GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Bezwaarden over en onder de Synodocratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bezwaarden over en onder de Synodocratie.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

8

Wat nu Prof. Vollenhoven inzake belofte en doop leerde werd in zijn „omgeving", door zijn medestanders en leerlingen mèt of zónder variatie, duidelijk en nadrukkelijk, luidbaar gemaakt.

We denken, nu we iets over deze mannen willen zeggen, allereerst aan

Dr Sietsma.

Het is niet noodig veel omtrent de beschouwingen van dezen soherpzinnigen en zelfstandigen theoloog te vertellen. Ze zijn algemeen bekend. Kunnen dat tenminste zijn. Want Sietsma's boeken zijn makkelijk te bereiken.

Reeds vele jaren geleden was het duidelijk, dat Dr Sietsma zich ernstig rekenschap gaf van de vragen over verbond en doop. Terwijl de overgroote massa zich critiekloos bewoog in het gedachten klimaat van Dr A. Kuyper Sr. en in „Hamabdil" van Dr H. H. Kuyper zoo ongeveer de hoogst bereikbare wijsheid inzake het verbond zag, ontdekte de scherpe geest van Sietsma onmiddellijk de zwakke plekken in deze constructies en worstelde hij om een antwoord te vinden op de vragen welke den aandachtigen beschouwer van deze kuyperiaansche theorieën bijna aanvlogen!

Op een in Amsterdam gehouden ouderlingenconferentie doorbrak Sietsma de traditioneele probleemstellingen, welke ontsprongen aan de idee van een verbond, dat „eigenlijk" alleen met de uitverkorenen is opgericht en de daaraan onvermijdelijk en onlosmakelijk verbonden onderstellingstheorie. Hij sloeg een eigen weg in. Dat het in den trant van het latere praeadvies geïnterpreteerde „1905" het daarbij geducht moest ontgelden spreekt voor wie den stand der stukken op het theologische schaakbord kent vanzelf.

Uitvoerig heeft Dr Sietsma zijn beschouwingen later in „De Bazuin" ontwikkeld in een serie hoofdartikelen, welke later, helaas verkort, in zijn postuum boek „De Ambtsgedaohte" voor de tweede maal werden gepubliceerd.

Wij geven uit deze artikelenreeks de volgende voor-zichzelf-sprekende aanhalingen.

De vraag besprekend wie bondelingen zijn en wat dit bondeling-zijn inhoudt, schrijft Sietsma:

„Bondeling zijn is een ambt, een ambt van „in Christus geheiligde", een ambt van „Christus toegerekende" en „van de kinderen der wereld onderscheidene".

Hij is daartoe geheel in de positie geplaatst, die bij dat ambt behoort. Hem worden de schatten en gaven van Christus vóórgehouden en op de handen gezet, om ze geloovig aan te nemen als de zijne. Hij wordt geplaatst in de gemeente van Christus als in de werkingsfeer van den Heiligen Geest, zoodat hij de werking van dien Geest ondervindt in den zin van Hebreeën 6 : 4. Hij is geteekend en aangewezen als die bij Christus hoort. Zijn merk-en veldteeken dragende. (Geloofsbel. art. 34). Hij heeft te maken met al de beloften Gods, n.l. hij heeft de roeping en het recht om ze aan te nemen. Hij heeft niet angstig te vragen, of hij wel uitverkoren of wedergeboren is, maar hij heeft uit te gaan van het Verbond en van zijn ambtelijke „aanstelling" en op grond daarvan moet hij alle twijfel en ongeloof uitbannen en ootmoedig en deemoedig de genade Gods in Christus als hem geschonken zich toeëigenen.

Alleen, zooals het mogelijk is een ambt te bekleeden, wettig en officieel, en toch het als een roof zich genomen hebben, en toch niet de gaven en de talenten daarvoor te bezitten; zooals het mogelijk is een ambt te bekleeden en dit te vertrappen en dit te misbruiken, en te verwerpen metterdaad; zoo is het ook mogelijk om dit ambt van bondeling, van in Christus geheiligde te vertreden en het bloed des Testaments onrein te achten, waardoor men geheiligd was, en den Zoon Gods opnieuw te kruisigen en openlijk te schande maken, en een hoereerder te worden als Ezau, die om een spijze het eerstgeboorterecht weggaf. Zoo is het ook mogelijk dit ambt te verwerpen en openbaar te worden als die het als een roof zich had genomen, terwijl hij het niet uit Gods hand geloovig wilde aanvaarden. Dit laatste natuurlijk zoo, dat dit als een roof nemen pas later tot het bewustzijn doordrong en welbewust gedaan werd door hen, die van kind af in dit ambt waren gesteld en daarin bevestigd door den Heiligen Doop"¹).

