GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het vierde formulier van eenigheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het vierde formulier van eenigheid

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

8

We hebben in ons vorig artikel erop gewezen, dat in de^'geschriften der oudere theologen meer dan eens onderscheid gemaakt werd tusschen belofte of promissie, en pollicitatie.

We moeten, om straks nog nader aan te geven redenen, da, arvan nog iets meer zeggen.

Vooreerst dit:

Dat men tusschen promissie en pollicitatie onderscheid maakte, was geen wonder. „P r o-missie" is afgeleid van „p r o m i 11 e r e"; en „pollicitatie" van „p o 1 1 i c e r i". Welnu, „p o 11 i c e r i" beteekent, b.v. volgens het woordenboek van K. E. G e o r g es (8e druk, H. Georges, 1918, i.v.): zich ergens toe verplichten, ergens garant voor staan; het is afgeleid van „pro" en „liceor", en „liceor" wil zeggen: een bod ergens op doen, b.v. door de hand op te steken onder de veiling, of door Ja-knikken; denk aan ons „mijnen" bij een verkooping; wie eenmaal „mijn" gezegd heeft, k r ij g t de waar, en is meteen gehouden tot betaling. „Polliceri" beteekent dan ook: zich verplichten tot een bepaalde praestatie. Daartegenover staat „promittere" als een werkwoord van zwakkere beteekenis; het zou te omschrijven zijn als „iets laten verwachten", „een bepaalde venvachting wekken", „de hoop op een bepaald goed wekken". Geheel in overeenstemming hiermee schrijft dan ook het woordenboek Van ForceUini (UI, 1805, i.v.) dat voor het besef van meer dan één in een pollicitatie een grootere zekerheid, een grooter stelligheid ligt dan in een promissie.

In de verbondsleer kwam nu haast vanzelf öok deze kwestie der onderscheiding van belofte züs en belofte zóó aan de orde, omdat de oudere theologen •de verbondsleer niet behandelden zonder tevens de kwesties der stipulaties onder de oogen te zien.

Men heeft vaak beweerd, dat de kwestie der stipulaties eerst in den tijd van het verval is opigekomen; d.w.z. eerst nadat het scholastieke denken de gereformeerde theologie had overmeesterd en de „warme" verbondsleer had doodgedrukt in een dor en, formalistisch juridisch schema, dat straks er voor in de plaats kwam.

Vooral de stipulaties in het verbond waren Voor wie zóó spraken een doom in het oog. Stipulaities z^n (ruw) te omschrijven als (over. en weer) binflende bepalingen. De patroon stipuleert met den iarbeider: zooveel werkuren worden van den één versmacht, zooveel guldens salaris van den ander. Een Öontcact ontstoiS op die manier. „Contiact" en „ver­ bond" werden dan-vaak met elkaart vergeleken, en zoo kwam ook de verbondsleer voor de kwesties der stipulaties te, staan. God beloofde en eischte; de menseh verlangde en beloofde; stipulaties dus wederzijds, zei men dan.

Dat niet altijd de gewenschte helderheid in dezen verkregen werd, - 'viel ook hieraan te wijten, dat ook de Kerk met haar leden stipulaties aanging. Bijvoorbeeld zóó, dat de Kerk verklaarde: ik ben bereid den op Gods bevel en belofte gegronden doop ook aan uw bepaalde kindje Jan, Piet of Klaas te BE­ DIENEN, MITS gij belooft, het op te voeden „in de voorzeide leer". Men kreeg dan de vraag: met wie stipuleert zoo'n doopvader nu? Met den Heere? Met de Kerk? Met beide? Het feit, dat het verschil tusschen den grond van den DOOP als sacrament eenerzijds èn den grond der concrete doopsBEDIENING aan dit of dat zeer bepaalde kindje anderzijds al te vaak vergeten wordt (net als bij de synodocraten, als zij „1905" probeeren aan te halen te hunnen geruste, d.w.z. om „bezwaarden" tot zwijgen te brengen) maakte de verwarring nog maar grooter. Het onderscheid tusschen doopsBEDIENING (door de kerk) en doopsGEBRUIK (door de kerk of ook door den ontvanger van het saci-ament) Vv'erd (eu wordt - bij de synodocraten) eveneens vaak uit het oog verloren; en dat had dan weer ten gevolge, dat men niet meer bedacht, dat de Heere de den doop bedienende kerk zelf ook slechts onder bepaalde stipulaties het recht tot doopsbediening liet behouden. Tenslotte kwam daarbij de verwarring in betrekking tot de voorwaarden des verbonds. Men voelde wel, dat stipule eren alleen plaats heeft in een verband, waarin de een den ander condities stelt.

