GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Bezwaarden over en onder de Synodocratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bezwaarden over en onder de Synodocratie.

30 minuten leestijd Arcering uitzetten

15

Dr Zuidema opent zijn thetische bespreking van de realiteiten van verbond en doop met er op te wijzen, dat het genadeverbond, naar de duidelijke mededeelingen der Schrift, de geloovigen en ook hun zaad omvat.

Het bevel des HEEREN aan Abraham om zichzelf en zijn gansche huis te besnijden en de verklaring van Petrus: want u-komt de belofte toe en uwen kinderen, maken iedere andere opvatting van den wil Gods in dezen onmogelijk.

Deze schriftuurlijke grondgedachte grenst zich naar twee zijden af. Want ze zegt impliciet tweeërlei:

Vooreerst: niet alle m e n s c h e n behooren tot het verbond;

maar tegelijk ook: niet alléén de geloovigen behooren tot het verbond. Omdat het verbond niet met alle menschen is opgericht mag ook het teeken des verbonds, de Heilige Doop, niet aan iedereen, die er om vraagt of voor wien het gevraagd wordt, worden toegediend. „Het teeken des verbonds komt rechtens alleen den geloovige en zijn zaad toe. Het is op dezen grond, dat de belijders van Gereformeerde confessie zich met hand en tand verzetten tegen een volkskerk-idee, welke zonder onderscheid ruimte biedt voor den doop van ieder, - die ten doop gepresenteerd wordt. Het sacrament van den doop mag niet ontheiligd, , niet gemeen gemaakt. Want het verbond Gods mag niet gemeefi gemaakt. Dit Schriftuurlijke inzicht roept om een belijdenis-en tuchtkerk; het sluit onvoorwaardelijk de volkskerk uit. De kerkelijke tucht mag niet eerst beginnen bij de Avondmaalstafel, maar zij dient van stonde aan in te zetten bij de grens der kerk, de toetrede, , tot haar gemeenschap. En het is een droevig teeken van verval, wanneer men lichtzinnig den doQp toedient aan' ieder, die in het doophuis wordt ingedragen, hoe nauwgezet men dan voorts nog oordeelen moge over den toegang tot het Heilig Avondmaal". 1)

Maar aan de andere zijde „wordt de schriftuurlijke grondgedachte, dat de geloovigen en him zaad tot het genadeverbond behooren, afgegrensd, naaar nu naar binnen, tegen de idee, dat alleen de geloovigen tot het genadeverbond zouden behooren, en zouden deelen in de weldaden des verbonds De doopersehe en piëtistische gedachte, dat alleen zij, die tot bekeering en geloof gekomen zijn, tot de ware bondelingen gerekend mogen worden, is in strijd met de Heilige Schrift. Naar deze leer wordt niet ernstig rekening gehouden met de duidelijke uitspraak der Heilige Schrift, dat geloovige ouders zich verzekerd

1) Deze en volgende citaten zijn uit het Kerkblad enz. van 15 Juni 1939, 25ste Jrg. No. 24. mogen houden, dat God Zijn verbond niet enkel met hen persoonlijk, doch ook met hun liinderen heeft opgericht.

Zoo behooren tot het genadeverbond niet enkel de geloovigen, maar ook hun zaad; niet alle. menschen, maar enkel de geloovigen en hun nakroost".

Wie nu zonder eenige reserve, simpel en van harte, belijdt dat de HEERE met zijn verbond niet alleen de geloovigen, maar ook hun zaad omsluit, spreekt daarmee ten aanzien van de verhouding tusschen verkiezing en verbond reeds aanstonds twee dingen uit:

Vooreerst, dat het getal der uitverkorenen niet gel ij k is aan dat der bondelingen — en dan nader ook nog, dat het getal der uitverkorenen in deze bedeeli n'g kleiner is dan het getal der bondelingen.

Met het vraagstuk van de preciese verhouding, welke in Gods verlossingswerk tusschen zijn verkiezing en zijn verbond bestaat, houdt Zuidema zich vervolgens nader bezig.

Zooals bekend is, moet v'blgens de synodalistischgereform.eerde kerkleer in ieder geval worden vastgehouden als een „goddelijke waarheid", dat aUéén de uitverkorenen deel hebben aan het „wezen" van het verbond, dus ook alleen de uitverkorenen wezenlijke, ware, echte bondelingen zijn. In dit allesbeheerschende opzicht wordt in deze constructie dus uitverkiezing en verbond geïdentificeerd.

Wanneer nu Zuidema zijn beschouwingen over deze aangelegenheid ten beste geeft, begint hij er terecht met grooten nadruk op te wijzen, dat er inderdaad een zeer innig innerlijk verband bestaat tusschen Gods uitverkiezing en zijn verbond.

Wij mogen, zoo schrijft hij, niet vergeten, „dat het genadeverbond de weg is, waarlangs God in deze tijdelijke bedeeling, Zijn raad der uitverkjezing tot verwerkelijking brengt. Er zijn geen uitverkorenen, die geen bondelingen zijn geweest in deze bedeeling. Die God tevoren verordineerd heeft, die heeft Hij ook geroepen".