Het ligt natuurlijk buiten het bestek van deze artikelenreeks de beschouwingen van Dr Sietsma te analyseeren en te critiseeren. We accentueeren alleen, dat Sietsma uitdrukkelijk verklaart:

dat alle kinderen der geloovigen krachtens Gods verbondsordening in volkomen gelijken zin bondelingen zijn;

dat deze allen zonder meer in volkomen gelijken zin in-Christus-geheiligd zijn; dat het verbond inderdaad kan verbroken worden. Overduidelijk wordt dit alles bovendien nog in de volgende uitspraak:

„Zoo zijn er dan ook geen twee Verbonden, en is er ook geen uitwendig en inwendig in het verbond staan, maar er is één Verbond en er is één in het Verbond staan. Maar het Verbond is die verhouding tusschen God en de menschen, welke door den mensch kan worden verbroken, waarin de mensch genomen is met zijn activiteit, met zijn zelfverantwoordelijkheid. Het is de eene lijn, waarnaast de andere lijn, die van verkiezing en wedergeboorte, loopt, welke wij alleen daarmee in volkomen harmonie zien in het geloof, als wij n.l. geloovig het verbond houden en dus aan verkiezing en wedergeboorte deel hebben en blijken te hebben.

Daar is ook een andere openbaring, een ook door den mensch niet te breken verhouding; te weten die van „den Heere Christus van den Vader gegeven zijn", van „verkoren te zijn voor de grondlegging der wereld", van „den Heere Christus ingelijfd zijn door den Heiligen Geest". Maar deze valt met de verbondslijn, met de ambtelijke lijn, niet geheel samen. Deze is te zamen met de ambtelijke verbondslijn de volle heilsweg Gods" ^).

Het diepgaande verschil tusschen deze gedachten en wat de latere synodes canoniseerde, springt zelfs een kind in het oog.

Een volgende figuur, waarover we, vooral ook in verband met de latere historie van het kerkelijk conflict, eveneens èn dan nog wel in bijzondere mate, de aandacht vragen is

Ds H. J. Spier.

Wie kent hem niet?

Wat kon hij best schrijven!

Wat zag hij de dingen scherp!

Met innige dankbaarheid denk ik aan wat hij vroeger schreef. Speciaal in 1941.

In dat jaar kwam Berkouwer's boek uit over het roomsch-katholieke dogma.

Met intense spanning lazen we het.

Want tot onze groote verrassing liet Berkouwer ons zien, dat de diepste controvers tusschen Rome en de Reformatie nota bene school in de visie van beide partijen op Gods beloften !

De roomschen kennen alleen een absolute belofte!

Wanneer de roomschen teksten lezen als: „Op deze petra zal ik mijn gemeente bouwen en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen" •— dan opereeren ze daarmee als volgt:

Dit woord heeft Jezus Christus gesproken, het is een be 1 o f t e van Hem aan zijn kerk gegeven.

Nu spreekt het vanzelf, dat onze Heiland zijn beloften a 11 ij d houdt. Hij kan niet liegen. Hij geeft altijd wat Hij belooft.

Maar als dat zoo is, dan volgt hieruit ook, dat de kerk nooit kan dwalen en liimmer een leugen kan leeren. Indien dat werkelijk gebeurde, zou Jezus Christus een leugenaar zijn geworden. Maar Christus heeft niet gelogen!

O neen. Hij heeft zijn woord, zijn belofte, gehouden!

De kerk i s door Hem in alle waarheid geleid.

En als Calvijn betoogt dat de mis en de pauselijke macht, die reeds honderden jaren lang in de kerk geleerd en geëerd werden, uit den duivel zijn en dat de kerk zelf een valsche kerk is, dan maakt hij God tot een leugenaar! Gods eigen Zoon heeft als een absolute belofte de toezegging gegeven, dat Hij zijn kerk in alle waarheid leiden zou en dat hééft Hij gedaan en dat doet Hij nóg en dat zal Hii blijven doen tot den jongsten dag!

