GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Oud-Testamentische beteekenis van getuige in het N.T. — De Wolk der getuigen in Hebr. 12: 1. — De Joodsche tint van het werkwoord getuigen in Joh. 2:25 en 18:23. — Getuigen als partij-kiezen. — Het Schriftgetuigenis. — Getuige van feiten.

Getuigen In den Bijüei.

II.

Eigenlijk kunnen we het belangrijkste, wat we van liet getuigenbegrip der rabbijnen meedeelden, ook wel uit bet Nieuwe Testament afleiden.

In de berichten over het proces van Jezus blijkt, dat voor den Joodschen rechter geen ander dan het getuigenbewijs geldt. Men heeft noodig en zoekt dus getuigenis tegen Hem, Mk. 14:55. Getuigenis tegen beteekent hier beschuldiging, aanklacht, als in het Oude Testament. Velen dienden een valsche aanklacht in. De beschuldigingen waren juridisch onhoudbaar; ze waren in geen enkel geval gelijkluidend. Men kan uit het verhaal merken, dat er wetgeleerden onder de leden van het Sanhedrin waren; zij verlangen, dat het proces juridisch correct wordt gevoerd. Overigens waren zij met formeele punctualiteit tevreden. Mattheüs karakteriseert het gezochte getuigenis dadelijk als ©en valsche aanklacht; hij wil zeggen, dat de heilige Joodsche rechtbank begon met een overtreding van bet negende gebod.

Wanneer we in het verhaal van Stefanus' veroordeeling van getuigen lezen, moeten we ook weer denken aan die specifieke functie van den getuige in het Joodsche recht. We hooren van valsche aanklagers. Hand. 6:13. En we zien naar den regel van Dt. 17:7 de getuigen-aanklagers optreden bij de terechtstelling van Stefanus, Hd. 7:58.

In verschillende gevallen komt men pas tot een bevredigende exegese van een plaats in het Nieuwe Testament, waar getuige, getuigen en getuigenis gebruikt wordt, indien men met de Oudtestamentische beteekenis, die het spraakgebruik der Palestijnen zoo sterk beïnvloed heeft, voldoende rekening houdt.

Ieder Bijbellezer weet van de wolk der getuigen uit Hbr. 12:1. De groote massa der Bijbellezers, die geen Grieksch kent, ziet hier geen moeilijkheid. De populaire uitlegging denkt aan geloofsgetuigen en acht de Oudtestamentische vromen op deze plaats met deze aanduiding vereerd.

Iemand met een beetje durf ga%i misschien nog wat verder af van het smalle paadje der preciese en gedtildige exegese en belandt met zijn fantasie bij het begrip bloedgetuigen. Maar van geloofsgetuigen — een woord, dat bij ons heel gewoon geworden is, maar waarvan het de vraag is, of het Nieuwe Testament het kent — is in ieder geval in bet verband geen sprake; en de man, die hier, in den brief aan de Hebreen, met het begrip bloedgetuige gaat opereeren, zal toch eerst rekenschap moeten geven van zijn meening, diat nog in den tijd van het Nieuwe Testament het woord getuige, martys of martyr, bloedgetuige of marte­ laar is gaan beteekenen. De exegese moet er immers voor 'waken, dat men niet een woord van den Bijbel verwart met een woord uit de dogmatiek of uit een ander vak van wetenschap; wie b.v. in de Schrift over de rechtvaardigen leest en dan bij elke plaats denkt aan het leerstuk van de rechtvaardigmaking van den zondaar, of wie in zijn Bijbel het woord ziel ziet en dan uitsluitend denkt aan wat in de meeste handboeken ever psychologie over de ziel geschreven staat, raakt in die war. Zoo moet men ook zich wachten voor de fout, om de Schrift te lezen als ware ze geschreven in de taal van het Middeleeuwsche of van het tegenwoordige Christelijke spraakgcbruilc. Zooals wij tegenwoordig in ons kerkelijk taalgebruik woorden als diakonie, belijdenis, gezang gebruiken, zóó hebben de apostelen die woorden niet precies gebruikt. Die woorden hebben in ons Christelijk spraakgebruik een bepaalde waarde gekregen, vaak door een historische ontwikkeling, die zij in de aanvangen der Christelijke kerk nog niet hadden. Zooi staat het ook met woorden als geloofsgetuige en bloedgetuige, die wij bezigen. We kunnen vragen, of het woord getuige dezelfde beteekenis heeft in het Nieuwe Testament, als die wij er tegenwoordig in onzen kring aan hechten; maar we mogen er niet zonder meer van uitgaan, dat hel zoo is; dat het Nieuwe Testament onze taal s_preekt.