Maar andererzijds moeten wij ook vasthouden, dat „het genadeverbond nimmer is los te denken van de uitverkiezing. De uitverkiezing is het hart der kerk; ze is ook het hart van het genadeverbond. Neem aan het genadeverbond de uitverkiezing af, en heel het genadeverbond is van zijn zin, zijn wortel beroofd. Het genadeverbond is ijdel, indien er geen uitverkiezing is, en indien dit verbond niet de weg der uitverkiezing door dit tijdelijke leven vormt".

Wanneer men nu evenwel het feit van de innige relatie tusschen genadeverbond en verkiezing en omgekeerd tusschen verkiezing en genadeverbond handhaaft, is men natuurlijk nog niet waar men wezen moet. De groote vraag is immers op welke wijze God in zijn v e r l o s s i n g s w e r k dat wederzijdsche verband heeft gelegd.

In de teekening en beleving van dit verband nu heeft in den gereformeerden kring de „aangeboren zucht naar een sluitend systeem" zich op een funeste wijze laten gelden. En dat wel op tweeërlei wijze.

Eenerzijds door te poneeren, dat he/t genadeverbond en uitverkiezing samenvallen, identiek zijn in dit opzicht dat het aantal bondelingen ge.lijk is aan dat der uitverkorenen.

Anderzijds do.or verkiezing en verbond volstrekt van elka ar te scheiden.

In het eerste geval kan men tweeërlei kant op. Men kan n.l. beweren, dat „al degenen, welke tot het genadeverb'ond behooren, ook uitverkoren zijn". Maar de, , , zuc^t tot het sluitend systeem" kan eveneens bevrediging vinden, indien wij omgekeerd denken, dat .alleen de uitverkorenen tot het genadeverbond behooren".

Tegenover deze simplificatie en nivelleering van het verband tusschen verkiezing en verbond verzet dr Zuidema zich nu met alle kracht.

Het is ongetwijfeld waar •— zoo betoogt hij —, dat „allen, die waarlijk gelooven in Jezus Christus als in hun Zaligmaker en in het Woord van het evangelie, uitverkoren zijn.

Hierover laat de Bijbel geen twijfel". En evenzeer leert de Bijbel ons als een onwrikbare waarheid, dat , , alleen de uitverkorenen geloovigen zijn".

„Maar zdo eenvoudig ligt het niet wanneer wij het verband tusschen uitverkiezing en genadeverbond in beschouwing nemen.

Wie zou durven beweren, dat allen, die gedoopt zijn, omdat zij kinderen van geloe^ige ouders waren, dientengevolge ook uitverkorenen zijn, vergist zich deerlijk, kweekt een valsche, goddelooze gerustheid, geeft aan den doop een beteekenis, welke hij niet heeft, komt in strijd met de doorloopende leer der Heilige Schrift".

Öe Bijbel leert namelijk zeer 'duidelijk, dat er echte bondelingen, besnedenen of gedoopten zijn, die niet uitverkoren zijn. „We noemen nu maar enkel Ismaël, van wien de Schrift vermeldt (Genesis 17), dat hij besneden werd naar het Woord des HEEIIEN, maar van wien de Bijbel even nadrukkelijk leert, dat hij niet is uitverkoren".

Maar wie omgekeerd zou zeggen, „dat alléén de uitverkorenen tot het genadeverbond behooren, die •komt eveneens in botsing met de Heilige* Schrift, b.v. met de besnijdenis van Ismaël, met het verschijns'el van de afvallige kinderen des verbonds, waarover de Bijbel , op menige bladzijde spreekt, en dat door de ervaring eeuwenlang gestaafd wordt. „Het zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn": dit woord van den apostel Paulus laat aan duidelijkheid niet te wenschen over".

(Merkwaardig is het gebruik van dezen tekst "uit Paulus' brief aan de Romeinen. Terwijl de leeruitspraken van 1942 hem - aanhaaK> en als bewijs, dat alléén aan de geloovigen, aan de uitverkorenen de volle belofte en dus het z.g. „wezen" van het verbond toekomt en derhalve alleen zij , , ware bondelingen" zijn, ^) ziet dr Zuidema, en terecht, juist precies den tegenovergestelden inhoud in dezen tekst liggen en haar bewijskracht dus in de diametraal tegenovergestelde richting werken — zoo namelijk, dat de kinderen des verbonds, die allen wÈire bondelingen zijn, niet allen uitverkoren zijn!

En Zuidema's conclusie van dit deel van zijn betoog is dan duidelijk en klaar deze; dat wij staan „voor het niet te miskennen feit, dat in deze bedeeling n'iet alleen uitverkorenen tot het g e n a d e v e r b o n d belhooren, en dat niet allle bondelingen uitverkoren zijn".