Zoo sprak en spreekt Rome!

Wanneer nu Berkouwer deze fundamenteele kwestie — kan de kerk van Christus dwalen en is de roomsche kerk ware of valsche kerk? — gaat bespreken, voert hij Calvijn ten tooneele.

En dat doende, schrijft hij deze merkwaardige, verrassende woorden:

„Calvijn brengt hier uitdrukkelijk het Verbond Gods ter sprake. God sloot Zijn verbond met de priesters, dat ze zouden onderwijzen uit Zijn mond. „Dit heeft Hij altijd van de profeten geëischt; we zien, dat ook den apostelen deze wet is opgelegd. Wie dit verbond schenden, die keurt God noch de eer van het priesterschap, noch eenig gezag waardig" " ^).

Is deze passage inderdaad niet verrassend?

Pleit het niet voor de ontzaglijke beteekenis van de belofte en het zuivere verstaan ervan, als de gigantische strijd tusschen Rome en Reformatie over Christus' kerk er tenslotte een is over de beloften Gods ?

Berkouwer analyseert en bespreekt dan Calvijn's aanval op de roomsehe belofte-opvatting en zegt dan dat tegen Rome op dit punt maar één verweer mogelijk is.

Ook dit woord is merkwaardig. Er is tegenover de roomsehe opvattingen in dezen „slechts één verweer moge lij k".

Berkouwer zet in deze kwestie dus alles op slechts één enkele kaart.

Hij heeft in dezen strijd tegen Rome maar één enkel wapen in handen. Wat dat is?

Men luistere:

„Dat verweer is gelegen in de belijdenis van de verbondenheid van

de belofte en den eisch des verbonds. Voor deze verbondenheid heeft de Roomsche kerk geen oog. Of juister: ze heeft nimmer de volle en diepe beteekenis ervan verstaan"*).

Bij Rome „breken op het beslissende punt altijd weer belofte en eisch uit elkaar. Het scherpst is dit we, l uitgekomen in de laatste beslissing, die de kerk heeft genomen over den onfeilbaren opvolger van Petrus. Toen het Vaticaansche Concilie de onfeilbaarheid van den paus definieerde, beriep het zich behalve op Mattheus 16 óók op Lukas 22 vs. 32, het gebed voor Petrus:

Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof-niet ophoude" 5).

Toen Ds Spier deze woorden van Berkouwer las, doorzag deze onmiddellijk, dat de tweeërlei visie op de belofte, zooals deze in den strijd tussehen Rome en de Reformatie om de kerk aan den dag trad, zich ook in de worsteling om verbond en doop met volle kracht liet gelden.

Wat Berkouwer schreef, over de roomsche opvatting van Gods beloften, aldus Spier, „is ook daarom zoo belangrijk, omdat het ten nauwste samenhangt met de moeilijkheden in zake het Verbond Gods, welke in onze kringen zijn gerezen, en nog steeds niet opgelost.

Het is n.l. de vraag of er ook onder ons niet vaak te Roomsch (n.b.: we beschuldigen niemand, dat hij Roomsch is!) wordt gedacht, op dit punt van Gods beloften, zoodat hierin een bron voor conflicten zou kunnen liggen.

We kennen immers allen de vraag:

Wordt elk gedoopt kind dus zalig, als drager van Gods beloften?

Wat dan te denken van hen, die wel gedoopt zijn, en onverschillig worden, ongeloovig of afvallig?

God, de HEERE heeft aan hen toch ook 2!ijn genade beloofd, én komt de Heer e dan deze belofte niet na?

Het wordt nu een heel eenvoudige sluitsom:

God, de HEERE, heeft aan een bepaald kind Zijn beloften gegeven.

De HEERE komt Zijn beloften altijd na, omdat Hij getrouw is.

Conclusie: dit kind is gedoopt, dus het wordt zalig.

Wanneer nu de werkelijkheid onmiskenbaar duidelijk leert, dat er toch inderdaad meer dan een gedoopte verloren gaat, blijft er slechts één oplossing over, een sprong, waardoor men alle bezwaren van deze nietsluitende sluitrede ontspringt, doordat men zegt: dit kind is niet werkelijk gedoopt.

