GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LITERATUUR EN KUNST

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van Lennep, De „VoorzicliüQe".

Mr J. van Lennep, de bekende romanschrijver, heeft in enkele dilcke bundels brieven en verzen gepubliceerd afkomstig uit zijn familie-archief, van zijn vader Mr C. van Lennep en van zijn grootvader. Mr D. G. van Leimep.

Prachtig materiaal om den tijd te verstaan waarin ze geschreven zijn.

Vooral wordt ons uit deze correspondentie duidelijk, hoe deze Van Lenneppen, in tegenstelling b.v. met Mr Bilderdijk, op de meest succes- en eervolle wijze door het perikele tijdperk der fransche overheersching zijn heen gelaveerd.

Toen, in de dagen vóór het fransche tijdperk, de Oranjepartij nog even het roer in handen kreeg, dank zij de duitsche hulp, acht Mr C. van Lennep het raadzaam zijn gezin uit Amsterdam te verwijderen en verbleef het op zijn buitengoed aan het Manpad, ergens in de buurt van Heemstede. Hieraan danken wij een uitvoerige correspondentie van hem over den gang van zaken te Amsterdam en krijgen we tevens gelegenheid een diepen blik te slaan in de geestesgesteldheid van dezen achtbaren Amsterdamschen regent (die heusch niet tot de slechtsten behoorde).

In een van zijn brieven aan zijn vrouw vertelt hij, dat de Amsterdamsche vroedschap zich genoodzaakt heeft gezien, wegens de rumoerigheid in de stad, aan het volk het dragen van Oranje toe te staan.' Een concessie van belang, want Oranje werd door de Amsterdamsche regenten bitter gehaat en de brave Van Lennep maakte daarop helaas geen uitzondering. Men was patriot en franschgezind, dat bracht het belang van de brandkast mee, zoo men meende, en dat besliste.

Maar lees nu het volgende: , Deesen morgen is het Oranjedraagen hier gepermitteerd, dat een woeste vreugde onder het gemeen verwekt heeft, hetwelk reeds tot veele buitensporigheden is overgeslagen Ik heb van het stadhuis gaande op raad van den Heer Elias ook Oranje aangehad, om over den Dam te komen, daar het zeer vol was, doch in de Kalverstraat heb ik het weder afgedaan, ziende dat er geen een fatsoenlijk mensch bijna mee liep. Op de grachten ziet men dit ook niet, wél in de straaten "

Is het niet typeerend? Op de grachten, waar de deftige patriciërshuizen staan, wordt geen oranje gedragen, maar wel in de straten, waar de kleine luyden huizen.

Intusschen, Van Lennep is er goed doorgerold, dank zij deze „kleine concessie" aan Oranje.

En het is teekenend voor heel de atmosfeer in dezen tijd. Want Van Lennep is maar niet zoo'n enkeling die er tusschen door loopt. Neen, hij is een zuiver type van den geest die heerschend is.

We lezen in denzelfden brief, dien Van Lennep 's avonds afmaakte:

„Ik kom zoo even van de Vroedschap te huis. De Heeren Graafland en Munter zijn daar ook weer verschenen met Oranje, dat de meesten openlijk of bedekt aan hadden, gelijk ook ik "

Voorzichtigheid is toch maar de moeder der porceleinkast, zegt een wel zéér typeerend hoUandsch spreekwoord.

Toch is het maar een benauwd leven, zoo onder dat Oranjebewind. De Heeren Regenten moeten wel héél voorzichtig zijn en zij zijn niet in achting, dat is wel het ergste wat hun overkomen kan; waren ze niet gewend als koningen te heerschen ? Van Lennep schrijft aan zijn „Cejetje", zijn vrouw op het Manpad:

, Schoon ik wel gissen kan wie de bewerkers van alle deze onheilen zijn, vergeef ik het hun, en ik bidde God, dat Hij het hun ook vergeve. Nooit is mij de Christelijke Godsdienst schooner voorgekomen dan nu "

Dat ziet er op het eerste gezicht niet kwaad uit. ledere gerefoimeerde ouderling zou een „tien" op 's mans rapport geven, als ze op huisbezoek bij hem waren geweest en zulke taal des ootmoeds van zijn lippen mochten vernemen.