Gaan dus de mensehen feil, die betoogen dat alle bondelingen uitverkorenen, of alleen uitverkorenen bondelingen zijn — niet minder slaan zij de plank mis die terwille van de schriftuurlijke en daarom alleen juiste gedachte, dat niet alleen — en dus

2) In 1942 sprak de Synode in haar leeruitspraken aangaande genadeverbond en zelfonderzoek uit onder 2e „dat de Heere in de belofte des verbonds ongetwijfeld toezegt de God niet» alleen van de geloovigen, maar ook van hun zaad te zijn (Gen. 17 : 7); (dat zaad heeft in zQn geheel' deel aan de „uitwendige zijde" van het verbond — C. V.) doch in Zijn Woord ons ïiet minder openbaart, dat zjj niet allen Israël zijn, die uit Israël zijn (Rom. 9 : 6) (alleen de geloovigen, de ware uitverkorenen hebben deel aan de „inwendige zijde" van het verbond, zij alleen zijn ware, echte bondellngen — CV.).

veel meerderen dan — de uitverkorenen tot het genadeverbond behooren, het verband tusschen uitverkiezing en genadeverbond, het fundament der uitverkiezing onder het genadeverbond, miskennen! „Ons verstand zou de sluitrede gemakkelijk kimnen vinden, indien wij een voikomen scheiding gingen aanvaarden tusschen het genadeverbond en de uitverkiezing. We zouden dan een beschouwing over de uitverkiezing kunnen opzetten — en deze beschouwing komt in bepaalde kringen wel degelijk voor — waarin de uitverkiezing alle intieme verband met het genadeverbond zou missen"; Maar wie zoo denken en doen gaan op een heilloozen dwaalweg'. „Wij mogen met de vraag worstelen, hoe het mogelijk is, dat niet alleen de uitverkorenen tot het genadeverbond behooren. Deze vraag is een juistgestelde vraag. Maar wie niet vasthoudt aan het schriftuurlijk gegeven, dat het genadeverbond krachteloos gemaakt wordt door ieder, die het verband met de uitverkiezing doorsnijdt, heeft zijn verstand ten troon verheven. boven de goddelijke openbaring der Heilige Schrift. Hij doet aan den Bijbel geweld aan, en heeft het recht verloren, zich als een christendenker te presenteeren. Hier is de uitspraak: Beter vrome onwetendheid, dan geleerde onschriftuurlijkheid, op z'n plaats".

Het inwendige verband tusschen verkiezing en verbond bestaat en moet derhalve streng worden vastgehouden.

Indien dit ooit ergens aan. den dag treedt, dan is het wel in de leer dat onze jongstervende kinderen de hemelsche zaligheid deelachtig zijn. Onze Gereformeerde geloofsbelijdenis stelt dit buiten eenigen twijfel. In de Dordtsche leerregels belijden wij immers: Nademaal wij van den wille Gods uit zijn Woord moeten oordeelen, hetwelk getuigt, dat de kinderen der geloovigen heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond, in hetwelk zij met hunne ouderen begrepen zijn, zoo moeten de Godzalige ouders niet twijfelen aan de Verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hunne kindsheid uit dit leven wegneemt (Gen. XVII : 7; Hand. II : 39; 1 Oor. VII : 14)".

Wanneer wij dit artikel aandachtig lezen, dan zien wij, , aldus Zuidema, „hoe wij hier belijdenis afleggen van een onmiskenbaar verband tusschen uitverkiezing en genadeverbond. Wijl onze jongwegstervende kinderen in het genadeverbond begrepen zijn, daarom mogen wij aan hun uitverkiezing niet twijfelen. Hiermede troost het genadeverbond en het teeken van den heiligen doop aaS onze jonge kinderen toegediend, de geloovige ouders. Zij mogen zich dezen troost niet laten ontnemen door een valsche leer, welke den band tusschen genadeverbond en uitverkiezing doorsnijdt. We zeggen niet teveel, als we uitspreken, dat ieder, die dezen band problematisch stelt, in strijd komt met de confessie der Gereformeerde kerk, en het genadeverbond van zijn troostrijken inhoud berooft terwille van een verstandsmatige speculatieve redeneerwijze".

Zoo staan dus voor Zuidema de volgende stellingen vast:

Ie: Er bestaat een wederkeerig, innerlijk verband tusschen de uitverkiezing Gods en zijn genadeverbond. De opvatting welke dit verband miskent moej; afgewezen worden.

2e: Dit verband kan in het algemeen zoo worden getypeerd, dat het genadeverbond de weg is^ waarlangs God in deze tijdelijke bedeeling zijn raad der verkiezing tot verwerkelijking brengt.

3e: Dit verband mag volgens de Schrift niet zoo worden gelegd, dat alle bondelingen (dit woord is hier gebezigd als aanduiding van alle kinderen der geloovigen hoofd voor hoofd) uitverkoren óf alleen uitverkorenen bondeling^ zouden zijn.

Over dit verband tusschen uitverkiezing en verbond zegt Zuidema evenwel — natuurlijk zonder ook maar in de verste verte volledig te zijn — nog veel meer!

Hij wijst eerst óók nog óp, en wijst dan tegelijk ook af, de kuyperiaansche constructie van dit verband.

Deze bestaat — zooals dr Zuidema in zijn kritiek op prof. H. H. Kuyper reeds aanwees — hierin, dat men de gedoopte kinderen, hoewel men zeker weet dat ze niet allen uitverkoren zijn, toch als „echte bondelingen" — wat in deze constructie hetzelfde zeggen wil: als uitverkorenen — beschouwt en behandelt.