Na dezen misschien niet overbodigen omhaal keeren we terug tot de wolk van getuigen. Zoo worden de Oudtestamentische geloovigen aangeduid. Zou nu toch niet dat woord geüiigen hen karakteriseeren als geloofshelden? Zegt niet Hbr. 11 meer dan eens, dat deze geloovigen in de Schrift een getuigenis hebben ontvangen op het gebied van het geloof? Dat zegt inderdaad Hbr. 11. Maar dat kan men niet in verband brengen met het woord getuigen in onze uitdrukking, zonder de regels der grammatica geweld aan te doen. Er is een zooi groot verschil tusschen iemandi, over wien een getuigenis gegeven wordt en iemand, die een getuigenis geeft (een getuige), tusschen den actie^ ven en den passieven vorm, dat men het woord getuige van Hbr. 12:1 niet in verband kan brengen met het getuigenis der Schrift, dat in Hbr. 11 telkens wordt gememoreerd. Het is dan ook te begrijpen, dat men, grammatisch eerlijk, de wolk der getuigen als niets anders heeft verstaan dan als de groep toeschouwers, die gevormd wordt door de geloovigen van het verleden, bij de inspanningen van de Nieuwtestamentische generatie. Maar dan geeft men aan getuige den slappen, bleeken zin van toeschouwer, die niet bevredigt; en bovendien zegt het „rondom ons liggende" van den tekst reeds iets over het publiek, dat bij den wedkamp der Nieuwtestamentische geloovigen tegenwoordig is.

Herinner u echter den Oudtestamentischen getuige-aanklager en veel wordt u plO'tseling duidelijk. Het woord getuige leest ge in Hbr. nog éénmaal, n.l. in 10:28 vlg.: „Indien iemand de wet van Mozes moedwillig overtreedt, moet hij zonder barmhartigheid op het getuigenis van twee of drie getuigen-aanklagers sterven; hoeveel straf verdient dan wel degene, die den Zoon Gods vertreden heeft en het verbondsbloed geprofaneerd, waardoor hij toch rein gemaakt werd, en den Geest der genade gesmaad? " Aan deze plaats moet ge denken bij de tweede maal, dat Hbr. getuige bezigt, in de uitdrukking wolk der getuigen. Onder bet Ouda Testament wordt het breken met God reeds bedreigd met geweldige straffen, en die straffen worden meedoogenloos uitgevoerd, zoodra het vereischte aantal getuigen als aanklagers is opgetreden en het schuldbewijs heeft geleverd. Hoe veel te meer hebben dan de geloovigen van het nieuwe verbond zich te wachten voor den afval van God', waartegen de geheele brief geschreven is, en die blijkbaar ging dreigen onder de lezers. Laat hen toch niet meenen, dat zij er in eenig opzicht gemakkelijker voorstaan dan de Oudtestamentische gemeente. De geloovigen van heit oude verbond, die getoond hebben, hoe de geloofsstrijd moet worden volgehouden, zouden getuigen zijn tegen de gemeente, indien deze niet groeten ijver en volharding aan den dag legde bij het loopen in de renbaan; te meer, waa!r dit fa do nieuwe bedeeling te beter kan door Jezus. Zij zouden getuigen-aanklagers worden. Ze zijn het nog niet; maar ze zijn nu reeds meer dan toeschouwers ; ze zien toe op het leven van de Nieuwtestamentische gemeente met den zin voor de gerechtigheid, die den getuige naar de Oudtestamentische opvatting moet sieren. Zooi moesten naar de wet van Mozes twee of drie mannen nauwlettend acht hebben geslagen op doodzonden, die het oude verbond braken. Indien er geen getuigen waren liep de schuldige vrij; waren ziji er, dan was het doodvonnis onherroepelijk. In de nieuwe bedeeling zijn de getuigen aanwezig; . Zij' is ooik hierin meerder dan de oude, dat het aantal getuigen, die bij in den wind slaan van het vermaan van den auteur tot aanklagers worden, ontelbaar is. De positie van de wolk der getuigen is dus te 'vergelijken met die van de mannen van Niner^'é, die zich op Jona's prediking bekeerd hebben en de koningin van het Zuiden, die van de einden der aarde kwam om Salomo's wijsheid te hooren, en die in het oo'rdeél opstaande met heit geslacht van Jezus' omwandeling op aarde, dit geslacht zullen veroordeelen, Mt. 12:41 vlg.

'• t > Een typisch Joodsche tint heeft getuigen, het werkwoord, in Joh. 2:25. Terwijl Jezus te Jenizalom op het Paaschfeest was, geloofden velen in Zijn naam, doordat zij de teekenen zagen, die Hij deed. Maar Jezus vertrouwt zich dan niet aan de schare toe. Het enthousiasme verblindde Hem niet. Want Hij kende hen allen en het was voor Hem niet noodig, dat iemand van den mensch getuigde. Het was m.a.w. niet noodig, dat Jezus eens als forum zitting ging houden en getuigen liet optredeiï, die Hem vertelden hoe onbetrouwbaar de mensch is en boe weinig de toeloop op Zijn wonderen eigenlijk waard was; die dus den mensch aanklaagden.

En, om nog een voorbeeld uit het evangelie naar Johannes te geven, in Joh. 18:23' zegt Jezus tot den dienaar in de rechtzaal, die Hem een slag in het gelaat geeft en Hem gebrek aan eerbiedi voor den hoogepriester verwijt: „Indien ik op een verkeerde wijze sprak, getuig over dat verkeerde." Getuigen is niet enkel spreken door den man over wat hij hoorde; dat was ook niet noodig; Jezus sprak niet tot hem alleen, maar in het publiek'. De Heere vraagt nu van den man, dat hij niet eigenmachtig zal handelen, doch als aanklager zich zal wenden 'tot 'den rechter. „Getuig" beduidt: treed als getuige op; dien een aanklacht in.

