GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

33 minuten leestijd Arcering uitzetten

INDRUKKEN VAN DE GENERALE SYNODE. 11.

Hervatting van den arbeid: dr H. Kaajan. f

Maandagavond werden de zittingen heropend. Ik kwam iets te laat ter vergadering; maar toen ik den voorzitter Psalm 90 hoorde lezen, vermoedde ik aanstonds wat een oogenblik later ook werkelijkheid bleek, dat n.l. dr H. Kaajan was overleden. Juist een week geleden was de synode, met hem als één der afgevaardigden, voor het eerst bijeengekomen; nu werd zijn dood bericht.

Ten teeken van rouw heeft de synode haar eerste vergadering aanstonds beëindigd, voor wat de gewone werkzaamheden betreft. De praeses heeft aan drKaajan een gedaehteniswoord gewijd, waarin niet alleen het treffende van dit sterven zelf naar voren kwam, doch ook een parallel getrokken werd met het overlijden van dr J. C. de Moor; ook deze was predikant van Utrecht, zijn ziekte was dezelfde, zijn overlijden was even onverwacht, en ook hij werd weggerukt midden uit den synodalen arbeid.

Diep onder den indruk is de eerste vergadering gescheiden. Aan den persoon van dr Kaajan bewaren ook wij steeds aangename herinneringen; met groote blijdschap herinner ik me onze laatste ontm_oeting in de synodale vergadering, toen we elkaar nog even de hand mochten drukken. We zijn midden in een discussie blijven steken; het is verblijdend te mogen constateeren, dat zakelijk meeningsverschil aan de persoonlijke verhoudingen geen schade behoeft toe te brengen. Het blijkt, dat sommigen dit zich moeilijk kunnen voorstellen. Daarom is het vertroostend, dat in het aangezicht van den dood uit eigen herinnering ook voor dit geval die vrees beschaamd is. Het hartelijke meeleven met de kerk van Utrecht en de familie van den overledene legt getuigenis of van de ruime plaats, die dr Kaajan in aller hart heeft ingenomen.

Tucht over doopleden.

Onze lezers weten reeds, dat terzake van de tucht over doopleden nog nader gehandeld moest worden. Deze nadere bespreking is inmiddels tot een goed einde gebracht. Met eenige wijzigingen, die wij uit onze herinnering hebben aangebracht, en die wij dus slechts onder reserve geven, zijn volgende algemeene richtlijnen aangenomen:

Regeling van de tucht over doopleden.

De kinderen der Christenen, die in het verbond Gods en in Zijn gemeente begrepen zijn en den Heiligen Doop ontvangen hebben, en wier namen in de doopboeken zijn opgeteekend, zullen, zoolang zij nog niet tot het HeiUg Avondmaal zijn toegelaten, als doopleden der kerk beschouwd en behandeld worden, totdat zij krachtens openbaar af te kondigen besluit van den kerkeraad niet meer tot de gemeente gerekend worden, waarvan in de doopboeken behoorlijk melding moet worden gemaakt.

Bij den heiligen dienst met betrekking tot de doopleden der gemeente zullen de kerkeraden onderscheid maken tusschen kinderen en volwassenen.

En bij de bearbeiding van de volwassen doopleden, die in hun verplichting door den doop tot een nieuwe gehoorzaamheid zich ontrouw betoonen, zal onderscheid gemaakt worden tusschen afkeerigen, die zich onverschillig of vijandig stellen tegenover des Heeren Evangelie en Wet en zich in leer en/of leven als kinderen der wereld gedragen, en nalatigen ten aanzien van de openbare belijdenis des geloofs en de verkondiging van Christus' dood, die toch nog kerkelijk meeleven en overigens onergerlijk van wandel zijn.

I. De kinderen.

In den naam van den God des verbonds en van den Heere Jezus Christus, Die kinderen omhelsd, de handen opgelegd en gezegend heeft, zullen de kerkeraden naarstig toezien, dat door prediking en huisbezoek de ouders opgewekt en gesteund worden om, getrouw aan de doopsbelofte, hun kinderen op te voeden in de vreeze des Heeren.

De kerkeraden moeten in deze tijden van groote verleiding en afval meer dan ooit zorgen, dat de erfgenamen van het rijk Gods en van Zijn verbond, ook door deugdelijk en doelmatig catechetisch onderwijs de beginselen huns wegs leeren en ambtelijk tot welbewuste aanvaarding van hun Doop worden geleid.

Is de levensopenbaring van kinderen nog voor zij volwassen zijn, onchristelijk te noemen, dan moeten de kerkeraden, zooveel mogelijk door middel van de ouders, de schending van Gods verbond tegengaan en vermanen tot de vervulling van de verplichting tot een nieuwe gehoorzaamheid.

II. Volwassen doopleden, die aan de roeping des

verbonds ongehoorzaam zijn.

A. Afkeerigen. Onder den grooten Herder der schapen, die Zijn leven stelde voor Zijn kudde, zullen de kerkeraden on^'pi-droten herderlijke zorg besteden aan deze leden, 'die zich op doolwegen bevinden en toonen geen lust te hebben in de kennis van de

wegen des Heeren. Ook hier moet de hulp der ouders worden

gezocht. Maar de geroepen ambtsdragers moeten toch meer dan tot de ongehoorzamen, die de jaren des onderscheids nog niet hebben bereikt, rechtstreeks hun ernstig vermaan richten tot de volwassenen, die door goddelooze woorden en/of daden, door openlijke verwerping van de kerkleer en/of ergerlijk v^'angedrag, door gedurig moedwillig verzuim van de openbare godsdienstoefeningen en de catechisaties, door al deze zonden of eenige daarvan, de eischen van Gods verbond overtreden.

De rnxondelinge, ambtelijke opwekking tot de afkeerige kinderen des verbonds om weder te keeren tot den Heere zal althans eenige malen per jaar plaats hebben.

Onttrekken de afkeerigen zich aan dit mondeling vermaan, dan zal de vermaning (in totaal minstens eenige malen) schriftelijk geschieden.