Om kort te gaan: de kwesties werden nooit zóó doorgepraat, dat men tot één vaste beschouwing kwam.

Maar dat gaf aan dat clubje theologen, dat onder engelschèn invloed tot de leer van verbond = verkiezing kwam, nog geen recht om te insinueeren, dat het spreken van stipulaties een begeleidend verschijnsel van het verval der theologie was.

Want het valt te bewijzen, dat ze daamn zich vergisten. De Erlauthaler Belijdenis van 1562 (hongaarsch) spreekt zeer uitvoerig over de stipulaties. Men kan moeilijk het jaar 1562 rekenen tot de periode van het verval; misschien wel tot die der nawerking van de roomsche scholastiek.

En zóó komen we weer op de kwestie der p o11icitatie.

We noemen enkele schrijvers.

P. Berchorius, van de Behedictijnerorde (Repertorium, UI, n, 1620, p. 875) verklaart, dat „polliceri" hetzelfde is als: eloven (promittere) met zekerheid, of in een verdrag; zoo b.v. Deut. 1 : 35 mét een eed heeft Jahwe gezworen het land te geven. Ook een goddelijke pollicitatie evenwel kan bij Berchorius nog conditioneel zijn (n.l. onder zekere stipulaties; als de aangesprokene zich daaraan niet houdt, wordt de inhoud der pollicitatie ook niet geschonken; vgl. Hebr. 4: aat ons vreezen dat niet te eeniger tijd enz.) Ook wij hebben onzerzijds pollicitaties aan den Bondsgod te doen. Ook booze, ^slechte pollicitaties kunnen geschieden (zoo b.v. toen Herodes aan zijn dochtertje de helft van zijn koninkrijk beloofde, onder eede, waarna zij het hoofd van Johannes den Dooper vorderde). Jefta's belofte was zoo'n verkeerde pollicitatie.

Maar men vindt ook weer andere opvattingen.

Als b.v. G. Herincx (Summa Theol. Schol., p. UI, ed. teitia, Antverpiae, 1702, p. 375) zich met de kwestie gaat bezig houden, merkt hij ter inleiding op de desbetreffende paragraaf op, dat we hier wel het terrein van de rechtsgeleerden en canonisten bet^den, maar dat toch de theologen zich niet mogen onttrekken aan. de bestudeering ervan, omdat we hier met vragen van rechtvaardigheid en aanverwante ta maken krijgen. En als hij dan het onderscheid tusschen promissie, en pollicitatie moet aangeven, dan construeert hij het zóó (391):

a) een promissie heet vóór haar aanvaarding p o 1> li citatie; d.w.z. de ééne partij stelt zich garant, maar 't is neg een open vraag, of de andere ze daarin aanvaarden zal;

b. wordt ze evenwel gedaan onder de vereischte formule dan heet ze stipulatie;

c) de aanvaarding eener promissie is volgens de meening der meeste theologen noodig, zal de promissie verp lichting scheppen; zelfs beloften, die men God gedaan herft, verplichten ons niet, tenzij van Godswege de aanvaarding daarbij komt (392, a).

d) volgens velen kan dan ook zelfs een onder eede gegeven pollicitatie geen verplichting scheppen, tenzij ze aanvaard is (392, b).

In gelijken zin oordeelt de jezuiet M. Becanus (Summa Theol. Schol., ed postreana, Duaci, 1641, 409). Volgens hem is een pollicitatie een promissie van één persoon (of partij) alleen, die zijnerzijds (harerzijds) een aanbod doet, vóórdat dit aanvaard is. Daarom is wel elke pollicitatie ook een promissie.. maar niet iedere promissie ook-eon pollicitatie. Een pollicitatie is beperkt tot één partij. Maar een verbond is een onderling samenstemmen van twee partijen. Een pollicitatie gaat dus over tot een verbond (een pactum), wanneer hij, aan vsden ze geschied is, ze aanvaardt. Een stipulatie is op haar beurt dan weer aanwezig, waar u i t-drukkelijken formeel de één vraagt en dé ander antwoordt.

