit. Langzaam groeit er do gedachte in van: aankondigen iets te zullen verrichten — beloven. Maar steeds blijven daarhi do elementen van publiciteit en kracht, doorzettingsvermogen inderdaad te verrichten walmen belooft. Zoo kondigt men openlijk aan dat een feest gevierd zal worden en de machtsbevoegdheid van de overheid die dit feest aankondigde, garandeert dan ook dat dit feest werkelijk gevierd zal worden.

Komt in het Oude Testament dit woord in deze specifieke beteekenis niet voor, in de apocryphe literatuur begint het langzaam op te duiken. Met name in de apocalyptische geschriften wint het aan beteekenis. De rabbijnen zijn vertrouwd met de belofte van Jahweh aan Abraham.

Maar den vollen zin van het woord belofte onthult eerst laet Nieuwe Testament. Daar smeedt de Openbaring het woord om tot een eigen, alleen in het geheel van de nieuwtestamentische openbaring te verstanen vorm. 'Het zou veel te veel tijd vragen om hier alle plaatsen met u te bespreken, waar dit woord voorkomt. U zult het mij niet kwalijk nemen wanneer ik die plaatsen in bepaalde groepen rangschik.

De eerste, die het woord hanteert is Lucas; zoowel in het evangelie naar zijn beschrijving als in de Handelingen komt het voor. Dat is niet vreemd. De man die den rijkdom van d!e belofte bij uitstek gezien heeft, de apostel Paulus, heeft op Lucas grooten invloed uitgeoefend; heeft deze niet zijn zendingsreizen beschreven en Paulus tot in Rome (Coloss. 4) vergezelschapt? Geen wonder dan ook, dat we bij hem het woord het eerst ontmoeten. Drie maal gebruikt Lucas het woord in heel bijzonderen zin: Lucas 24:49 en Hand. 1:4 en 2:33. Hij spreekt daar van de belofte des Geestes; wij zouden zeggen: de beloofde Heilige Geest. Jezus is ten hemel gevaren — maar in den Heiligen Geest zal Hij wederkomen en Zijn kerk losmaken van de banden van Israels nationale volksbestaan om haar binnen een dertigtal jaren tot wereldkerk te formeeren. Wanneer dan ook de longen van vuur gezien zijn op de hoofden der discipelen, en het geluid als van een sterken gedreven wind gehoord is, heeft deze belofte in beginsel haar vervulling gekregen en concentreert zich het nieuwtestamenüschfe spraakgebruili veel sterker nog op één bepaalde belofte die juist dóór cri in het Pinkslerfeit te sterker voor de aandacht der kerk gaat treden.

Dat blijkt al als we zien in welken zin het woord m Hand. verder gebruikt wordt. Hand. 7:17; 13:23, 32; Hand. 26:6. Deze plaatsen verstaan onder „belofte" de belofte die eens door God aan Abraham gedaan is, ze verkondigen die belofte openlijk. De genoemde plaatsen komen alle voor in één van de typische redevoeringen die een constitutief element van het boiek der Handelingen vormen.

Dieper gaat de apostel Paulus op het beloftebegrip in. In Rom. 4 treedt de vader aller ger loovigen voor Paulus' aandaclit: deze ridder des geloofs — zooals iemand eens gezegd heeft — had wel heel sterk met de belofte te maken, Ro'm. 4:13, 14, 16 en 20. Ze hield voor dezen herdersivorst-in-een-vreemd^and, die cadaslraal niets meer bezat dan een eenvoudige grafspelonk, niets min'der in dan dat hij een erfgenaam der wereld zou zijn — en een vader van vele volken — hij, de 100 jaar oude, getrouwd met een vrouw, waarin de moeder reeds verstorven was.

Zie, dat was nu de belofte, die Abraham geloofde. D.w.z. welker vervulling hij niet verwachtte uit zijn werken: het veroveren van Kanaan, of uit zijn vleesch: het verwekken van kinderen , — maar door het geloof! Door dit zeker te weten dat God hem de wereld schenken zou, en dat God hem een zoon zou verwekken. Dat was de rechtvaardigheid die deze Abraham bezat.