Maar de zwakke plek, de principiëele fout in deze theorie is, dat zij „een kloof openlaat tusschen een vermeende beschouwing, en een doen alsof, gelijk uitgedrukt wordt in het z.g.n. oordeel der liefde, en de realiteit, volgens welke sommige menschen, welke beschouwd worden als bondelingen, slechts in schijn bondelingen zijn. Er is nog steeds te groote gaping tusschen het oordeel der liefde, volgens hetwelk bepaalde personen, zoo kinderen als volwassenen, behandeld worden, alsof zij tot het genadeverbond zouden behooren, en de later blijkende realiteit, volgens welke het oordeel der liefde onjuist blijkt te zijn". ³)

Maar behalve, dat deze zeer diep in het gereformeerde leven ingevreten speculatie op een funeste wijze beschouwing en werkelijkheid, illusie en w a a r h e i d dooreen haspelt en verzoenen wil, lijdt ze aan nog een ander, en veel ernstiger euvel!

Wanneer men namelijk de niet-uitverkoren kinderen des verbonds voor uitverkoren houdt, totdat de blijken van hun ongeloof ons leeren, dat onze beschouwing bezijden de waarheid was, kan men dat alleen doen ten koste van een fatale aantasting en ontkrachting van Gods verbondsbelofte. Deze namelijk, „dat de beloften des Verbonds, waatmede God tot ons en onze kinderen zonder onderscheid komt, wel naar het oordeel der liefde worden aanvaard (als tot alle kinderen komende), maar dat deze aanvaarding niet insluit, dat ze in waarheidvoor allen zonder onderscheid gelde n".

Maar deze opvatting van Gods verbondsbelofte in één woord verschrikkelijk!

Als het zoo stond met die belofte: „welke vastigheid heeft men dan nog in de verbondsbeloften? " Men weet dan nooit of men ze wel echt ontvangen heeft, of ze voor ons inderdaad gelden!

Wanneer men nu in verband met het Verbond zóó met de uitverkiezing opereert neemt zij deze plaats in en heeft zij deze uitwerking „dat men vanuit verbond en de verbondsbeloften zelve z'n toevlucht gaat 'zoeken in een verbondsbeschouwing, in een doen alsof". Men verlaat dan den bodem der realiteit en verliest zich in bespiegelingen!

In deze verbondsleer, in deze constructie van de verhouding tusschen verkiezing en verbond heeft, naar 't oordeel van dr Zuidema, „het ongeloof van verbondskinderen te veel invloed uitgeoefend op het uitzicht op de genadige beloften van het evangelie".

Het is dus weer de oude fout: men ziet en beoordeelt de werkelijkheid niet in het licht van het woord Gods, maar reconstrueert en verminkt het Woord Gods naar de juiste of onjuiste visie die men op die werkelijkheid heeft!

De zaak moét immers, het koste wat het koste, „logisch" kloppen!

Maar er is nog een andere, de eenige goede weg, welke inderdaad naar het gewenschte doel, de juiste visie op het innerlijk verband van verkiezing en verbond leidt.

Het is de weg, dien in onzen tijd mannen als ds Woelderink en ook ds Delleman inslaan.

Zij benaderen het verband tusschen verkiezing en verbond op geheel andere, op de echt-schriftuurlijke wijze!

„Ds Delleman wijst er in zijn Doopboekje op, dat de gemeente bij den doop van een kind der gemeente Gods aangezicht heeft gezocht voor „dit Uw kind". Men kan aan de waarheid hiervan gaan twijfelen, door te zeggen: Maar als m'n kind eens niet uitverkoren is, mag dat dan wel gezegd? " Altijd weer blijken er ouders te zijn, wier aandacht zoo door de verkiezing bepaald wordt, dat ze aan den troost van den doop niet toekomen. Ik'ben van overtuiging, — aldus dr Zuidema — dat wij onszelf en elkander hier met alle grimmigheid des.geloofs hebben te leeren, dat wij geroepen zijn, om, naar het Woord des Heeren, de verborgen dingen, waaronder zeker de uitverkiezing onzei; jonge kinderen behoort, over te laten aan den Heere'onzen God. Terwijl wij ons hebben vast te klemmen, aan de geopenbaarde dingen, in dit verband aan de beloften en de realiteit van het genadeverbond voor ons en ons zaad. De doop is, zoo is ons geopenbaard, een zegel des verbonds dat.God ook met onze kinderen heeft. Welnu, zoo gaat ds Delleman voort, k r a c h t e n s de beloften des verbonds zijn onze kinderen, die als zondaren geboren worden, in Christus geheiligd. Dat geldt van al onze kinderen. Niet één uitgezonderd. Ook van hen, die later niet gelooven. Typisch is in dit verband, dat, gelijk we zagen, prof. H. H. Kuyper den tekst uit Hebreen, waar staat, dat er zijn, die het bloed des testaments, door hetwelk zij geheiligd waren, onrein hebben geacht, aldus uitlegt, dat er, zijn, die beschouwd werden naar het oordeel der liefde, dat ze geheiligd waren door het bloed des verbonds. Maar dat staat er niet. Neen, de Schrift spreekthier wel duidelijke taal, en zegt, dat metterdaad deze. menschen geheiligd waren.