Heeft telkens herhaald, tegelijk liefdevol en beslist, privaat vermaan niet tot bekeering geleid, dan zal de kerkeraad tot openbare bekendmaking in een publieke samenkomst der gemeente overgaan. Zulks ook, opdat de gemeente tot eer van God en tot heil van den zondaar en van de kerk kan meebidden en meewerken in den arbeid van den kerkeraad ten aanzien van de droeve ontheiliging van het verbond Gods.

Om het onderscheid tusschen doopleden en belijdende leden te doen uitkomen, blijve deze publieke bekendmaking tot één keer beperkt. In deze bekendmaking worde een proeftijd opgenomen, waarvan de lengte aan de prudentie der kerkeraden wordt overgelaten. Als regel zal deze tijd minstens drie maanden moeten zijn.

Voor deze openbare bekendmaking met mededeeling van den naam is advies van de classis vereischt.

Wanneer op deze publieke bekendmaking bekeering gevolgd is, zal de mededeeling daarvan aan de gemeente samenvallen met de afkondiging, dat dit dooplid belijdenis des geloofs voor den kerkeraad heeft afgelegd en tot de openbare belijdenis des geloofs in het midden der gemeente wenscht toegelaten te worden.

Wanneer in den gestelden proeftijd, gedurende welken de private vermaning zal worden voortgezet, geen betering des levens wordt gezien en de kerkeraad tot de overtuiging is gekomen met een ongeloovige te doen te hebben, zal de kerkeraad tot den laatsten tuchtmaatregel overgaan en voor zijn deel het dooplidmaatschap beëindigen, waarvan in de openbare samenkomst der gemeente een verklaring zal worden afgelegd.

In gevallen van bizonder ergerlijke goddeloosheid kan de kerkeraad doopleden op hun 21-jarigen leeftijd uitsluiten.

Als regel zal de kerkeraad ten aanzien van hardnekkige afkeerigen niet tot de laatste acte overgaan, voordat de doopleden den leeftijd van 25 jaren bereikt hebben.

Van de publieke bekendmaking en van de laatste acte zal voorafgaande mededeeling gedaan worden aan de(n) betrokkene en aan zijn/haar ouders of

naaste familieleden. Indien een dooplid schriftelijk of mondeling uitdrukkelijk te kennen geeft, dat hij/zij zich aan de gemeenschap der kerk onttrekt, dan zal de kerkeraad hem/haar minstens eenmaal met ernst van deze nieuwe zonde van ongehoorzaamheid trachten af te brengen.

Volhardt het dooplid in zijn besluit, dan kan geen verdere tucht worden uitgeoefend en zal de kerkeraad volstaan met de droeve mededeeling in de openbare samenkomst der gemeente, dat het dooplid N.N. zich heeft onttrokken aan de gemeenschap der kerk, waarbij hij door den Heiligen Doop was ingelijfd.

In geen enkel geval en op geen enkele wijze mag de kerkeraad de onttrekking aan de gemeenschap der kerk trachten te bevorderen.

De EvangeUsatiearbeid, die van de kerk uitgaat, moet zich bizonder ook op de vroegere doopleden richten.

Wederopneming zal alleen geschieden in den weg van de belijdenis des geloofs, waarbij oprechte schuldbelijdenis en voorafgaand bewijs van betering des levens niet ontbreken mag.

De formuleering van de desbetreffende bekendmaking in de samenkomst der gemeente wordt aan de kerkeraden overgelaten. De schuldbelijdenis moet in elk geval worden genoemd.

B. Nalatigen.

Ten aanzien van hen, die nalatig blijven inzake de openbare belijdenis des geloofs en de verkondiging van den dood van Christus en toch nog kerkelijk meeleven en overigens onergerlijk van wandel zijn, zal de kerkeraad voortdurend onderrichtend en opwekkend vermaan toepassen.

Deze private vermaningen zullen althans eenige malen per jaar plaats vinden.

Blijven deze dringende vermaningen zonder resultaat, zoodat deze nalatigen voortgaan in hun daadwerkelijke weigering om den Heere Christus lief te hebben, de beloften des verbonds te aanvaarden en de eischen des verbonds in nieuwe gehoorzaamheid door Gods genade na te leven, zoo zal de kerkeraad voortschrijden tot publieke bekendmaking. Deze ongehoorzaamheid aan de duidelijke geboden van den Koning der kerk is te ernstig, dan dat met private vermaningen zou kunnen worden volstaan. Ook voor deze openbare bekendmaking is advies van de classis vereischt.

Door deze publieke bekendmaking moet tevens de gansche gemeente opgewekt worden om door haar gebed en vermaning deze nalatige kinderen des verbonds tot een besliste keus te dringen. Het is de roeping der gemeente en in het bizonder van de opzieners der kudde van Christus het daarheen te leiden, dat deze weerstand tegen Christus' evangelie in haar midden steeds meer overwonnen wordt. Zij moet daartoe met grooten ijver en sterke liefde de bevrijdende boodschap van de genade van Christus brengen tot de nog in onzekerheid gebonden levens. Om de eer van onzen Koning, die een volkomen Zaligmaker is, om het heilig houden der kerk als vergadering der ware Christ-geloovigen, om den ernst der verbondsroeping mag de positie van deze nalatigen niet bestendigd blijven.

Toch mag de kerkeraad tegenover hen niet tot de uiterste remedie overgaan, tenzij duidelijk blijkt, dat niet zoozeer schuchterheid, gebrekkig inzicht, gemoedsbezwaren, maar beslist ongeloof oorzaak is van het niet komen tot de openlijke aanvaarding van den Heiligen Doop en tot de viering van het Heilig Avondmaal.

Voor beide groepen geldt, dat in_ alle samenkomsten der gemeente, waarin afkondigingen geschieden betreffende de tucht over doopleden, deze zaak in den dienst der gebeden voor het aangezicht des Heeren gebracht zal worden. Wanneer een volwassen dooplid naar elders vertrekt, zal de kerkeraad, zoo hij of zijn ouders dit verzoeken, een duidelijk attest zenden aan de kerk, waarheen hij vertrokken is.

