GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ik daarentegen zal op U betrouwen”.

(Psalm 55:24.)

Kent gij den vijf en vijftigsten Psalm? Lees hem eens. Het is een psalm des geloofs. Dat wil niet zeggen, dat de dichter geen wankelen en geen twijfel kende!

Zijn bange klacht gaat tot God omhoog, ex profundis — uit de diepte!

Maar. het wonderlijke van alle Psalmen die uit de diepte opgaan tot God is dit, dat ze nooit in de diepte eindigen. Het zijn geen snikken die gesmoord worden, geen weeklagen, die terugslaan tegen de wanden van ons angstig hart, geen uitroepen tegen een koperen hemel, die gesloten blijft.

Dat kan ook niet! Gods kinderen komen steeds waar ze wezen moeten, dicht bij het groote, trouwe, waraddoppend Vaderhart.

Ze moeten er soms met zweepslagen toe gedreven worden, maar komen doen ze er!

Het zou ook moeilijk anders kunnen. Want waar is er eenig steunpunt buiten God? Wij kunnen in dagen van voorspoed wel eens van God afdwalen, zooals het kleine kind, dat met vader een wandeling maakt, wel eens zorgeloos van de Vaderhand wegloopt. Maar zoo gauw dreigen er geen gevaren of dat kind kent maar één plaats des behouds: bij Vader.

Er zijn in onze dagen vele menschen, die op allerlei dingen hun betrouwen stellen of gesteld hebben. Maar als God daarin blaast, wat blijft er dan over? David wist het wel: hij sterkte zich in den Heere zijn God.

En daarmede is hij niet beschaamd uitgekomen. Het zal in deze dagen van wereldcrisis, nu God het vuur onder de groote smeltkroes is gaan stoken en Zijn machtige hand de blaasbalg trekt die het vuur aanwakkert tot den hoogsten gloed, moeten büjken waarop wij, die belijden Christen, dat is Gezalfde te zijn, ons betrouwen hebben gesteld. Dragen we het ambt van Christen, waartoe we door Christus' dood gezalfd zijn met waardigheid? Bedienen we het ambt aller geloovigen? Neen, nu niet in allerlei pubüeke functies, die in onzen tijd met eer te bekleeden waren, maar in schuilkelders, in doodsgevaar, in zware rouw, in diepe

smart. Ziet de mensch, die vreemd bleef aan het kindschap Gods, wat de kracht van het ambt aller geloovigen vermag ? Het zal na moeten blijken. Nü.

Ja, nü, waar Gods molens zijn gaan malen en het graan van Gods uitverkoren volk tot meel gemalen wordt tusschen de harde steenen van Gods werkmolen. O, ons hart beeft als we ons afvragen: wat komt er nu van de d a a d van Gods volk. Als we op de menschen zien

Maar er is een andere zijde. Ik daarentegen zal op U betrouwen Ik zal ook op U betrouwen als ik mij stel voor deze vraag. Want ik weet dat God zorgen blijft voor Zijn eigen zaak!

Zijn eer is er mede gemoeid! En Hij is een jaloersch God op Zijn eer. Hij geeft die geen ander, wien dan ook! En als Hij zegt tot Satan: neem Job maar, schud hem maar uit, ontzie hem maar niet, dan weet God, dat Zijn eigen werk in Job beproefd wordt, en Hij blijft rustig, want Hij kent het resultaat. In dit alles zondigde Job niet! Het komt goed!

Laten wij nu niet angstig zijn over de toekomst. Noch voor ons zelf, noch voor onze kinderen! Ik daarentegen zal op U betrouwen. Ik weet, Heere, dat Gij de draden van het wereldbestuur vast in Uw handen hebt en houdt, dat Gij U niet vergist, dat het raadsplan Gods naar Zijn vast bestek in eeuwigheid zal rijzen.

Vader in den hemel! Ik ben toch Uw kind? Gij hebt mij toch voor Uw rekening genomen? En nu het donker is om mij heen, schuil ik bij U! Gij hebt Uw armen uitgebreid en neemt mij aan Uw Vaderhart. Ik reken op U, mijn Vader, mijn betrouwen is op U! Ex profundis! Uit de diepte roep ik tot U naar omhoog.

En dat roepen, dat vertrouwen geeft mij rust, o Vader! Gij zult mij niet. Gij kiint mij niet verlaten. Er is een verbond, mijn Vader; ik leg er in vast vertrouwen mijn hand op en mijn oogen staren in Uw trouwe Vaderoogen, en ik weet, dat alles goed komt. Gij hebt Uw woord gegeven

Als dit nu onze gestaltenis is, dan kunnen we het ambt aller geloovigen bedienen, dan wordt Zijn Naam in ons verheerlijkt en daartoe zijn wij geroepen. Dat geeft ook innerlijke rust en kalmte, en die hebben we zoo noodig. Want het gewone leven roept weer. We moeten weer aan den arbeid, het leven gaat voort, zij het onder gewijzigde omstandigheden. Geen dag, geen uur, geen minuut, geen seconde blijft stil staan. De groote wereldklok draait naar twaalf uur, tot de dag vol is.

En we zijn geroepen te arbeiden zoolang het dag is. De Pinkstergeest is uitgestort op alle vleesch, en die Geest werkt, zonder ophouden en Hij noopt ons tot arbeiden.

Verstaan wij dan onze roeping. Ieder op zijn plaats en in zijn kring, ieder op zijn post. Als vader in ons gezin, méér dan ooit; als arbeider op het veld, méér dan ooit; als onderwijzer voor de klas, méér dan ooit; als moeder in de huiskamer of de keuken, méér dan ooit; een ieder arbeide, in het volle vertrouwen, want het verbond, dat onwankelbaar is, is met onzen God, in den gloed van de smidse waar het goud beproefd wordt, vernieuwd: Ik daarentegen

zal op U vertrouwen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 mei 1940

De Reformatie | 4 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 mei 1940

De Reformatie | 4 Pagina's