Hier ligt dus een verschilpunt. Volgens Hamabdil e.a. zijn alleen uitverkoren kinderen in Christus geheiligd; volgens ds Woelderink en Delleman e.a. zijn alle kinderen van geloovige ouders geheiligd. Ze zijn afgezonderd van de wereld en in de gemeente opgenomen.

En het dunkt mij volkomen gewettigd S c h r i f t g e b r u i k , wanneer ds Delleman schrijft: Zooals alle ranken ranken van den wijnstok zijn — zoowel de goede ranken, die vrucht dragen, als de kwade ranken, die straks worden afgesneden en in 't vuur geworpen — zoo zijn o.ok alle kinderen der geloovigen' opgenomeiniin het lichaafn des Heeren.

Naa, r deze verbondsleer zijnonze kindéren, , niet enkel naar het oordeel der liefde, maar in feite, op grond van Gods Woord, opgenomen

nóg een „vrijgemaakte", een dame, dochter van één onzer ouderlingen. En voorts een gehoor, van allerlei windstreek saamgebracht. Ook uit Gsand Rapids eenigen, onder wie ook een lid van de kerk van ds Hoeksema, een broer van één der ouderlingen uit de kerk van Delft, toen ik ze diende. We hebben samen onze Nederlandsche psalmen gezongen, mr Bekkering, ouderling der Ned. Herv. Kerk, heeft zich met de collecte belast, en over een tekst, die me wel meer gepakt heeft, n.l. Rom. 2 : 11, heb ik gesproken, wel iets korter, maar overigens - afgezien van den aanpak •- geen haar anders dan ik het in een gereformeerde kerk zou gedaan hebben. De engelsche dominee, die erbij was, zal misschien zich verwonderd hebben, dat dé „zegen" niet werd uitgesproken. Maar hij zal de eepige niet zijn, die moeite heeft om in te dringen in • het gereformeerde ambts-en kerk .-begrip. Over de collecte ontfermt zich de Holl.-Am.-lijn in het belang van de oorlogsslachtoffers.

Eigenaardige gewaarwording: zoo'n „preek" aan boord van een schip als de , , Veendam". Een gemengd gehoor, nationaal en vooral confessioneel gemengd. Juist daarom werd die tekst gekozen. Als ge 't mij vraagt, waarom die tekst onmiddellijk voor mij vaststond, dan weet ik geen ander antwoord dan dit: hij is een van die bijbelwoorden, die den homileet dwingen de gereformeerde leerkemen aan te raken en bloot te leggen, maar dan zóó, dat ze den niet-gereformeerden hoorder aanpakken van een kant, vanwaar hij geen tegenstand verwacht had. Want hij denkt, als hij den tekst hoort lezen: dat is nu precies m ij n gedachte. Maar is de preek straks klaar, en is zij Schriftgetrouw geweest, dan heeft hij begrepen, dat ó f de dominee èen miserabel woordengoochelaar, ó f de gereformeerde leer een heel eenvoudige ontsluiting van de'n bijbel is, een naspreken van wat , , zijn" God hem wel zeggen „mocht" van ouds, doch zonder dat hij ooit verstaan had, dat, als hij van ouds dien klank der letterlijke woorden van den tekst met welbehagen aan-en opnam, hij d a ii ook over de uitverkiezing en vrije genade en borgtocht anders moet gaan denken dan hij tevoren deed. Want dat lag er allemaal in.

23 Augustus. Volgens aankondiging wordt de aankomst in New York verwacht tegen Maandag 25 Aug., 3 uur n.m. en kunnen we post voor luchtmail deponeeren in de brievenmand, waarvan de inhoud dan nog eerder zal in behandeling komen bij de post dan wij zelf onder handen genomen worden bij de douane. We zijn dus bijna aan 't eind van de reis.

In dien tusschentijd had ik met nog meer passagiers gelegenheid om te spreken over' de nederlandsche „moeilijkheden" (zegt de synodale rapporteur dan, als hij de , .oplossing", die men doordreef, . wat sappiger en zachtmoediger maken wil dain ze is). Van verschillende kanten dus werd de mogelijkheid tot peiling der „publieke opinie" onder niet rechtstreeks ' betrokkenen geppend. Met uitzondering . nu van een lid der Hervormde kerk, die precies begreep, waar de cardo quaestionis was, en volkomen ons standpunt deelde, gegeven althans eenmaal het gereformeerd zijn, was overal een op zijn kop zetten van de diügen. Men heeft gehoord, dat WIJ ONZE meening wilden doordrijven. Terwijl .in werkelijkheid wij niemand bonden aan onze opinie, doch de synode ons bond aan een nieuw dogmatiekje, dat nog nooit in de wereld ergens vastgelegd was. Men heeft gehoord, dat wij niet wilden wachten. Terwijl 'in werkelijkheid wij het wachten hebben voorgeslagen. Men heeft gehoord, dat wij niet wilden zwijgen. Terwijl in werkelijkheid wij het zwijgen hebben aangeboden, in den tijd van onderzoek, mits men dan maar geen candidaten en anderein dwong tot spreken, spreken in antwoord op de vraag, of zij het nieuwe dogmatiekje nu wilden aanvaarden als de eenige, ja dan neen.

