GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Verbond en geloof.

II.

In het Verbond zijn twee dealen dus. Zijn er ook twee part ij en ?

Ja, anders kan moeilijk van een Verbond worden gesproken. Een Verbond is tweezijdig. Toch' vergete men niet, dat de partijen hier zeer verschillend zijn.

God — en raensch. Schepper en schepsel. Koning en onderdaan.

Een Verbond als dit kan dan ook slechts uitgaan van de ééne partij, van den verkiezenden God. In zijn ontstaan is dit Verbond dan ook zuiver eenzijdig. En hoewel het in zijn voortbestaan tweezijdig kan worden genoemd, is dan toch ook God steeds weer de Eerste, en de in Souvereiniteit alleen beschikkende. Hij stelt den mensch in Zijn Verbond. — Hij geeft den Verbondszegen. — Hij geeft dien zonder eenige voorwaarde onzerzijds. — Hij stelt Zijn eiscli — en vraagt dan van ons vervulling van dien eisch' — ja — maar alleen van Hem is de kracht om dien eiscli te vervullen!

Kan men dan eigenlijk nog wel van tweezijdigheid spreken? Ja, wordt hier de eisch eigenlijk niet illusoir? Als toch alles van God moet komen, kan dan van een eisch nog worden gesproken ? En als men toch sterk den nadruk wil leggen op den eisch, doet men dan niet te kort aan de souvereinileit Gods?

liet kan gewenscht zijn, even op deze vragen in te gaan. En dan gaan wij voor de beantwoording van die vragen natuurlijk uit van de Schrift. Deze leert ons eenerzijds, dat de zaliging van den mensch uitsluitend Gods Werk is, waaraan de mensch niets toe doet. Dat de uitverkiezing Gods in Chtistus onberouwelijk is, en alleen zij, die door den Geest Gods wedergeboren worden, de zaligheid beërven zullen, en zullen behooren tot de gemeenschap des Verbonds in het nieuwe Jeruzalem.

Anderzijds lezen we echter even sterk den oproep tot geloof en bekeering, de dreiging voor wie niet luisteren willen, de verantwoordelijkheid van den bondeling voor het vervullen van den eisch des geloofs en der bekeerijig. Nu kan men probeeren, deze twee waarheden binnen een sluitend systeem te brengen, uitgaande van de alleszins juiste gedachte, dat God ons in Zijn Woord geen tegenstrijdige dingen leert. Over het vóór of tegen van ziilk een sluitend systeem wil ik h'et thans niet hebben. Wel wil ik opmerken, dat men hiermee zeer voorzichtig moet zijn. Men komt hierbij zoo gemakkelijk tot verzwakking van één van beide waarheden.

Nu zal niemand onzer willen tornen aan de eerste waarheid, maar men is soms geneigd, de tweede te verzwakken, doordat men de eenheid van belofte en eisch loslaat. Men geeft dan aan de belofte des Verbonds een beteekenis, die den eisch des Verbonds op den achtergrond brengt.

Men redeneert b.v. aldus: „De beloften Gods zijn gequalificeerd. Ze gelden niet voor alle bondelingen. Ze gelden slechts voor die bondelingen, die aan bepaalde voorwaarden voldoen: „Zalig zijn ... die treuren — men moet dus eerst weten, dat men „treurt" voor men de belofte mag aanvaarden.

Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt — men zal dus eerst van zichzelf moeten weten, dat men vermoeid en belast is."

Of men zegt: „De beloften Gods in de Schrift zijn steeds algemeen. Ze gelden niet voor de „bondelingen" persoonlijk. Immers de belofte draagt steeds de kiem der vervulling in zich, en waar ze niet aan alle „bondelingen" wordt vervidd, waar niet alle gedoopten zalig worden, kan ze ook niet voor ieder persoonlijk gelden. Eerst wanneer de Heilige Geest het geloof heeft gewerkt, zoodat het „mijnen" des.geloofs op de belofte is aevolgd, w o r d t de belofte persoonlijk. Zóó brengt de belofte dus niet direct verantwoordelijkheid mee — immers, wanneer de belofte alleen den uitverkorenen geldt, zal men eerst voor den eisch tot aanvaarden komen te staan, wanneer men weet, dat men uitverkoren is, en kan men niet zeggen, dat een ongeloovi^e bondeling dezen eisch niet heeft vervuld.

