GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Bezwaarden over en onder de Synodocratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bezwaarden over en onder de Synodocratie.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

9

Op de in ons vorig artikel beschreven verkrachting van Gods levende, steeds gesproken, en altijd geldige, beloften in de roomsche — en we moeten er thans bijvoegen: synodocratisch-gereformeerde — kerkleer, oefent ds Spier nu zijn scherpe critiek.

Hij merkt n.l. allereerst op, dat men bij de door hem gesignaleerde manipulaties met de verbondsbeloften geheel heeft vergeten, „dat Gods belofte ons logisch denken wel niet uitsluit, maar ver te boven gaat. Zijn beloften liggen toch feitelijk op een geheel ander plan", i) En wie zóó over de beloften spreekt, wie ze zóó construeert als hij beschreef, maakt zich derhalve schuldig aan de doodelijk gevaarlijke d e n k-hoogmoed — een der vele vormen van den hoogmoed van den ongebroken mensch —, welke, naief en zondig, Gods woord denkend meent te kunnen beheerschen! Gods woord, hier dan speciaal Gods belofte, wordt, als men in deze zonde verstrikt raakt, zoo lang „bewerkt", tot men het „onder de knie heeft" en het ten volle in een sluitend logisch systeem heeft ingeperst.

Dit bedrijf moet evenwel principieel worden veroordeeld! Gods woorden, en dus ook Gods beloften, kunnen door ons, speciaal door ons denken, nooit overmeesterd worden! Integendeel, ze zijn ons volkomen de bdas. Ze heerschen souverein over ons. Of, juister gezegd: God heerscht daarin en daardoor volkomen over den mensch, dien Hij daarmee aanspreekt.

Wanneer nu ds Spier de met Gods belofte bedreven zonde nader karakteriseert, typeert hij die als abstractie. Hij ontdekt hier dus een oer-zonde van het menschelijk denken ten opzichte van Gods openbaring, deze n.l., dat men, wat God in een onverbreekbaar verband met elkaar gesproken heeft, denkend uit elkaar scheurt, om vervolgens dat, wat men op deze wijze uit het geheel van Gfods ééne en ondeelbare woord heeft losgerukt, „op zichzelf" te stellen en dus fundamenteel te verminken en krachteloos te maken.

De abstractie nu — het losscheuren en op zichzelf plaatsen van wat in Gods spreken een concrete, een volkomen samengegroeide eenheid is —, welke ds Spier ontdekte, bestaat hierin, dat men Gods beloften absoluut maakt. Dat wil zeggen: men maakt ze los van, men pelt ze als het ware uit wat bovendien en t e g e 1 ij k met haar door God Wordt gesproken. Absoluut beteekent^ immers, reeds naar de woordafleiding, „losgemaakt van alle omstandigheden; volstrekt vast in zichzelf, onafhankelijk".

En dat is Gods belofte no o! it! Want werkelijk absoluut is alléén God zélf! Niet zijn belofte! Gods beloften, al worden zij door God zelf permanent gesproken, zijn immers nooit God zélf. Zij zijn woorden van Hem. Zij zijn, anders gezegd, één moment, een „lid" van zijn ééne woord. Zij worden tegelijk, en in onverbrekelijken samenhang met, en „begrensd" door zijn andere woorden, dóór God tot de mensohen gericht. Bovendien spreekt God ze steeds tot bepaalde, n.l. zondige en weer in zijn verbond opgenomen, menschen en in een bepaalde situatie, n.l. in dien tijd der heilshistorie, welke zich uitstrekt van den va! tot den jongsten dag.

Wanneer we nu Gods op deze wijze en in de genoemde situatie gesproken beloften abstraheeren uit het geheel van zijn concrete spreken en ze zóó verabsoluteeren, houden we niets dan een caricatuur daarvan over. Ze verliezen hun waarde en kracht. Want niemand weet in dat geval tot wie ze zijn gesproken, aan wie ze zijn gegeven! En het einde is, dat men Gods vaste beloften door ze absoluut op te vatten juist volkomen relatief heeft gemaakt.

Tegenover deze abstractie-en verabsoluteeringswoede plaatst nu ds Spier zijn eigen, en dat is de inderdaad reformatorische, visie op de belofte als volgt:

Gods belofte, zoo betoogt hij, is een belofte welke appelleert óp, en correleert mét het geloof. Ze is „een belofte voor het geloof, voor den geloovigen en geloovenden mensch.

De belofte kan toch nooit anders, dan door het geloof aanvaard worden, gelijk wij heel duidelijk bij Abraham zien.