We moeten dus de synode der uitbanners feliciteeren als we vleeschelijk, doch condoleeren als we geestelijk spreken. Feliciteeren met het succes van haar pi-opagandatactici. De nevel i s gelegd, en het zal een harde dobber zijn er door heen te stooten, in Amerika vooral, waar de menschen in de bladen al gewaarschuwd zijn tegen een „Schilder-r e p r e s e n-tative" (bedoeld • was ds D. v. Dijk), zoodra ze maar hoorden, dat hij erover dacht té komen (o, de vrees, de vrees). Maar condoleeren moet men die synode, omdat niemand, niemand, niemand haar met Hallel's begeleidt. Iedereen spreekt schande over wat óns wordt aangewreven doch wat zij'gedaan heeft; ieder prijst een houding( die door ons verworpen heet, doch alleen maar door haar verworpen werd.

Zóó stap ik straks aan wal. Velen denken, dat ik me eenzaam voel. Het is wel zoo geweest, een paar momenten in 1944. Maar nu is het 1947. Nu zie ik, w i e de eenzamen zijn: 't zijn Ridderbos en Grosheide en al die andere praeadvispurs. Velen schudden hun de hand om hun „geslaagd e" actie. Maar niemand dankt den Heere om hun gezegende werk. Ze staan alleen; men zingt niet halleluja ojn wat zij bestonden. En zóó had het toch móeten wezen, als zij de leiding van den Geest gehad hadden; zij, in hun vergadering.

We zetten voet aan wal met goeden moed: de broeders van den yerlatene zijn meer dan van wie toen 't vreeselijk goedkoop was, de kans greep — in oorlogstijd — om domme stemmen te vereenigen op een rapportje.

HET STORM-SEÏN GEHESCHEN

24 Augustus, Juist had ik mijn hierboven staande copie afgesloten en gedeponeerd in de brievenmand, toen mr Bekkering van Amsterdam , een reisgenoot, na de preek van vanmorgen over Filipp. 3 : 20, me kwam verrassen met volgend knipseltje uit „The Banner", één van de bladen der Chr. Ref. Church in Amerika. Vroeger ontving ik het blad geregeld, nu het is ook precies even ongemotiveerd, als ik wist dat niet meer. Het geknipte stukje volgt hier in extenso:

CONSISTORIES ATTENTION!

Reliable sources of information state that prof. Dr. K. Schilder and Rev. D. Van Dyk expect to arrivé in our country some time in the month of August to engage in preaching and in speaking engagements to provide information as to the sehism which occured in was, zothe „Gereformeerde Kerken of the Netherlands" and led to the organization of a new denomination known We beg to infonti our consistories and churches that we do not malntain church eorrespondence with the den gewaarschuwd tegen ds D. v. Dijk, toen men denomination to which Prof. Dr. K. Schilder and Rev. hoorde, dat deze „Scnilder-representative in aanD. Van Dyk are affiliated, and the#efore do not Tecog- tocht was, zei me: nu ja, dat zijn maar bladen; ennize this new denomination as one of our sister ehur- wat bladen zeggen, is niet de stem der kerk ches. and consequently cannot Invite their ministers De spreker wou daaraan zelfs bepaalde consequentiesto speak or preach In our pulpits.

By order of the Synodlcal Commlttee, R. J. Danhof, Secy.

Hetgeen opvalt is, dat hier ds R. J. Danhof spreekt als sacretaris van which occured in was, zothe „Gereformeerde Kerken of the Netherlands" and led to the organization of a new denomination known We beg to infonti our consistories and churches that we do not malntain church eorrespondence with the den niet te inviteeren om te „spreken” of te „preeken” van hun kansels

Dit berichtje is precies wat ik verwacht had. En het is ook eorrespondence with the den gewaarschuwd tegen ds D. v. Dijk, toen men denomination to which Prof. Dr. K. Schilder and Rev. hoorde, dat deze „Scnilder-representative in aanD. Van Dyk are affiliated, and the#efore do not Tecog- tocht was, zei me: nu ja, dat zijn maar bladen; zouden de Danhof’s andere adviezen gekregen hebben.

Eén van mijn reisgenooten, wien ik erop wees, secretaris van „de synodale te doen1 merken. Hoe die commissie aan zoo'n bevoegdCommissie". Wat dit, kerkrechtelijk gesproken, hteid komt? Zeker niet volgens gereformeerd kerk-voor een figuur is, laat zich wel zelfs bepaalde consequenties verbonden hebben.

Maar hij kan zien dat hier ee]1 officieeie J- Danilof, faecy. _ commissie der synode zich opwerpt, om Hetgeen opvalt is, dat hier ds R, J, Danhof spreekt wat officieus geschreven werd als officieel aan als secretaris van „de synodale te doen1 merken. Hoe die commissie aan zoo'n bevoegdCommissie". Wat dit, kerkrechtelijk gesproken, hteid komt? Zeker niet volgens gereformeerd kerk-voor een figuur is, laat zich wel vermoeden. Dat blijve recht; dat kent geen deputaten als -manusjes-van-daargelaten. Lezers, die de engelsche taal niet mach- alles, bevoegd om in te grypen, als er ergens onraad tig zijn, mogen weten, dat de secretaris van een sy- dreigt. Het gereformeerde kerkrecht kent slechts de-nodale commissie hier in 'n officieeie publicatie putaten met bepaalde, wèl omschreven opdracht.