Wel blijft dan natuurlijk ook voor Item de algemeene eisch, die tot iedereen komt, maar van een grootere verantwoordelijkheid kan dan moeilijk worden gesproken.

Zoo moet men wel komen tot verzwakking , — soms zelfs tot krachteloos maken van den eisch des geloofs voor de bondelijigen. Inderdaad hoort men soms zeggen: „Men kan en mag van de gedoopten niet zeggen, dat ze moeten gelooven, want men weet niet, of ze wel wedergeboren zijn." Hiermee hangt natuurlijk samen een min of meer gevarieerde Verbondsbeschouwing, waarop ik hier niet verder inga.

Dergel ij ke pogingen, om te komen tot een sluitend systeem, lijken mij fout. Beide waarheden — de Souvereiniteit en vrije beschikldng Gods eenerzijds, en de verantwoordelijkheid van den bondeling anderzijds, moet men in haar volle beteekenis laten staan, naar de Schrift en naar de belijdenis.

Wanneer men zegt: „de beloften Gods zijn gequalificeerd — ze gelden slechts voor bepaalde bondelingen, die dit of dat in zich' bevinden , — dan laat men den uit het Verbond voortvloeienden eisch' des geloofs feitelijk los. Dan moet men wel komen tot een kenmerken-onderzoek, dat dan voeren moet tot het resultaat, dat men „iets van zichzelf mag gelooven", „dat men er bij behoort", dat men de belofte des Verbonds m a_g aanvaarden.

Ook het algemeen stellen van de belofte des Verbonds is, zooals reeds werd opgemerkt, moeilijk met den persoonlijken eisch' des geloofs te rijmen, 't Komt mij voor, dat deze gedachte trouwens direct in strijd komt met ons doopsformulier, waar in 't gebed zeer persoonlijk gesproken wordt van „dit uw kind", en met de vragen, die worden gesteld bij de openbare belijderds des geloofs: „Gelooft gij de Verbondsbelofte u bij uw doop beteekend en verzegeld"? Moet men trouwens heel de taal van ons doopsformulier niet geweld aandoen, als men zoo redeneert? En de Schrift? Spreekt die ook niet duidelijk van de persoonlijke verantwoordelijkheid voor persoonlijk ontvangen beloften? En zegt de Apostel Petrus, cÜe op den Pinksterdag tot de Bondsldnderen had gezegd: „U komt de belofte toe en uwen kinderen" niet eenigen tijd later (Hand. 3: 26), „dat Christus gezonden is eerst tot de Joden, opdat Hij hen zegenen zou, en een iegelijk van hen afkeere van him boosheden? "

Wordt trouwens ook de beteekerns van den doop niet zeer verzwakt, indien men aldus de twee „deelen" van het Verbond, belofte en eisch, scheidt?

Wij zullen dus beide waarheden bovengenoemd in haar volle beteekenis moeten laten staan.

Maar is hier dan geen tegenstrijdigheid? Is de leer der uitverkiezing te rijmen met 'smenschen verantwoordelijkheid? Een verantwoordelijkheid, die echt is, zonder eenige restrictie?

Kan men eigenlijk wel spreken van „meenens eischen" ?

Tegenstrijdigheid kan hier toch niet zijn. Want beide waarheden behooren tot de geopenbaarde Waarheid Gods. En twee zaken, die God openbaart, kunnen toch niet met elkaar in strijd zijn?

Wij zullen moeten beginnen, met het Verbond Gods, zooals het zich in den tijd in do kerk van Christus openbaart, te zien als uitvoering van de eeuwige Verkiezing. God werkt Zijn eeuwig Welbehagen in den tijd uit door het Verbond. In dit verband wijs ik er op, dat, in overeenstemming met de Schrift ook kan worden gesproken, en b.v. door Calvijn ook gesproken is, van een algem e e n e verkiezing, een verkiezing, die met de eeuwige verkiezing in nauw verband staat, maar hiermee niet samenvalt.

Naar die algemeene verkiezing waren de 12 discipelen uitverkoren (één uit hen was een duivel), naar die algemeene verkiezing gaf God aan al de Israëlieten de belofte des Verbonds, ook die van den ingang in Kanaan (in 'tmeerendeel had God geen welgevallen), naar die algemeene ver- Idezing heeft hij in Nederland Zijn kerk gesticht. Deze „algemeene verkiezing" is geen schijn; en de verantwoordelijkheid van de aldus verkorenen is geen s c h ij n — en de belofte, hun gegeven, is geen s c h ij n. Ontzettend was de straf voor hen, die onder het Oude Verbond Gods Verbondswet verlieten en Zijn Woord niet achtten — nog vreeselijker is voor de in 't Verbond verkorenen, de bondelingen van vandaag — de wraak Gods, wanneer zij het bloed des Nieuwen Testaments onrein achten.