Ook daar, waar getuigen in het Nieuwe Testament niet die typische, beslist Jooidsche en heeler maal niet Grieksche beteekenis aanklagen heeft, wordt het toch in zijn forensische waarde gevoeld. Een getuigenis geeft men in het proi en contra van een rechtsgedüig. En in het Joodsche proces is het getuigenis beslissend'. Het is piartij-kiezen. Barnabas ein Paulus prediken vol vrijmoedig vertrouwen op den Heere, die ten aanzien van him woord .getuigenis gaf, partij koO'S dus, tegenover dien tegenstand der Joden, doordat Hij teekenen en wonderen door hun handen gescliieden liet. God, die de harten kent, koos de zijde van die Christenen uit de heidenen (heeft hun getuigenis gegeven), door hun den Heiligen Geest te geven. Hd. 14:3, 15:8.

Het Nieuwe Testament handelt meermalen over het Schriftgetuigenis. De profeten getuigen allen

voor Jezus als de Messias, Hd. 10:43.' Hel Oude Testament geeft aan de door liet evangelie verkondigde gerechtigheid Gods een toestemmend getuigenis, Rm. 3:21. De brief aan de Hebreen vermeldt in een kort, bestek zeven maal het Schriftgetuigenis. En telkens, wanneer op het getuigenis van het Oude Testament wordt gewezen, is bedoeld, dat de wet, de profeten en de Heilige Geest aan de zijde staan van hem, die het Schriftbewijs voert. Tijdens het oude verbond getuigden de plro'feten niet. Toen betuigden zij. Het Nieuwe Testament heeft daar een ander woord voor. Maar hun betuigen van weleer kan in de situatie van het nieuwe verbond als een getuigen worden gekarakteriseerd. Alle profeten, zoo zegt Petrus in Caesaraa, pleiten, als men hen in de nieuwe bedeeling leest, voor de erkenning van Jezus als de beloofde Messias. Paulus heeft in het geding, met de Judaisten het Oude Testament op zijn zijde. Wat b.v. de auteur van Hbr. 11 ov0r het geloof der ouden gaat zeggen is niet' de weergave van zijn kijk op hun geischiedenis, doch zijn wijzen op hen ontleent zijn beslissende kracht aan de omstandigheid, dat hij zich op de Schrift beroepen kan. Als getuigenis in dien zin van het beslissend woord sprekend bezit de Nieuwtestamentische kerk de Schrift en zij mag zich in haar worsteling om de waarheid op haai* beroepen. Het Schriftgetuigenis is afdoende, omdat het getuigenis is.

Het is niet alleen Oudtestamentisch, dat het getuigenis decisief is en menigmaal een aanklacht, het is evenzeer Oudtestamentisch, dat het getuigenis alleen maar forensische waarde heeft, m- dien het oog- of oorgetuigenis is. Althans, wanneer het over een menschelijk getuigenis gaat. Gods getuigenis behoeft geen nadere legitimatie; Hij is de Alwetende en de Waarachtige.

Het Nieuwe Testament verschilt ook in dit opzicht van het Oude niet. De hoogepriester, de geheele Joodsche raad, ieder, die hem Vroeger in Jeruzalem heeft gekend, kan vaii Paulus getuigen, indien hij wil; zij zijn op de hoogte; en dus zijn zij in de gelegenheid om hun woord te laten gelden, wanneer hij zich verantwoordt voor het volk in Jeruzalem en voor Agrippa, Hd. 22:5, 26:5. Paulus getuigt voor de Joden, dat zij ijver voot God bezitten, zij het zonder inzicht; want hij kan het weten, Rm. 10:2. Hij getuigt voor de Galaten, dat zij hem indertijd bovenmate toegenegen waren; hij had het zelf ervaren. Gal. 4:15. Hiji getuigt van de kerken in Macedonië, dat zij zeer blijimoedig en gul geven in de collecte voor Jeruzalem; hij wist het uit ondervinding, H K-or. 8:3. Johannes de Dooper zegt tot zijn discipelen: „Zelf kunt gij van mij getuigen, dat ik gezegid heb: ifc beai de Christus niet"; ze hadden het met hun eigen ooren gehoord. Joh. 3:28. De schare, die bij Jezus was geweest, toen Hij Lazarus uit het graf geroepen had en hem uit de dooden opgewekt, getuigde daarvan. Joh. 12:17.

Historisch is het goed verklaarbaar, dat in het Palestina van dien tijd men het begrip getuigen' zoo nauw nam. De rabbijnen hamerden het er in, dat een getuige secuur moest weten wat hij zeide. Voor het Joodsche rechtsbesef is getuigenis een zakelijk relaas met opzettelijk veihg gestelde betrouwbaarheid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 oktober 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 oktober 1939

De Reformatie | 8 Pagina's