Vertrekt hij zonder eenige kennisgeving, dan zal, zoo m.ogelijk, aan de ouders en in elk geval aan den kerkeraad der gemeente, waarheen hij vertrokken is, daarvan bericht gezonden worden, met verzoek om hem tot deze aanvrage op te wekken. Blijft hij weigerachtig, dan moet met droefheid worden geconstateerd, dat hij daadwerkelijk met de kerk des Heeren gebroken heeft, waarvan aan de gemeente, waartoe hij het laatst behoorde, mededeeling zal worden gedaan. De classes zullen bij de kerkvisitatie naarstig doen vragen naar het catechetisch onderv/ijs, met name of door nauwkeurige aanteekening en goede controle en getrouv/e waarschuwing van ouders en kinderen, er naar gestreefd wordt, dat alle dooplidmaten der gemeente vanaf den twaalfjarigen (uiterlijk veertienjarigen) leeftijd geregeld de catechisaties, die gedurende minstens acht maanden in het jaar moeten gehouden worden, bezoeken.

En in de regelingen voor de kerkvisitatie zullen daarbij bepalingen worden opgenomen, waardoor toezicht op de handhaving van de tucht over doopleden in de plaatselijke kerken gewaarborgd is.

Formulieren van openbare bekendmakingen met betrekking tot doopleden der gemeente, die in ongehoorzaamheid leven.

Openbare bekendmaking ten aanzien van afkeerige volwassenen:

De kerkeraad deelt met droefheid mede, dat N.N., door den Doop der christelijke kerk ingelijfd, ondanks voortdurend ernstig vermaan, hardnekkig blijft voortgaan in de zonde van

Indien hij/zij onverhoopt niet binnen met betoon van berouw betering des levens bewijst, zal de kerkeraad genoodzaakt zijn, dit lid om zijn moedwillige ongehoorzaamheid aan den God des verbonds van de gemeenschap der kerk uit te sluiten.

De gemeente wordt opgewekt de(n) afkeerige liefderijk te vermanen en den Heere te bidden voor zijn/haar bekeering.

Openbare bekendmaking ten aanzien van nalatigen, die ongehoorzaam blijven aan den eisch des verbonds om Christus' naam te belijden en Zijn dood te verkondigen:

De kerkeraad deelt met droefheid mede, dat N.N., door den Doop der christelijke kerk ingelijfd, ondanks voortdurend ernstig vermaan weigerachtig blijft om zijn Doop te aanvaarden en den dood des Heeren te verkondigen. De gemeente wordt opgewekt hem/haar liefderijk te vermanen en den Heere te bidden, dat door Zijn genade en Geest deze ongehoorzaamheid overwonnen worde.

Openbare mededeeling van uitsluiting:

De kerkeraad is in de droeve noodzakelijkheid aan de gemeente mede te deelen, dat N.N. de gemeenschap met Christus en Zijn kerk, die hem/haar in den Heiligen Doop beteekend en verzegeld werd, ondanks vele ernstige vermaningen hardnekkig verloochent. Dientengevolge moet de kerkeraad thans in den naam des Heeren er toe overgaan, om. N.N. uit de gemeente Gods uit te sluiten en te verklaren, dat hij/zij geen deel heeft in het Rijk van Christus, zoolang hij/zij zich niet bekeert. De gemeente wordt opgewekt niet op te houden den zondaar (de zondares) in den gebede te gedenken en hem/haar liefderijk te vermanen, dat hij/zij zijn/haar zonde belijde en late. En zien wij toe, dat niet te eeniger tijd in iemand van ons zij een boos, ongeloovig hart om af te wijken van den levenden God.

Men lette er op, dat hier geen „uitputtend reglement", doch slechts een aantal richtlijnen in algemeenen zin gegeven is. Daar zijn we heel blij mee. Er kunnen zich zooveel en zóóvelerlei gevallen voordoen, dat, met name ook nu het doopleden betreft, een algemeene regel kwalijk is te stellen. Het is daarom goed, dat de synode aan de aangenomen regeling het karakter van bindend reglement bij voorbaat ontzegd heeft. Aan den anderen kant heeft zij uitgesproken, dat de kerkeraden zich „zooveel mogelijk" aan deze richtlijnen moeten houden. Daarmee is erkend, dat uit kerkrechtelijk oogpunt de aangenomen regeling de grondlijnen volgt, die voor de tucht over doopleden geldig mogen worden geacht.

Ook vroeger is wel gebleken, dat met algemeene bepalingen licht de détails van bepaalde „gevallen" over het hoofd worden gezien. Prof. Bouwman heeft meermalen bezwaar ingebracht, ook openlijk, tegen het stellen van een leeftijdsgrens ten aanzien van hen, die niet tot openbare geloofsbelijdenis kwamen. Hij wees er op, dat er streken zijn, waar over de beteekenis der toelating tot het Heilig Avondmaal en over de voorwaarden voor het mogen afleggen der geloofsbelijdenis, bepaalde misvattingen heerschen, die uit piëtistische invloeden, soms tot in het verre verleden teruggaande, verklaard moeten worden. De factor van de prediking, die toch ook wel eens onjuist of onvolledig geweest is, mag niet worden verwaarloosd. Evenmin de invloed van opvoeding, van gesprekken in de naaste omgeving, enz.

Waar deze leeftijdsgrens vroeger wel gesteld is, en — als we ons niet vergissen — geenszins algemeen aanvaard is, daar is de thans gevallen beslissing te zien als een vooruitgang. Met de onderscheidenheid der gevallen is veel nadrukkelijker rekening gehouden, en het gevaar van cliché-tucht is voorkomen door de herinnering, dat slechts algemeene richtlijnen zijn gegeven.

Onze gewone copie.

Morgen zal vermoedelijk de tweede zittingenreeks der synode worden beëindigd. We hopen, dat we de volgende week den draad van onze gewone artikelen weer kunnen opnemen. Misschien hebben we dan meteen een redactioneele verrassing.

K S

MISVERSTAND WEGGENOMEN.