Daaruit blijkt, dat de HBERE in Zijn belofte reeds ons hart vraagt, ons geloovig hart.

De belofte van Gods Verbond is dus innerlijk gebonden, onlosmakelijk vastgebonden aan den eisch van het Verbond, welke ons oproept tot geloof en bekeering.

Goed gezien, h o u d t de b e l o f t e den eisch van geloof (en dus ook van bekeering) reeds in zich verbolgen, — en wie tracht deze beide, belofte en eisch, van e l k a a r los te maken, breekt de volle werkelijkheid van het Verbond Gods, waarin wij leven".

Juist door dezen onverbrekelijken samenhang van belofte en eisch wordt de mogelijkheid en de werkelijkheid van het ware leven des geloofs geschapen. Uit dit zóó spreken en geven van Gods belofte vloeit namelijk de echte spanning voort, welke aan het leven in Gods Verbond volstrekt eigen is. Daardoor wordt immers het methodisme van het: „wij zijn gedoopt en dus worden wij zalig", — èn oofe de valsche redeneering van de bestrijders daarvan, welke met de fatale vraagstelling opereeren: „heeft God Zijn belofte wel werkelijk en ten volle aan dat zoo even gedoopte kind geschonken? " fundamenteel overwonnen.

Want nu God zijn belofte in vollen concreten samenhang met zijn roeping en zijn eisch spreekt, mag niemand probeeren Gods belofte naar zich toe te halen, die niet tevens Gods eisch, tot geloof en levensomwending naar Hem, van harte aanvaardt.

Het staat in de Spreuken zoo scherp:

„Wie zijn oor afwendt van naar Gods wet te hooren, diens gebed zelfs zal een gruwel zijn".

Heel de Schrift is er vol van!

„De goddelooze verlate zijn weg, en de ongerechtige man zijn gedachten; en hij bekeere zich tot den HEERE, zoo zal Hij zich zijner ontfermen, en tot on­ zen God, want Hij vergeeft menigvuldiglijk", Jesaja.

En als wij God niet van harte vertrouwen en dienen, dan berooven wij ons — zegt Calvijn — door ons ongeloof van de belofte van tiet eeuwige leven.

Msiar in het geloof is Gods belofte voor ons dan ook onwankelbaar zeker, als een rotssteen zoo vast, omdat wij ons aan den Heere der belofte zelf vasthouden.

Zoo is er in Gods Verbond de strijd voor ons, om bij Gods beloften ook steeds Zijn eischen te aanvaarden, dat wij ons geheel geven naar onze roeping aan Hem, Die Zich eerst aan ons gegeven heeft in Christus".

En derhalve moeten we met alle kracht in de prediking en in heel het leven teruggaan „tot de volle werkelijkheid van Gods Verbond, waarin belofte en eisch onlosmakelijk verbonden zijn" en moeten wij ons „afkeeren van alle abstracties". Het is noodig „dat wij onzen wagen niet op het Roomsche spoor rijden. Doen wij dat - ds Spier's woord wordt hier profetisch! - dan komen daar de onaangenaam^ 'ste conflicten uit voort en verwikkelingen inzake Gods Verbond.

De rijke realiteit van Gods gemeenschap mag nooit verwisseld worden vuor valsche beschouwingen".

Ds Spier eindigt zijn artikel met het stellen en beantwoorden vsin de volgende, uiterst belangrijke, en voor ons kerkelijk conflict beslissende vraag:

„Als Gods belofte niet absoluut is, niet onafhankelijk van andere omstandigheden, is deze dan conditioneel, voorwaardelijk? "

Op deze vraag antwoordt ds Spier met de volgende oer-gereformeerde woorden: „In zooverre is Gods belofte conditioneel, dat zij steeds is een belofte van Gods Verbond.

Alleen staande, levende, in de volle werkelijkheid van Gods Verbond hebben wij recht onszelf en anderen met Zijn beloften te troosten.

Doch wij hebben niet het recht Gods beloften uit Zijn Verbond uit te pellen.

Wie zich van Gods Verbond verwijdert, verwerpt daarmee alle beloften Gods omdat hij den HEERE verlaat.

In het raam, of liever: in de volle werkelijkheid, waarin de HEERE ons Zijn beloften schenkt, zullen wij ze laten staan".

Overzien we ten slotte wat ds Spier in 1941 betoogde, dan kan onze conclusie géén andere zijn, dan dat hij de opvattingen, welke de bezwaarden een paar jaar later, speciaal in hun „Verklaring van Gevoelen", hebben ontwikkeld, krachtig en duidelijk heeft geleerd.