De verantwoordelijkheid was onder het Oude Verbond zeer reëel, zeer echt — ze is dat ook nu. Wee hen, die de Verbondsbelofte niet willen aanvaarden, en naar den VerbondseiscU niet willen leven.

Zoo komt dus tot eiken bondeling de e i s c H tot geloof en bekeering, en dien eisch mag men op geen enkele wijze verzwakken.

't Is een eisch, die ingewilligd mag en moet worden, zonder voorwaarden. De belofte Gods — Ik wil uw God zijn — moet zoo maar worden beantwoord met den juichenden kreet des geloofs: „Gij zijt mijn God".

Wij zullen ons er wel voor moeten wachten, dat wij, als de Judaïsten in Galatië, allei-lei voorwaarden stellen, waaraan de erfgenamen des Verbonds zouden moeten voldoen.

Zoo moet heel het volk des Verbonds vastmaken zijn roeping en verkiezing, d.w.z. ingaan tot zijn roeping en verkiezing, die aanvaarden, en daaruit leven.

„Maar", zal allicht worden tegengeworpen, „het geloof is toch gave Gods? Het is toch niet desgenen die wil, noch desgenen, die loopt, — maar des ontfermenden Gods? Er is toch geen vrije wil? Pas op, dat ge niet in Remonstrantsche wateren verzeilt."

't Geloof is gave Gods. Alle roem: is uitgesloten — alle roem! Wanneer wij den Christus der Schriften — wanneer wij de belofte des Verbonds in 't geloof aannemen, is dit uitsluitend te danken aan Gods verkiezende genade en aan de daaruit voortvloeiende wederbarende werking des Heiligen Geestes.

Maar deze wetenschap mag nooit ons verantwoordelijkheidsbesef verzwakken. Zou iemand iets durven afdingen op de verantwoordelijkheid van Judas? Of op die van Farao, die door God was verwekt, om Zijn kracht in hem te openbaren?

iMoeten we nu maar zeggen: „Hier is tegen-

244 strijdigheid, al is 't dan ook alleen maar voor ons denken? "

Ik meen, neen! Maar we moeten goed zien, dat onze wil nooit Souvereine wil is — maar schepselenwil, zelfs door eigen schuld verdorven schepselcnwil — verantwoordelijk zeker, maar vrij niet, gebonden door den Schepperswil Gods, Die alleen souverein is. ^)

En evenmin als de wetenschap, dat God in het dagelijksch leven mij van oogenblik tot oogenblik de kracht moet geven, om mijn werk te doen, mijn verantwoordelijkheid opheft, evenmin heft do wetenschap, dat God Zijn eeuwige Verkiezing uitwerkt, dus alleen zaligt, die in Christus verkoren zijn, onze verantwoordelijkheid op.

Onze wil is volledig verantwoordelijk, juist krachtens Gods wil, krachtens Gods Raad, waarin ook onze schepselenwil als verantwoordelijke wil is opgenomen. „Werkt uws zelfs zaligheid met vreeze en beven, want het is God, Die in u werkt, beide het willen en het werken naar Zijn welbehagen."

Zóó moeten wij het zien — zóó kunnen wij het alleen zien door het geloof, in volkomen geloofsonderwerping aan Gods Woord. En als wij dan verder zouden willen gaan, en de grenzen overschrijden, die God Zelf aan ons denken gesteld heeft, dan roept de Apostel Paulus ons toe (Rom. 9:19—21): „Gij zult dan tot mij zeggen: j, Wat klaagt Hij dan nog, want wie heeft Zijn wil wederstaan? Maar toch, o mensch, wie zijt gij, die tegen God antwoordt? Zal ook het luaaksel zeggen tot dengene, die het gemaakt heeft: „Waarom hebt gij mij alzoo gemaakt? " Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit denzelfden klomp te maken het eene vat ter eere, en het andere ter oneere ? "


1) Zie ook de artikelen van den heer A. Janse in Pro- Ecclesia, 4e Jaargang, No. 9—13.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1940

De Reformatie | 8 Pagina's