Prof. dr K. Dijk zond ons volgend schrijven:

„Paleisrevolutie" in „De Reformatie".

De hoofdredacteur van „De Reformatie" heeft mij dringend gevraagd om een nadere verklaring van de zinsnede, door mij geschreven in het D r B. Wielenga- artikel in „De Standaard" van 11 Januari 1.1., n.l. „dat „De Reformatie" door verschillende paleisrevoluties gekomen is tot de tegenwoordige eenhoofdige leiding". Deze uitdrukking heeft hier en daar ontstemming verwekt en tot misverstand aanleiding gegeven, waarom ik aan het dringend verzoek gaarne wil voldoen. Dat ik dit niet eerder deed, is enkel en alleen hieruit te verklaren, dat ik met bovenvermelden zin geen enkele beschuldiging tegen wien dan ook, bedoeld heb en me in dit opzicht heelemaal onschuldig gevoelde. Ik heb alleen willen zeggen, dat „De Reformatie" sinds haar oprichting in 1920 tal van redactie-vervrfsselingen en consortiumveranderingen heeft doorleefd; zelf heb ik in de jaren '20—'25 er vier meegemaakt; later zijn er nog enkele gevolgd en door al die mutaties heen is dit blad gekomen tot zijn tegenwoordige redactie. Meer heb ik niet bedoeld. Allerminst heb ik de laatste redactie-wijziging willen diskwalificeeren of den tegenwoordigen hoofdredacteur betichten van revolutionaire daden of bedoelingen; ik zie het veeleer zoo, dat de ontwikkeling van „De Reformatie", zij het door meer dan een storm heen, geleid heeft tot het tegenwoordige redactioneele regiment; toen ik hiervoor het woord paleisrevolutie gebruikte, dacht ik aan de veranderingen, welke ik zelf heb doorgemaakt, veel en veel meer dan aan de laatste wijzigingen. Het ware zeker beter geweest, dezen term niet te bezigen, maar Dr B. Wielenga, wien het genoemde artikel gold, heeft terstond begrepen wat ik bedoelde. En mijn collega Prof. Schilder zal, naar ik vertrouw, geheel gecontenteerd zijn met de verklaring, dat in mij zelfs niet de gedachte is opgekomen, dat hij door „revolutie" de hoofdredactie heeft verkregen, en de door mij gebruikte uitdrukking in geen enkel opzicht speciaal op hem sloeg. 'tWas een algemeene beschrijving, mij ingegeven door eigen ervaring. De jeugdjaren van „De Reformatie" zijn crisis-jaren geweest; een tijd vol lentestormen, waarover later en veel later interessante mémoires te schrijven zijn. Ik hoop, dat hiermede deze „obstakel" voor goed uit den weg is geruimd. We hebben elkaar veel te veel noodig in dezen ver­

warden tijd.

K. D.

Wij danken prof. Dijk hartelijk voor dit schrijven; we zijn er voor wat ons eigen aandeel in de geschiedenis betreft, volledig door bevredigd, en zien uit den

(Zie vervolg op blz. 238.)

afloop van dit ééne geval, hoe goed het werkt, als we elkaar open en bloot onze bezwaren op konkrete punten te kennen geven. Want inderdaad, wij hebben elkaar veel te veel noodig.

K. S.

DE KERKELIJKE VERZORGING DER GEMOBILISEERDEN.

Eén onzer lezers schrijft ons:

Veldleger, 13 1 '40. Naar aanleiding van Ds D. v. D (ijk)'s „Hoe komt dat toch? ", in „De Reformatie" nr 28, 12—4—'40, zou ondergeteekende gaarne de aandacht vragen voor het volgende. Indien daarnaar een onderzoek zou worden ingesteld, zou zeer waarschijnlijk blijken, dat meerdere kerken niet of onvolledig voldeden aan het verzoek, de attestatie van gemobiliseerden door te zenden aan de V.P.'s, of wat beter is, aan de kantonnements-kerken, die als tijdelijke garnizoenskerken toch zijn te beschouwen. Althans, meerdere attestaties zijn niet op de plaats van bestemming gekomen, ondanks herhaald verzoek van Deputaten ter behartiging van de geestelijke belangen van onze militairen, deze zaak toch goed te verzorgen.

Dus zijn de kantonnements-kerken onvoldoende ingelicht betreffende de tijdelijk op haar arbeidsveld gehuisveste doopleden. Omtrent de belijdende leden verkrijgen bedoelde kerken alleen gegevens via de reisattestaties van die gemobiliseerden, die deelnemen aan het Heilig Avondmaal van deze kerken.

De kantonnements-kerken, die voor de gemobiliseerden, die tot dezelfde kerk behooren, wat willen wezen, worden in hun arbeid wel zeer belemmerd, zoo niet bij voorbaat verhinderd, door deze onvoldoende zorg der thuis-kerken, V.P.'s of door de nalatigheid van de gemobiliseerden zelf. Dit betreft reeds den publieken kerkelijken arbeid! Of het aantal daartoe verplichte catechisatie-bezoekers en avondmaa, lgangers is niet te controleeren, óf de kantonnements-kerk vraagt zich af waar toch zij in kwartier zijn, waarvan wel berichten binnen kwamen, doch die men nimmer ziet. Zoo wordt de controle, waarmede de kantonnements-kerk zich vrijwillig of op verzoek belast, beperkt tot hen, die min of meer getrouw zijn in hun deelname aan de openbare kerkelijke acties.

Een groot gedeelte van de gemobiliseerden, waaronder vroeger-getrouwen, mist derhalve, zoo moet geconstateerd worden, het kerkelijk toezicht van de kantonnements-kerk. En het is juist dat deel, dat in het algemeen daaraan niet onttrokken moest wezen. De ernst daarvan klemt te meer, daar van dit deel er ook zijn, die gedurende het verlof en zelfs in de brieven (dit zou te bev^ijzen zijn), niet oprecht zijn jegens thuis, de kerk en allerlei verbanden, die voor hen eertijds blijkbaar van preventieve beteekenis waren.