Daaromheen cirkelt Paulus met zijn gedachten als hij verder weer op de belofte terugkomt, Rom. 9:4, 8, 9 en Rom. 15:8. De belofte, die God Abraham deed — en dat is het kruis voor Paulus, ' vleeschelijk denken en onzen Farizeër-mensch — is nu tot de heidenen gekomen. Pinksteren staat als een opgericht teeken tusschen Abraham en Paulus, den Jood in hart en nieren. Pinksteren heeft een einde gemaakt aan de bevestiging van deze belofte door bloedstortende besnijdenis. Hét bloed is gestort — de Izaak is geofferd — hèt leven is verworven en nu is de wereld ontslotei^ voor het heil der belofte, Romeinen en Grieken zijn nu Abraliams zaad.

Zie, dat is de belofte waarin nu Paulus gelooven moet.

Nauw verwant aan 't beloftebegrip van Romeinen is dat van den brief aan de Galaten. Het belofteheil is voor de heidenen — maar hoe wordt het verkregen, is nu de benauwende vraag, hoe wordt het heil, den Jood beloofd, het eigendom van den niet-Jood? Het is de klemmende tegenstelling van wet en evangelie. Gal. 3:14, 16, 17, 18, 21, 22 en 29.

Do erfenis die Abraham openlijk toegezegd was: het erfgenaam zijn van de wereld — wordt die nu verkregen door de werken der wet of door het geloof? Door het geloof, zegt Paulus. Want de Schrift heeft het alles onder de zonde besloten, opdat de belofte uit het geloof van Jezus Christus den geloovigen zou gegeven worden. Gal. 3:22.

In Christus Jezus is de erfenis van het bezit van de wereld en het hebben van het on verderf eilijke leven — Abraham afgeschaduwd door het bezit van Izaak — geschonken aan den tweeden Adam, die deze erfenis verwierf door zijn bloedlstorting. Nu wordt deze erfenis gezet op naam van allen, die in Hem gelooven, niet op naam van hen, die door eigen werk haar willen verwerven; hoe groote dwaasheid wordt het ijveren van deze laatsten, nu hij alles reeds metterdaad verwierf.

De belofte is ook maar geen bloote toezegging, betoogt Paulus, maar is vol krachten. Ja, zoo geladen met hemelsche krachten is deze beloftei, dat Izaak in Gal. 4:23, 28 belofte-ldnd wordt genoemd. Hij, die door Abraham verwekt was toen hij naar het overleggen des vleesches geen vader meer genoemd kon worden, is geboren krachtens belofte-geloof.

In den Efezenbrief vinden wij ook weer overheerschend het beloftebegrip direct betrokken op de Abrahamsbelofte alleen. 'Eén plaats verdient hier aparte vermelding, d.i. Efeze 1:13b: in welke gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld g& worden met den Heiligen Geest der belofte, die het onderpand is van onze erfenis tot de verkregene verlossing tot prijs Zijner heerlijkheidl. De geloovigen hebben den Heiligen Geest der belofte, den beloofden Heiligen Geest, betoogt Paulus, als een onderpand van de erfenis.

De Heilige Geest is hun gegeven als handlgeild, als vooruitgegeven deel om him te waarborgen de erfenis die hen wacht: dat is het eeuwige leven. Het beeld van erfenis is hier ontleend aan het

land Kanaan, dat als een erfenis den Joden uitgedeeld werd, dus ook hier is de belofte terugwijzend naar de Abrahamsbeloft© en vooruitwijzend naar het eeuwige leven.

Het laatst komt de belofte in den gezichtskring van Paulus als hij zijn beide brieven aan Timotheüs schrijft: 1 Tim. 4:8 en 2 Tim. 1:1: Dan is het eschatologisch moment wel heel sterk geworden. De belofte van het tegenwoordige en het toekomende leven is onlosmakelijk aan de godsvrucht als beloofden prijs verbonden. De belofte is een belofte des levens dat in Christus Jezus is. Wat is dat anders dan hèt leven!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 1939

De Reformatie | 8 Pagina's