Maar voor het overige is dit stukje een bewys hoe dat ds D. v. Dijk (wiens komst in Augustus hier wordt de hiërarchie hand over hand toeneemt. Een kerfee- aangekondigd, maar van wiens plannen voor die lijke commiyie zegt: wij hebben geen correspondentie maand mjj nooit iets ter oore gekomen is, en toch met die „kerk", dus (!„consequently"I) kunt u haar heeft dr Danhof z^n „betrouwbare" bronnen, vermoe- predikanten niet laten preeken. Niet eens laten spreken!

Dat in Nederland een predikant van de Chr. Ref. Church WEL gepreekt heeft in één van onze kerken, is misschien ds Danhof's commissie een doorn'in het oog. Ons niet. Want wij zitten onder geen stok, en zijn zoo kinderachtig niet. Wij hadden met de Chr. Ref Church correspondentie vóór 1942, en WIJ zijn geen haar veranderd. Veranderd is alleen de groep Ridderbos-Grosheide c.s. (een nieuwe formule, een nieuw kerkrecht). Wel wisten wij, dat personen en redacteuren uit de Chr. Ref. Church hadden verklaard: geen correspondentie hebben we met die kerken, die b.v. prof. Greijdanus en „cand." H. J. Schilder weigerden in^de woestijn te zenden, doch integendeel hen bleven in hun ambt erkennen, maar wij wisten ook wat die reisgenoot opmerkte, die stem van die personen is nog geen stem der kerk. We wisten wel, dat de Chr. Ref. Church destijds 1905 had geapprobeerd, maar 1905 was vóór 1942 geen bindend stuk, expresselijk te beamen. Bovendien stond, en dat wisten we ook, de Chr. Ref. Church een beetje in de kou met haar ijver voor 1905, Vvant dat stuk is inmiddels weggeblazen in Nederland. In Amerika staat men nog geschaard (vanwege de continuïteit, die wij heeten verloochend te hebben) om 1905, en — het is er niet meer, de continuïteit is maar verbeelding. Ook wisten we, dat tijdens een z.g. oecumenische synode, een paar theologen van de Chr. Ref. Church zich een merkwaardig kort oogenblikje hebben bezig gehouden met het nieuwe, het 4e formulier van eenighaid, dat de groep Ridderbos-Grosheide heeft aanvaard, onder den weidschen naam „vervangingsformule", en dat ook zij hebben meegewerkt aan het besluit, dit nieuwe stuk den „oecumenischen" zegen te geven. Maar zelfs dat heeft ons niet doen waarschuwen tegen den predikant der Chr. Ref. Church, die in Nederland van ónzen preekstoel het woord heeft bediend; want we bedachten, dat de besluiten van zoo'n „oecumenische synode" nog moeten geratificeerd worden door de lande 1 ij ke - kerken, en niet zóómaar binden. Dat is door die „oecumenische synode" zelf verklaard. Want ge kunt het bij de Ridderbossen, en nu ook bij de Danhof's, krijgen zoo ge 't hebben wilt. Den éénen keer heet het (als ze ons ermee weg kunnen werken): synodebesluiten gelden dadelijk altijd en overal onvoorwaardelijk, zoolang ze niet herroepen zijn; en een ratif i-catierecht is 'n ongereformeerde vondst van K. S.!; en Berkouwer onderteekent dit fraais dan maar weer gewillig, en Aalders knikt ja. Den anderen keer (als 't zoo te pas komt) redeneeren ze evenwel nèt als K. S., en verklaren, dat het r a - tificatierechtwèl bestaat, en dat daaj-om de besluiten der oecumenische synode niet binden, tenzij de mindere vergaderingen ze ratificeeren. En dan zit Berkouwer er ook weer bij, en Aalders eveneens. En de heele zaak wordt belachelijk, alleen zet de synodale commissie, een hooge borst tegen hen, die art. 31 onderhouden. Niet vanwege onze leer of kerkrecht, maar om de vrienden. Maar goed, wij waren nuchter genoeg om te bedenken: het „oecumenische" besluit inzake het 4e formulier van Ridderbos' kerk is nog niet geratificeerd door de Chr. Ref. Church; laat dien dominee uit Amerika gerust bij ons preeken.

Maar in Amerika zegt de commissie: niet eens laten spreken ! Geen voorlichting! Kerkeraden, vraagt tochniet, wat ereigenlijk gebeurd is. Vrij onderzoek? Neen, neen, daar hebt ge uw synodale commissie voor!

Nu zijn wij niet van plan, als kerkelijk bedelaar naar Amerika te komen. Wij zullen deze leiders-vanboven-af niet vragen om „de gunst'\ Wij weten precies, welke adviezen, zoowel in 1938/9 als nu in 1947, uit Amsterdam gegeven zijn en worden, en bedroeven ons over hen, die we te n moeten, dat de Amsterdamsche informaties van 1938/39 op alle punten door de feiten zijn beschaamd geworden, terwijl de leiders toch aan het Amsterdamsche leibandje blijven loopen.