Eenerzijds moet het constateeren van dit gedrag van kerkleden, op zijn best soms uiterlijk niet te onderscheiden van dat van vele niet-kerkmenschen, onze oogen openen voor de vraag of het mogelijk tóch niet zoo goed in orde is met onzen wandel als kerkleden, , als wij wel vermoedden.

Anderzijds moet dit nopen tot meerdere actie, juist van de kerk. De kerk moet ook mobiel gemaakt en dat onverwijld.

Helaas blijkt, dat veel de thuis-kerk ontgaat, soms haars ondanks. Haar huisbezoek gedurende het verlof (waarvan thans, wie weet voor hoe lang, geen sprake kan zijn), dat gewoonlijk slechts de getrouwden betreft of de belijdende leden, is niet voldoende te achten. De thuis-kerk moet via andere bron dan haar leden of de Ouders meer weten betreffende catechisatie- en avondmaalbezoek, gedrag, levenswandel. De kerken moesten ook meer geven dan de thuis-kerk alleen het nu kan.

Tusschen thuis- en kantonnements-kerk worde een wisselwerking in het leven geroepen. De thuiskerk lichte de kantonnements-kerk zooveel mogelijk in, ook bij verplaatsing van troepen i). (Hoeveel kerken zouden de vorige week werk gedaan hebben in verband met het vertrek of de aankomst van troepen? ) en dan drage de thuis-kerk, althans een gedeelte van haar taak over aan de kantonnements-kerk. De eerste lichte ook in omtrent het legeronderdeel, waarbij haar lid behoort.

Van beide kerken wordt daarmede veel werk gevraagd. In elk geval wanneer nog met het werk moet worden begonnen. De kantonnements-kerk moet dan alle gegevens van de thuis-kerk administreeren^), het catechisatie-bezoek noteeren, zeer veel militairen trachten te bereiken om beter meeleven te bevorderen (werk voor de avonduren). Wordt éénmaal controle mogelijk gemaakt door de thuis-kerken, dan blijkt ontzettend veel werk gedaan te moeten worden. Meer dan wel kan worden verricht zonder het treffen van bijzondere maatregelen en het activeeren van meerdere krachten, als die b.v. per classis of groep van kerken, van de werklooze candidaten. De militairen zelf moeten ook ingeschakeld. Uit elk kwartier zijn één of twee contactleden noodig, die den raad der kerk ter zijde staan.

Is eenmaal het betreffende legeronderdeel beschreven door de kantonnements-kerk, heeft deze haar arbeid aangevangen, dan is bij verplaatsing van de troep aan een volgende kerk via V.P. of contactconmlissie de arbeid eenvoudig, zonder veel werk wat administratieve gegevens betreft, voort te zetten.

Kunnen wij van Deputaten voorstellen verwachten in dezen? Wij meenen van wel. Doch laten de kerken daarop niet wachten en beginnen verbeteringen aan te brengen en met intensieveering van al het werk. O.a. door de gemobiliseerden te zeggen, dat zij steeds hun verblijf opgeven, ook bij overplaatsing. Mogelijk zijn er kerken, die den arbeid reeds zijn begonnen en die inlichtingen willen verstrekken.

P. W. POSTEMA,

Sergt. Staf H. 1. R.I., Veldleger, Veldpostkantoor 1.

Aanteekening. Wij kunnen niet oordeelen over mogelijkheden en bezwaren, die hier zijn aan te merken. We geven dit stuk een plaats, uit eerbied voor de militaire deskundigheid van den schrijver en vanwege het groote belang der door hem aangeroerde zaak. Dat hier wel mogelijkheden zijn, blijkt uit hetgeen de schrijver mij particulier meedeelt, en dat ik met zijn verlof, den plaatsnaam verzwijgende, hier doorgeef:

Hier te is de zaak georganiseerd als, met opzet, vaag beschreven. De gegevens worden door de militairen (contact-leden) zelf verzameld. Het was een heel werk, maar ons onderdeel is hier thans beschreven en toezicht is mogelijk geworden. Enkele zakelijke conclusies waren deze. Aantal binnengekomen attestaties ± 50 % (grootste gedeelte bij geref. V.P.), Avondmaalbezoek ± 70 % (hieraan toe te voegen die thuis het Avondmaal gebruikten). Het regiment bestaat uit noordelingen. Catechisatiebezoek 10—20 %. Tehuisbezoek ± 25 % (goed en gezellig tehuis). Leden van Pro-Rege ± 20 %, waarvan actief de helft ongeveer.

De zv/akke en onwillige broeders kunnen en worden ook extra bezocht. Aan „huisbezoek" wordt thans begonnen. De geref. militairen vinden elkaar nu en kunnen elkaar dus gaan steunen. Ik meen van dit werk veel te mogen verwachten. De kerk te weet praotisch niets van de aldaar gelegerde militairen en kan ook niets doen, stel dat ze 't kon. 'k Heb er daar over gesproken.

Tot zoover onze correspondent. Wij zijn er van verzekerd, dat zijn stem volle aandacht hebben zal.

K. S.

EEN GEVAARLIJKE LEGENDE.

Een gevaarlijke legende is bezig zich te vormen in onze kerkelijke pers.

Terwille van de waarheid en den vrede in onze kerken wil ik haar signaleeren om aldus te trachten haar de wereld uit te helpen.

De legende, die ik op het oog heb, betreft de z.g.n. methode van de Wijsbegeerte der wetsidee inzake het gezag van onze belijdenisschriften. Het zou n.l. de methode van deze wijsbegeerte zijn, de belijdenisschriften te interpreteeren naar eigen persoonlijke opvatting inplaats van deze geschriften historisch te verstaan, inplaats van te vragen naar de bedoeling, die bij de kerk voorzat, toen zij de belijdenisschriften opstelde en aannam als uitdrukking van haar geloof.