Want hij verdedigt o.a. de volgende stellingen: a. de verbondsbelofte is onlosmakelijk verbonden aan Gods eisch of roeping, ja, besluit die roeping van nature steeds in zich;

b. deze verbondsbelofte is conditioneel in dezen zin, dat zij altijd als belofte des verbonds en dus nooit zonder eisch of roeping door God wordt gegeven en dus ook zonder geloof en bekeering door God niet wordt vervuld;

c. de constructie van een „absolute belofte" is een abstractie; ze maakt Gods vaste belofte relatief en ten slotte waardeloos;

d. de beschouwing, dat aan niet-uitverkoren kinderen des verbonds Gods belofte niet werkelijk en ten volle geschonken en dat hun doop niet een werkelijke doop zou zijn is een consequentie van de valsche theorie omtrent een „absolute belofte", welke altijd uit moet komen!

Wat ds Spier blijkens het bovenstaande betoogde, was de inderdaad „gangbare meening" onder de aanhangers van de wijsbegeerte der wetsidee. Als resultaat van zeer levendige en grondige onderlinge dis-

cussie waren deze schriftuurlijke inzichten gemeengoed van allen geworden, nadat men zich van de kuyperiaansche scholastiek in dezen had losgeworsteld.

Ik moge nog een voorbeeld geven van de duidelijke, openhartige wijze, waarop deze visie onder ons volk werd verbreid. Ik wil daartoe wijze op wat

Ds A. S. Timmer

van Apeldoorn vóór het conflict van 1942 in het bekende boek „De Goede Belijdenis" schreef en dat sindsdien telkens onveranderd werd herdrukt. ^)

In den doop, aldus ds Timmer, zegt de Drieëenige God des Verbonds „tot Zijn volk en tot lederen (!!) gedoopte: „In mijn Woord des Verbonds heb Ik het U reeds gezegd, dat mijn beloften in Christus zijn voor de geloovigen en hun zaad. Maar dat Woord alleen is mij niet genoeg. Ik geef u bij mijn Woord het teeken des verbonds, den doop, ter bevestiging van mijn Woord. Zóó waarachtig als gij gedoopt zijt, richt Ik als Vader een eeuwig verbond der genade met u op en zal u als Mijn kinderen en erfgenamen verzorgen; zoo waarachtig als gij gedoopt zijt, zal Ik als Zoon u wasschen van de zonden en u doen opstaan in een nieuw leven; zoo waarachtig als gij gedoopt zijt, zal Ik als Heilige Geest u toeëigenen alles wat ge in Christus hebt en u eenmaal onbevlekt onder de gemeente der uitverkorenen in het eeuwige leven stellen".

Ziet hier den rijkdom van beloften, 'die u gegeven is. Dit alles is u, gedoopte, toegezegd. Gelijk aan Abraham en zijn zaad, geeft de HEERE zich geheel aan u, schenkt Hij zich restloos aan u weg. Al Zijn genade in Christus, de vergeving der zonden, de heiliging van uw leven, een eeuwige plaats in het nieuwe Jeruzalem, wordt u belqpfd". 3)

Zoo schreef en schrijft ds Timmer.

Ik wil in deze prachtige en duidelijke uitspraak speciaal dit accentueeren, dat ds Timmer de verbondsbelofte, welke AL Gods genade in Christus toezegt, aan lEDEREN gedoopte laat toekomen en verzegelen!

En wanneer hij dit zegt raakt hij weer het hart van het kerkelijk geding en de dogmatische worsteling aan.

We staan immers voor het ontstellende feit, dat men in den gereformeerden kring deze heerlijke waarheid ontkent en dus den grond van het geloof verbrijzelt, door te beweren, dat, wanneer b.v. in de Schrift gezegd wordt: „want ü komt de belofte toe en uwen kinderen", met deze kinderen niet elk kind hoofd voor hoofd, maar alleen de kinderen , , i n het algemeen" worden bedoeld! De volle, rijke belofte des verbonds — zoo beweert men — komt immers alleen aan de uitverkoren kinderen toe. En wanneer we nu lezen dat deze belofte voor d e kinderen des verbonds is, dan geldt dit niet van ieder individueel kind, doch alleen van de uitverkoren kern onder hen en moet dus dit Schriftwoord worden opgevat als een mededeeling, welke slechts van de kinderen , , in het algemeen" spreekt! Van ieder kind afzonderlijk mag men niet méér zeggen, dan dat men het beschouwt en behandelt als een kind aan wien deze grootsche belofte geschonken werd! Gods belofte, zoo beweren de propagandisten van deze meening, „komt" immers om het met de woorden van ds Spier te zeggen, „altijd uit". Als dus de belofte bij iemand „niet uitkomt", is dat een bewijs, dat hij haar nooit ontving!