Het is dan wel bij het doopvont gebracht, er is eenig water op het hoofdje gesprengd, doch het heeft Gods beloften niet werke1ijk ontvangen.

Deze opvatting van Gods Verbond schijnt met alle kracht op te komen voor de betrouwbaarheid van Gods beloften.

Zijn belofte is dan absoluut, onwrikbaar en onwankelbaar.

Het is immers onmogelijk, dat de HEERE iets belooft, en het dan niet doet".

Nadat Ds Spier op deze glasheldere wijze de invloed van de roomsche opvatting van een „absolute belofte" in de leer omtrent verbond en doop heeft geteekend, wijst hij er nog op dat men, zich in dit verkeerde spoor bewegend, nog weer tweeërlei kant uit kan gaan.

Het is n.l. eenerzijds mogelijk, dat men in dit fatale spoor voortgaande, „de werkelijkheid negeert, en door de overschatting van Gods belofte komt tot een z.g.n. Verbondsmethodisme van het zuiverste water. (Iets juister is het nog te spreken van het methodisme van een verkeerde Verbondsbeschouwing).

Hier heerscht de logische koele redeneering of berekening : een kind is gedoopt, dus (logisch!) het wordt vanzelf zalig.

Het behoeft geen betoog, dat deze gedachtengang uiterst gevaarlijk is, dat dit „methodisme" de valsche gerustheid en oppervlakkigheid ontzettend in de hand werkt".

Maar men kan ook, levend en denkend in hetzelfde gedachten klimaat, de oogen open houden voor de werkelijkheid en dsm spreekt men:

„Pas op, elk kind dat bij het Doopvont is gebracht, is nog niet werkelijk gedoopt!"

„Het is de vraag of God Zijn belofte werkelijk en ten volle aan dat kind heeft geschonken".

Al staat deze strooming zeer vijandig tegenover het z.g.n. methodisme, al zijn deze beide vuur en water, zij stellen toch beide de redeneerende conclusie voorop: Gods belofte komt altijd uit!"").

Alzoo schreef Ds Spier. Waren deze woorden niet, onbewust, een profetie van wat in volgende jaren geschieden zou? Is de fatale fout, die Ds Spier hier signaleert niet ten volle gemaakt door de Synodes van 1942-'46?

Inderdaad: het roomsche leerbegrip van een „a b s o-lute belofte" heeft een volledige triomf behaald in de Gereformeerde Kerken!

Het is als „goddelijke waarheden" gecanoniseerd in alle leeruitspraken. Want daarin wordt, in wat voor formuleering ook, beleden, dat de verbondsbelofte alléén aan de uitverkorenen gegeven wordt, omdat ze a 11 ij d wordt vervuld, omdat z© de zaligheid volstrekt garandeert. De leeruitspraken kennen alleen maar een absolute verbondsbelofte.

En wat de synode leerde, werken de „synodalen" met alle macht uit!

Prof. Grosheide schreef eenmaal in „De Heraut": „Waar de Synode — let wel: de Synode, niet maar Prof. Grosheide! — zich in den grond der zaak tegen verzet, is dat in het verbond aan de menschelijke gehoorzaamheid eenige plaats(!!!) zou gegeven worden, bij de vervulling van de beloften Gods. De belofte wordt vervuld, afgedacht van iets dat van den mensch geëischt wordt"7).

En Prof. Ridderbos schrijft artikel na artikel in het „Gereformeerd Weekblad" om de „absoluutheid" der verbondsbelofte te verdedigen.

En zoo is in deze kwestie bij de „synodalen" „Rome" volkomen troef!

We zullen de volgende week zien op welk een prachtige wijze Ds Spier deze roomsche ketterij te lijf gaat.

C. V.


1) De Bazuin 4 Dec. 1936; 2) Idem.

2) a.w. blz. 131

4) a.w. blz. 135; 5) a.w. blz. 136; 6) Pro Ecclesia, 19 Juli 1941.

7) De Heraut, 6 Aug. 1944.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 juli 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

Bezwaarden over en onder de Synodocratie.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 juli 1947

De Reformatie | 8 Pagina's