De oorsprong van deze legende schijnt te liggen in een geheel verwrongen interpretatie van een artikel van Dr S. U. Zuidema^). Maar sinds de laatst gehouden predikanten-conferentie wordt deze legende als waarheid gepropageerd in een deel van onze kerkelijke pers. Ondergeteekende is op die vergadering niet tegenwoordig geweest. Het kan dus mijn bedoeling niet zijn den inleider, die refereerde over het gezag der belijdenisschriften (Prof. Dr F. W. Grosheide), te beschuldigen als dengene, die aan deze legende het stempel der waarheid heeft opgedrukt. Het gaat mij ook absoluut niet om personen, doch om de zaak zelf. Die twee zijn echter niet te scheiden, omdat het altijd personen zijn, die de zaken behandelen en wel eens — natuurlijk te goeder trouw — mishandelen.

Vorige week bevatte „Credo" een overgenomen artikel van Ds P. J. Richel, die in de vereeniging voor Calvinistische wijsbegeerte drie stroomingen onderscheidde en de gedachte suggereerde, dat één van deze z.g.n. stroomingen bezig was zich op bedekte wijze van het gezag der belijdenisschriften los te maken. Zulke suggesties, die met de waarheid op gespannen voet leven, zijn uiterst gevaarlijk voor den vrede en de eenheid onzer kerken. Want welke goed-gereformeerde zal niet onmiddellijk toestemmen, dat er in onze kerken geen plaats mag zijn voor lieden, die het snoode plan koesteren het gezag van de belijdenis te ondermijnen? Ik begrijp overigens niet, hoe coll. Richel tot die drie-stroomingen-theorie gekomen is. Ondergeteekende is ook geen vreemdeling in de Vereeniging voor Calvinistische wijsbegeerte. Natuurlijk denken alle leden van deze vereeniging niet precies eender, wanneer het gaat over wetenschappelijke vragen. Maar dat is iets heel normaals. Waar ter wereld is een wetenschappelijke vereeniging bestaanbaar, in wier midden geen variatie van gedachten meer zou zijn? Doch dat men binnen bedoelde vereeniging niet eenstemmig zou zijn inzake het gezag der belijdenisschriften, acht ik een puur verzinsel. Alle leden hebben art. 2 van de statuten onderteekend en dus hun hand gezet onder de volgende woorden: „De vereeniging, overtuigd, dat alle philosophie in haar uitgang, richting en uitwerking religieus bepaald is en neutraliteit ten dezen derhalve is uitgesloten, belijdt den Christus der Schriften, den Verlosser van heel het leven, als den nieuwen Wortel ook van het wetenschappelijk denken. Mitsdien wil zij de wijsbegeerte slechts beoefenen bij het licht der Heilige Schrift, in den zin der drie formulieren van eenigheid, beleden als het Woord Gods, onder afwijzing van alle synthese met eenig denken, dat zich niet stelt onder de rechtstreeksche souvereiniteit Gods over al het geschapene, Zijn wet niet erkent als grens tusschen den Schepper en Zijn aan deze ordinantie onderworpen kosmos, en het koningschap van den Christus voor de wetenschap verwerpt."

Niemand kan — meen ik — met eenig recht uit dezen grondslag afleiden, dat de vereeniging voor Calvinistische wijsbegeerte met het gezag van de belijdenis geen heiligen ernst zou maken. Ik durf dan ook ten volle de bewering aan, dat, mocht er onder haar leden iemand gevonden worden, die aan de belijdenis geen gezag toekent voor zijn wetenschappelijke bezigheid, zoo iemand in deze vereeniging niet thuis hoort en zijn onderteekening van haar grondslag geweld aandoet, 'k Betwijfel echter ten zeerste, dat er zulken onder haar leden gevonden worden.

Even gevaarlijk is de suggestie van coU. Richel, dat één van die z.g.n. stroomingen binnen deze vereeniging van geen dichotomie, geen onderscheiding van ziel en lichaam bij den mensch, zou willen weten. De quaestie, waar het om gaat, is niet de vraag van al of geen dichotomie, maar de andere vraag: welke dichotomie, die van Aristoteles en van de scholastiek, of een andere, die onder het direct gezag der Heilige Schrift uit eigen levensbeginsel opkomt?

Wat nu het gezag der belijdenis betreft, nog erger maakt het Ds Veldkamp, die beweert, dat het DE methode van de Wijsbegeerte der wetsidee zou zijn om de beUjdenis naar eigen opvatting te interpreteeren. In „Credo" lees ik, dat hij geschreven heeft:

„Is het geoorloofd, de belijdenis te interpreteeren naar eigen opvatting, waardoor men er toe komt, aan de woorden der belijdenis een anderen zin en inhoud te geven, ook al zou de terminologie kunnen gehandhaafd — een bezigheid, waardoor feitelijk de zin der belijdenis wordt ondermijnd —, óf moet de confessie historisch worden verstaan, zoodat men dus moet vragen, wat de belijdenis en daarin de kerk zelf heeft willen belijden. Hoewel bij dat historisch verstaan — waarvan (lees: waarvoor; J. M. S.) met name Kuyper het pleit voerde, en welke methode ook t.a.v. artikel 36 in 1905 en het gravamen Buizen (bedoeld is: Buizer; J. M. S.) op de Leeuwarder Synode werd toegepast — zich vele moeilijkheden blijven voortdoen (lees: voordoen; J. M. S.) koos de referent (n.l. Prof. Grosheide) onomwonden voor het laatste, en werd tegen de methode van de wijsbegeerte der Wetsidee stelling gekozen."

Wat de één toeschrijft aan een bepaalde „strooming" binnen de vereeniging voor Calvinistische wijsbegeerte, proclameert de ander tot de methode van de wijsbegeerte der wetsidee. Zij zou met de historische interpretatie der belijdenis afgerekend hebben. Maar als dat waar is, dan zal dat toch wel zonneklaar kunnen worden aangetoond uit de authentieke bronnen van deze philosophie; dan zullen haar grondvesten dit onomwonden hebben uitgesproken. Zoolang mij daar echter niets van bekend is, noem ik dit een legende. En deze legende is zoo uiterst gevaarlijk, omdat zij het laatste restje onderling vertrouwen ondergraaft en in onze kerken partij-vorming in de hand werkt. Tot nog toe was het bij de meeningsverschillen zoo, dat men over en weer van elkander vertrouwde te buigen voor het absoluut gezag van Gods Woord en niet te willen tornen aan het gezag der confessie. Dat gaf tenminste een soliede basis, waarop men elkander in velerlei wetenschappelijke twistgedingen zou kunnen vinden. Wanneer nu die grondslag ondermijnd wordt, vervliegt daarmee tevens alle hoop op toekomstige eensgezindheid in hedendaagsche controversen.