Maar we moeten voorzichtig zijn, we staan aan den vooravond van den ondergang van de Republiek. En er is „vergeven" en „vergeven". Het hart is een zeer arglistig ding.

We kijken maar even over 's mans schouder, wanneer de veeren pen weer over het papier zweeft:

„Geloof mij, de man van Cejetje (dat is hij zélf dus) zal altijd een groot en edelmoedig man zijn, ook in zijn vernedering "

De vergevingsgezindheid krijgt al een wrang bijsmaak je

Maar we zijn er nog niet. De Oranje-overheersching gaat al meer heerschen en de trotsche regentenstad „zucht". De man van Cejetje schrijft:

„Het is de derde October. Dit pleegt een feestdag voor mij te zijn, wijl mijn braave en zaüge Vader op dien dag jaarig was. Konde zijn verhemelde geest needer zien en weeten wat hier beneden omgaat, hij zoude zich over zijn zoon niet schamen. Ik weet, dat ik zijn deugdzame voetstappen vervolg en ook dit denkbeeld verkwikt mij "

En verder: „ o! Gij weet niet hoe ik mij somtijds amuseer, als ik denk hóé Christelijk ik mijn haters en benijders zal beschamen! Ja daar zal ik recht pret van hebben en velen, die mij sedert eenige maanden niet hebben willen aanzien, zullen dit in het vervolg niet durven doen. En ik, ik zal altijd de zelfde kunnen zijn en blijven, en mijn ware eer en grootheid, minder in mijn rang dan in mijn persooneele hoedanigheden stellende, zal ik o m m ij z e 1 v e de agting van iedereen - verwerven. Gij weet niet, hoezeer ik dit reeds nu ondervind, gij kunt u bijna geen denkbeeld vormen van het vertrouwen, dat ik in deze dagen verkregen heb en ik durf zeggen: verdiend heb. Daarvoor heb ik onophoudelijk reden om God te danken, zonder Wiens bijstand al mijn goede wil onnut zoude geweest zijn en vyien alleen de eer van dit alles toekomt "

Zoo stond de Farizeër eenmaal vóór in den tempel en heeft God óók gedankt.

Ja, het geslacht dat meehielp Nederland naar den ondergang te drijven, had het bizonder goed met zich zelf getroffen, er werd veel gedankt.

Onder zulke geestesgesteldheid gaat het dan ook snel naar den ondergang. Maar men bleef er vroom bij.

Wanneer iemand uit Frankrijk terug komt en een bloedig tafereel ophangt van de Parijsche reivolutie en besluit met de woorden: „ja, men liep tot aan de enkels in het bloed en z»o moet het hier ook gaan " dan citeert Van Lennep in verontwaardiging Vondels Lucifer: „Dat zal ick keeren, is het anders in mijn macht !"

Niet de fransche bloederigheid, alleen maar den franschen revolutiegeest wilde men.

Maar wanneer het er na 1795 toch een beetje op de fransche methode van revolutievoeren gaat gelijken, deinst Van Lennep even terug, en wanneer de vergadering der Representanten hem tot Representant aanvréjst, tracht de „voorzichtige" er aan te ontkomen, wijst op zijn onmisbaarheid in Amsterdam en op zijn „zwakke gezondheid" en wanneer dat niet baat, néémt hij plaats tusschen de heeren der revolutie, en zweert hij trouw aan de nieuwe staatsregeling. De voorzichtigheid gebiedt het immers?