Maar wat onze aanklacht tegen hen is, dat is: hun gemakkelijk luisteren naar onverantwoordelijke lasterpraat (zooals van dr Aalders). Men heeft (weer dr Aalders) de Chr. Ref. pers wijs gemaakt, dat de synode van '42 de algemeene genade had gered. Het was onwaar, want de Toelichting(!)op de besluiten ('n officieel stuk) verklaarde: om den naam „genade" ging het ons niet.

En daar ging het óns juist wèl om. Dat is de eene onware informatie. De andere was: wie niet zegt: „wedergeboren", die moet er uit, niet waar, amerikaansche broeders? Ze zeiden: ja!, maar in '46 werd óók „te w e d e r b a r e n" goed gevonden. En zoo kunnen we ^erder gaan. En toch maar gelooven wat de V.U.-vrienden zeggen?

We gaan tegenover zoo'n politiek van vreesvoór-de-k en ni s-der-f eiten(!) en tegenover zóó'n vlot applaus aan onverantwoordelijk gepraat-achter-den-rug kalm verder. Een kerk, die door haar eigen commissies zich er van aflaat houden, na te gaan, wie in Nederland veranderd is, en wie niet, kan die correspondentiezaak wel overlaten aan „de leiders", maar bewijst dan meteen, dat ZULK een correspondentie geen zaak der kerk meer is en weinig om 't lijf heeft.

Het ambt der geloovigen%, als het ontwaakt, het eenige middel, dat de Chr. Ref. Church van de hiërarchie kan bevrijden. Wie we van het volk bereiken kunnen, die zullen we de feiten doen weten. 396

EERSTE CONTACTEN EN BEWEGINGEN.

Tot mijn groote voldoening zijn reeds allerlei contacten hernieuwd of gelegd. Bij aankomgt van de boot in New York waren niet alleen ds B. Ke^ en br Doezema, maar was ook b.r v. Genderen, die den vorigén keer de oostelijke helft van = de tournee geregeld en mij geherbergd had, aanwezig. Het was een genot hen allen te ontmoeten voor de zooyeelste maal.

Niet minder was het verheugend, aanstonds te kunnen spreken over de kerkelijke „moeilijkheden". Reeds binnen 24 uur hadden we o.a. met twee predikanten der Chr. Ref. Church de zaak kunnen , , doornemen". Eén hunner bleek door de vragen die hij stelde (vragen is soms 't beste bewijs van weten) alles te weten wat in de kwestie kardinaal heeten mag; hij wist er meer van dan menig predikant in Nederland 'en de ander behoefde niet eens meer te vragen. Want die wist alles al haarfijn. Het.gesprek was beide malen een verkwikking. Men behoeft zich van synodocratische. zijde geen illusies te maken; ongetwijfeld gelukte het, helpers te vinden. Maar een discipel vindt men hier nergens. In dit opzicht staat het in Amerika nog beter ervoor dan in Nederland.

Van de eerste dagen had ik graag iets meer verteld, maar de tijd ontbreekt. Misschien kan er later een woordje over volgen. Volgende week allicht een dag tijd voor een schrijftafel. We schrijven vandaag (hier ten minste nog) 28 Augustus. Per auto reizen we naar Grand Rapids. Wie de kaart beter kent dan ik. tot nu toe, zal zich Tnteresseeren voor het feit, dat we vandaag Niedw-Libanon, Nassau, Canaan, Amsterdam, Geneve, Syracuse, Batavia gepasseerd of genaderd zijn. Morgen hopen we de Niagara-watérvallen te hooren brullen. Vandaar gaat de reis naar Grand Rapids. Ds Hoeksema's kerk zal daar de eerste zijn, die daar voor de stem der vrijgemaakten ruimte maakt. Ofschoon ds Hoeksema niet in alles denkt als wij (behoudens mogelijkheid van terminologisch verschil), is hij toch niet zoo dwaas te concludeeren: we hebben met die Geref. Kerken in Nederland, die prof. Greijdanus aan de tafel ontvangen kunnen, geen correspondentie, derhalve — we laten hem niet spreken of preeken. Zoo dwaas redeneert de Chr. Ref» Church anders ook niet, maar dezen keer heeft de angst voor overplanting der kwestie (en nog wat) haar leiders zóó te pakken, dat ze hun ééndags-argumentatie hebben uitgevonden voor de gelegenheid. — Er is vandaag gesproken over de mogelijkheid, om, a 1 s de H.H. Meyster en Brillenburg Wurth a.s. Donderdag óók nog in Grand Rapids zijn mochten, hun openlijk te inviteeren mij openlijk tegen te spreken als ik onwaarheid spreek. Voor het bieden van deze gelegenheid aan hen heb ik me, stej. dat ze er nog zijn, bereid verklaard. Als er van die „samènspreking" iets komt (publiek!) hoop ik er van te vertellen. So long.

K. S.


3) Deze en volgende citaten zijn uit het Kerkblad enz. van 13 Juli 1939, 25ste Jrg. No. 28; enkel spatleeringen zijn van mij C. V.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 september 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

Bezwaarden over en onder de Synodocratie.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 september 1947

De Reformatie | 8 Pagina's