Het is dan ook mijn vurige hoop, dat zij, die deze legende gepropageerd hebben, haar óf als waarheid bewijzen uit de geschriften, waarin de wijsbegeerte der wetsidee wordt voorgedragen, óf haar openlijk tegenspreken als een gerucht, dat eiken grond mist. ^) Laat ons toch zóó polemiseeren, dat we door de polemiek niet onnoodig verder van elkander verwijderd worden, maar integendeel tot elkander worden gebracht daar, waar er door velerlei misverstand al zooveel verwijdering ontstaan is.

Wat het gezag der confessie betreft, geloof ik, dat we veel dichter bij elkaar staan dan sonunigen meenen en uitspreken.

Prof. Grosheide moet ter predikanten-conferentie gezegd hebben, dat de belijdenis gezag heeft ten opzichte van de dingen, die zij zelf wil belijden. Op goeden grond meen ik, dat de voorstanders van de wijsbegeerte der wetsidee daarmee van harte kunnen instemmen. Zij willen met de belijdenis geen handje lichten, maar haar zonder eenige reserve erkennen als regel des geloofs, een regel, die ook bij allen wetenschappelijken arbeid moet geëerbiedigd worden.

Tenslotte hoop ik, dat de bladen, die deze legende gepropageerd hebben, ook het bovenstaande aan hun lezers zullen voorleggen en dat wij van weerszijden niets zullen nalaten wat de waarheid en den vrede kan bevorderen.

J. M. S.

GEREFORMEERDE VROUWENVEREEIMIGINGEN.

We willen nog eens wijzen op onze Gereformeerde Vrouwenvereenigingen. Officiëele gegevens geven dit beeld:

Doel. Het doel van de Gereformeerde Vrouwenvereenigingen is:

Door bespreking van allerlei onderwerpen kennis en inzicht te vermeerderen in de werken Gods uit Schrift en Historie en daarnaast, naar eigen plaatselijke omstandigheden practisch werk te verrichten.

W e r k w ij z e. Behandeld worden: onderwerpen van godsdienstigen en kerkelijken aard, alsook de voornaamste sociale en opvoedkundige vraagstukken, en wel door middel van inleidingen en/of Bijbelbesprekingen.

Voorts wordt practisch werk in de gemeente verricht, door, waar noodig, geestelijken en moreelen steun te bieden en daadwerkelijke diensten te verrichten.

Bestaansrecht der Vereenigingen. Het is in dezen tijd noodzakelijk, dat ook door de Gereformeerde vrouwen het beginsel méér gekend, beleden en beleefd wordt, opdat daardoor een sterke opbouwende invloed uitga op het gezin en de gemeente.

Lidmaatschap. ledere Gereformeerde vrouw kan lid zijn, gehuwd of ongehuwd. Werkzaamheden. De Bond bevordert het onderling contact tusschen de vereenigingen en geeft leiding aan haar werk, o.a. door middel van het Orgaan van den Bond, bevattende leidraden en andere richtlijnen.

Grondslag. De grondslag van den Bond is: Gods onfeilbaar Woord naar de opvatting van de Belijdenisschriften der Gereformeerde Kerken in Nederland.

Toetreding. Bij voorgenomen toetreding tot den Bond zende men statuten en huishoudelijk reglement der vereeniging ter goedkeuring aan de Secretaresse van den Bond, waarna men, als bewijs van lidmaatschap de statuten en het huishoudelijk reglement van den Bond ontvangt.

Finantiën. De Vereenigingscontributle wordt door het bestuur daarvan vastgesteld en zal gewoonlijk moeten variëeren tusschen f 0.20 en f 0.30 per maand per lid. Dit hangt o.m. af van het aantal vergaderingen.

De contributie van den Bond bedraagt f 0.25 per lid van een vereeniging per jaar. De kosten bij toetreding zijn f 1.—.

Het abonnementsgeld voor het orgaan, dat maandelijks verschijnt, bedraagt f 0.60 per jaar voor leden van aangesloten vereenigingen; overigens f 1.— per jaar.

Toelichting. Uitgebreidere inlichtingen verstrekt de door den Bond uitgegeven brochure „WAAROM GEREFORMEERDE VROUWEN­ VEREENIGINGEN? " welke op aanvraag gaarne door de Propagandiste van den Bond gratis wordt toegezonden.

InUchtingen betreffende het oprichten van Vereenigingen worden door de Propagandiste verstrekt.

Inlichtingen aan bestaande vereenigingen verstrekt de Secretaresse.

Hier volgen de namen der Bestuursleden:

Mevrouw E. M. HEUZEVELDT—v. d. LELIE, Presidente, pastorie Geref. Kerk, Hazerswoude.

Mejuffrouw N. P. VERKADE, 2e Presidente, Burgemeester Knappertlaan 196, Schiedam.

Mevrouw F. M. L. NAWIJN—VAN DIJK, Secretaresse, pastorie Geref. Kerk, Bergum (Fr.). Mejuffrouw G. J. MOLENDIJK, 2e Secretaresse, Paulusweg 14, Hendrik-Ido-Ambacht.

Mevrouw H. KUIPERS—RIETBERG, Penningmeesteresse. Willinkstraat 8, Winterswijk.

Mevrouw A. MODDERAAR—WOLDRING, 2e Penningmeesteresse, D. Huizingastr. 1, Groningen. Mejuffrouw A. W. BOS, Algemeen Adj. (Propagandiste), Delfgaauwstraat 21b, Rotterdam.