Nu zou het een klein kunstje zijn, uit de geschriften van andere juristen en canonici uitspraken aan te halen over dezelfde kwestie. Maar we zien daar geen •nut in. Uit het weinige toch, dat we hier ten beste gaven is reeds duidelijk, dat er geen eensteromigheid in de formuleering was. Op de gereformeerde verbondsleer (zelf aanvankeUjk zoo - pijnlijk onzeker) heeft dan ook deze onderscheidingspractijk weinig indruk gemaakt.

Maar daar staat één ding tegenover. De Gereformeerden hebben wél geluisterd naar de leer der condities; en ze hebben óók meermalen de verbondsleer besproken onder zeer sterke in-rekening-brenging van de velerlei onderscheidingen der rechtsge» leerden. Synodocratische verlegenheidsallures mogen zich hebben doen zien in de vrij kinderlijke uitvlucht, dat de (elders hooggeprezen) schrijver van de voorrede op het Nieuwe Testament in de Statenvertaling, toen hij het verbond een belofte ondervoorwaarde noemde, büjk ervan gaf, in de verbondsleer niet al te diep doorgedrongen te zijn, (aldus het eerst hooggeprezen en officieel aanvaarde „praeadvies" Ridderbos-Grosheide-Pohnan c.s.), maar daarmee is hun eigen impotentie in dezen nog niet weggeredeneerd. Want ook de (elders weer hooggeprezen) Westminster Ck> nfessie zegt, dat het leven Adam beloofd was onder c o n d i t i e van gehoorzaamheid; de Groote Westminster Catechismus zegt hetzelfde (Muller, Bek. sch., 614, 39-41), en verklaart dat in het genadeverbond een recht verkregen wordt, dat als voorwaarde geloof vereisoht (616, 4); de Kleine Westminster CSatechismus gaat denzelfdeh kant uit (644, 10); en James Usscher (Works, 125) noemt het werkverbond eveneens conditioneel en het genadeverbond Gods tweede contract met de mfinschen.

En nu de conclusie:

Het vierde formulier van eenigheid der synodocratische groep ne g e e r t al deze 'dingen met volkomen zorgeloosheid, wanneer het aldus betoogt:

In de BELOFTE immers betuigt Hij niet alleen, dat een iegelijk, die den Zoon gelooft het eeuwige

leven heeft, maar ZEGT Hij ook den Heiligen Geest toe, die het geloof werkt, waardoor Hij ons Christus en al zijn weldaden deelachtig maakt. DIENOVER­ EENKOMSTIG werkt Hij in zijn UITVERKORENEN hetgeen Hij van ALLEN eischt, vervullende aan HEN de BELOFTE des verbonds, rekenende..." etc.

Hier neemt het vierde formulier der groep-eenigheid, zijn zwaai naar de Ridderbos-Grosheide-opinie. Het neemt den zwaai evenwel zeer kunstmatig. Het zegt wel: „DIENOVEREENKOMSTIG", maar dit»schijnbaar nuchtere woord is hier ongeloofelijk lichtvaardig. Want het is nergens verantwoord. Het neemt den s c h ij n van concludeeren aan, maar meer dan schijn iserniet. Er is integendeel een brutaal heen-loopen over de grondvragen die al eeuwen lang in geding zijn: vragen aangaande het onderscheid tusschen belofte en belofte, tusschen pollicitatie en promissie, vragen van conditie, stipulatie, afwachting van acceptatie, van éénzijdige dan wel tweezijdige relatie.

Men zegt, dat heel wat „bezwaarden" in slaap gebracht zijn door dit groepsformulier. Geen wonder; ze worden door een woord, gelijmd, maar verder zakelijk gladweg genegeerd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 januari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

Het vierde formulier van eenigheid

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 januari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's