Tegen deze heillooze ondermijning van verbond, belofte en doop verzette en verzet ds Timmer zich nu uit alle macht!

„Nu heeft men het wel willen voorstellen, — zoo schrijft hij — alsof deze beloften niet persoon-1 ij k voor lederen gedoopte zouden gelden. Wel zou men kunnen zeggen dat de beloften het zaad des verbonds in het algemeen aangaan; maar dat iedere gedoopte deze beloften heeft, zou niet gezegd kimnen worden. Eerst wanneer de Heilige Geest het geloof gewekt heeft en de belofte is aanvaard — zoo zegt men dan — wordt de belofte persoonlijk.

Dit algemeen stellen van de belofte is echter niet juist. God sluit met Abraham zeer persoonlijk Zijn .verbond, en wanneer Hij dan verder zegt: „en uw zaad na u in himne geslachten'.', dan wordt daarbij geen enkele beperkende bepaling gezet in den trant van „voor zoover zij in de beloften zullen gelooven". En evenzoo is het met de uitspraak van Petrus: „U komt de belofte toe en uwe kinderen". Er wordt niet gezegd: , , uw geloovige kinderen", maar „uwe kinderen", dat wil zeggen: al uwe kinderen zonder onderscheid, allen te zamen en ieder persoonlijk.

Ook het doopsformulier spreekt zeer persoonlijk, wanneer in het gebed gesproken wordt van „dit uw kind"; en is de doopshandeling zelf niet een zeer persoonlijk ontvangen van het teeken en zegel des verbonds, waarbij ik zelf met name wordt genoemd? En wordt ook niet in de tweede vraag van het formulier-voor de openbare belijdenis des geloofs de belofte van het verbond als zeer persoonlijk aangemerkt, waar het toch heet: , , Gelooft gij Gods verbondsbelofte M in uw doop beteekend en verzegeld? "

Bij het algemeen stellen van de belofte wordt de waarde van den doop voor mij zeer twijfelachtig. Als ik wel weet dat de beloften des verbonds in het alge­ meen gelden voor het zaad des verbonds, maar niet dat ze mij persoonijk aangaan, wat heb ik dan nog aan mijn doop? Welk houvast geeft hij mij persoonlijk? En welke verplichting legt hij mij persoonlijk op? Ik kan die vragen eigenlijk niet beantwoorden, want ik weet immers het eerste niet, wat ik weten moet: of ik zelf bij die beloften betrokken ben.

Maar nu ik gelooven mag, dat ze mij zeer persoonlijk van Grod gegeven zijn in Zijn woord en beteekend en verzegeld in mijn doop, nu wordt het zoo rijk — al de genade Gods in Christus mij toegezegd; kan het rijker? —• maar ook: nu wordt het o zoo zwaar, want deze rijkdom vraagt van mij geloof en bekeering. Het is het bevel Gods, dat met de belofte meekomt. Geen belofte zonder eischen in het verbond, evenmin als er eischen zijn zonder beloften: Deze twee zijn in het verbond één". 4)

Zoo sprak en zoo spreekt ds Timmer van Apeldoorn. En met deze woorden verwerpt hij het dogmatische brouwsel zijner synoden principieel en totaal.

Hoe staat het nu met zijn^ ambtseed, welke juist door zijn synodes in het geding werd gebracht bij haar uitspraak, dat alle ambtsdragers geacht worden in te stemmen met de door haar geformuleerde „Goddelijke waarheden" èn haar bevel om niets te leeren dan wat met haar leerbeslissingen ten volle in over­ eenstemming is?

C. V.


1) Deze en aUe volgende citaten zijn ontleend aan zijn artikel: „De Belofte absoluut en daarom relatief", uit „Pro Ecclesia" van 19 Juli 1941. Een enkele onderstree-Pmg is van mij, C. V.

2) Dr M. B. van 't Veer e.a., De Goede Belijdenis, Terneuzen, z.j.

3) idem, p. 90/1.

4) Idem, p. 92/4.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 augustus 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

Bezwaarden over en onder de Synodocratie.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 augustus 1947

De Reformatie | 8 Pagina's