Twee uitgaven vragen de aandacht. Allereerst een brochure (2e druk) van Mevr. A. Visser—de Jong: „Waarom Gereformeerde Vrouwenvereenigingen? ", en voorts een „Rapport betreffende de methodiek voor de Gereformeerde Vrouwenvereenigingen". Uit eerstgenoemde brochure citeeren we volgende passage:

Toelichting vraagt echter de verhouding van onzen Bond tot den Nederlandschen Chris ten-Vrouwen Bond.

We vertrouwen, dat na het bovenstaande ieder op de hoogte is met ons werk en streven: het is echter noodig voor een juist oordeel ook te bezien oprichting, doel en werkwijze van den Ned. Chr. Vrouwenbond.

Toen deze Bond werd opgericht in 1919, bestonden hiervoor twee redenen. In de eerste plaats was deze oprichting vrucht van het Tweede Christ. Sociaal Congres.

Maar de behoefte aan aaneensluiting was reeds eerder gevoeld, n.l. in de revolutiedagen van '18.

Toen moest de christenvrouw het aanzien, dat de socialistische vrouwen tot de tanden gewapend waren en ook de Roomsch-Katholieke vrouwen goed georganiseerd waren.

Uit de leemte, toen beseft, is de Ned. Chr. Vrouwenbond ontstaan.

Wat wil deze Bond?

Volgens art. 3 van de Statuten stelt de vereeniging zich op den grondslag, dat Christus' Koningschap alom moet worden erkend en de oplossing der maatschappelijke vraagstukken bij het licht van de Heilige Schrift als Gods Woord moet worden gezocht.

De Bond stelt zich ten doel, de vrouw meer bewust te maken van haar roeping, en haar door voorliching beter toe te rusten tot haar taak; en telkens wanneer het noodig blijkt, op te treden naar buiten, ter verdediging en bevestiging van de christelijke grondslagen van ons volksbestaan (art. 4.)..

De middelen daartoe zijn: Uitgeven van een orgaan; het houden van lezingen en cursussen; het beleggen van vergaderingen; het vormen en leiding geven aan speciale studiekringen ;

uitgeven van brochures; inlichtingen geven inzake beroepskeuze; het zenden van adressen aan de Regeering en officiëele personen.

Deze Bond wenscht dus een band tusschen christenvrouwen en verlangt, dat allen elkaar de hand zullen reiken over politieke en kerkelijke muren heen, om in de groote kwesties die geloof en zeden raken, als een eenheid te kunnen optreden.

Nu is door velen ook uit den Ned. Chr. Vrouwenbond zelf, de vraag gedaan: „Waar we in ons land al hebben een bond voor alle christenvrouwen, waarom organiseert zich nu toch apart de Gereformeerde vrouw? "

Ons antwoord is: Met al het respect, dat we hebben voor den veelzijdigen arbeid van den Chr. Vrouwenbond, blijft er toch voor de Gereformeerde vrouw, die principiëele voorlichting wenscht betreffende haar eigen beginselen op elk terrein, voornamelijk wat de Kerk aangaat, een tekort.

Uit hetgeen zooeven gezegd is over doel en werkwijze van den Ned. Chr. Vrouwenbond, zal ieder gebleken zijn, dat laatstgenoemde organisatie een geheel andere is dan onze Gereformeerde Vrouwenvereenigingen.

En daar ligt voor ons nu o.a. het bestaansrecht in.

Want, wilde de Gereformeerde vrouw zich apart organiseeren, om dan toch hetzelfde werk te doen als de reeds bestaande Christen-Vrouwenbond, dan pas zou haar streven verkeerd genoemd kunnen worden.

Dan zou oprichting van een Gereformeerden Vrouwenbond scheuring zijn (hetgeen nu, naar onze overtuiging ten onrechte door sommigen is opgemerkt) op het terrein, waar alle christenvrouwen samen kunnen werken.

Maar om nu die samenwerking met vrouwen van alle gezindten mogelijk te maken, moet de N.C.V.B. zijn terrein beperken. Deze Bond beweegt zich dan ook hoofdzakelijk op maatschappelijk en sociaal gebied.

En daarom b 1 ij f t er voor de Gereformeerde vrouw, die de specifiek Gereformeerde beginselen wil leeren verstaan, dat tekort.

We zijn 't hiermee van harte eens.

Ik las onlangs een stuk, waarin iemand de A.-R. Partij vergeleek met de stoottroepen in het leger, doch de C.-H. Partij met de achterhoede, die toch óók noodzakelijk is in de organisatie. Ik heb toen ik dat las, gedacht: het zou een aardige vergelijking zijn indien aan één voorwaarde voldaan was: dat n.l. gelijke leiding v/erd erkend. Stoottroepen en achterhoede moeten onder één opperbevel staan, voor hetzelfde gezag bukken. Naar mijn meening heeft de barthiaansche theologie der christelijk-historische leiding van die der A.-R. Partij veelszins de facto vervreemd.

Datzelfde zou men ook moeten zeggen van den Christelijken Vrouwenbond. De verhouding van stoottroepen en achterhoede kan geen beeld geven voor de relatie der beide bonden. Het komt, vooral in dezen tijd, op principieel-zuivere leiding aan. Juist daarom beveel ik den Gereformeerden Vrouwenbond in de belangstelling van onze vrouwen — en naturlijk ook van haar hoofden: de mannen! — aan.

K. S.


1) Kan ze dat? Mag ze dat? — Redactie. 2) Kan dat? Hoe is het b.v. met onverwachte verplaatsing van troepen? En met het mihtaire geheim? — Redactie.

1) Vergelijk wat onzerzijds hierover is geschreven, en onbeantwoord gebleven is, tenzij men een vraag, die in de ruimte Dlijft hangen, antwoord noemen wil. — Red.

2) Wij „helpen" ds Spier het „hopen"; maar, gezien de resultaten van vroegere bespreking van ingebrachte bezwaren, vreezen we zeer. Nauwelijks hebben enkele polemisten op één punt den strijd verloren, of ze beginnen met een andere klacht. Van weerlegging, ook al wordt het vuur na aan de schenen gelegd, nemen ze geen nota. •— Red.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 april 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 april 1940

De Reformatie | 8 Pagina's