De kleinzoon teekent hier zoo juist bij aan: „Hoezeer in vele opzichten ingenomen met de geschriften en leerstellingen die de fransche omwenteling voorbereidden, keurde hij him onkristelijke strekking af en duldde geen spotternij met heilige zaken; hoezeer in hooge mate verdraagzaam jegens anderen, veroordeelde hij ten strengste alle üchtvaardigheid op het stuk van het geloof."

Zóó waren ze, de leidslieden, die Nederland in het eind der achttiende eeuw naar den afgrond voerden.

Zonder schade rolt Van Lennep door de diverse „Staatsregelingen" heen. In het laveeren toont hij zich een meester. En straks, wanneer Koning Lodewijk Napoleon het roer in handen krijgt, is hij met den monarch de beste vriendjes, ofschoon Van Lennep's staatkundige beginselen hem verre van alles wat naar monarchie riekt had behooren te liouden. Maar dat zou al weer in strijd gevreest zijn met de voorzichtigheid, die vóór alles gaat!

En heusch, hij is niet de eenige, die het roer omgooit. Falck, die een vertrouwenspost onder Koning Lodewijk bekleedt, beklaagt zich in een brief aan Van Lennep, dat er „zoovelen voormaligen Republikeinen hunkeren naar ordeteekens " Prijkt straks niet zelfs de borst van den vromen Van der Palm met het eeremetaal van Napoleon ?

In „aanpassen" verstonden de orthodoxe heeren zich wonderwel.

Maar de , , voorzichtigheid" heeft onze vaderen niet veel gebaat!

Wanneer straks — in 1812 — het ijzeren dwangjuk al knellender gaat worden op de zinkende schouders van ons volk, is er ergens in het hart van dezen Van Lennep — dat zoo droef uit misverstanden geleefd heeft — toch nog een plekje, dat op een ontwakend geweten gelijkt.

Want deze man heeft in zijn groot heerenhuis op de Amsterdamsche gra-cht een verborgen vertrekje, waar „het oog van den verklikker niet kon doordringen" en daar hangt in een doodeenvoudige lijst een portret Prins Willem V voorstellende ; n een mantel gewikkeld, die op de borst een ster zichtbaar laat Onder dat portret heeft de oude Van Lennep — is het toch ook weer niet ontroerend? — wellicht met een traan in de oogen een vers geschreven:

„De mantel teekent den bewolkten luister; Oranje's ster alléén blinkt in het duister; Voor 't oog der hoop troont in 't verschiet de zee. En Holland in het hart vergoedt al 't wee "

De troost is wel heel schraal. Maar toch Oranje'sster! Diepe tragiek.

Maar nóg méér schrijnend v^ordt deze, als we lezen wat de kleinzoon aan dit veelzeggend verhaal heeft toegevoegd :

„Den dag der vrijheid heeft hij reeds in 1812 te gemoet gezien, maar hij had als Mozes, het beloofde land uit de verte begroet, evenmin als Mozes werd hel hem vergund, het te bereiken "

De oude Van Lennep stierf vóór Oranje in Nederland terugkeerde.

Als Mózes Het blijkt wel, hier is misverstand op misverstand. Zeker, Mozes is gestraft voor zijn ambtsvergrijp, zwaar én hard, en hoe heeft liij God gebeden die straf weg te nemen, maar zijn zonde was tenslotte de felle reactie tegen de zonde van het ongeloof des volks, dat hij lief had. Maar Van Lennep, èn zoovelen mèt hem hebben het volk dóen zondigen, dóen zondigen als eenmaal Jerobeam, de zoon van Nebat.

Dat is het verschil, het allesbeheerschend verschil. Daarom zullen we hier maar liever zwijgen over Mozes

Allerminst is deze gevallen in de zonde van Van Lennep en diens tijdgenooten, die als vrome lieden een „voorzichtig" verdrag gesloten hadden met den verderfelijken geest huns tijds.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juni 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juni 1940

De Reformatie | 8 Pagina's