GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Bezwaarden over en onder dxe synodocratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bezwaarden over en onder dxe synodocratie.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

21

Dr R. Schippers.

De eerste Uit den kring van de beoefenaren van de Wijsbegeerte der Wetsidee, die openlijk naar voren trad om zijn positie tegenover de leerbesluiten vaii 1942 te bepalen en publiek bekend te maken, was dr - Schippers.'

Met groot enthousiasme werkte hij mee aan het bezwaarschrift — of liever aan de bezwaarschriften, , want er waren er twéé — welke behalve door hem ook door dr Los, ds Rietberg, dr Van 't Veer en ds l> e Vries bij de synode van 1943 werden ingediend.

Het dogmatisch standpunt van deze heeren werd in de genoemde stukken ten voeten uit geteekend. Wij willen dat in het kort weergeven.

Vooreerst verzetten zij zich krachtig tegen den - -eisch, door de Synode gesteld, , dat alle kinderen der geloovigen voor „in Christus geheiligd moeten g e - houden worden". In de eerste doopvraag wordt immers van de ouders gevraagd, of zij gelooven dat hun kinderen in Christus geheiligd z ij n. En de ouders belijden in hun j a, dat zij inderdaad en van ganscher harte op grond van Gods Woord aannemen. Maar hoe is het dan in de wereld mogelijk, dat dezelfde kerk, van dezelfde ouders tegelijk kan vorderen, dat zij hun kinderen slechts voor in-Christusgeheiligd zullen houden en dat bovendien alleen nog maar totdat'het tegendeel blijkt?

Deze uitspraak is derhave niet in overeenstemming met de belijdenis der kerk in de eerste doopvraag. „Want:

le. De kerk verlangt, dat de doopouders voor Gods aangezicht zullen verklaren, dat de Schrift leert en dat zij mitsdien gelooven, dat hun kinderen in Christus geheiligd zijn, en dat wïj daarin niet het minst mogen twijfelen, terwijl wij naar de uitspraak van 1905 van dat in Christus geheiligd zijn niet zoo zeker kunnen zijn: we moeten het slechts er , , voor houdeh", veronderstellen, En wel: totdat het tegendeel blijkt. Het kan dus straks blijken, dat dit in Christus geheiligd zijn toch niet waar was. Maar iets, wat we op grond van Gods Woord als waarheid moeten belijden, kan later nooit blijken onwaar te zijn.

2e. Dat „in Christus geheiligd" geldt volgens de eerste doopvraag van alle kinderen der geloovigen, zonder uitzondering, wat duidelijk blijkt mt de eerste helft van deze doopvraag, waarin een waarheid beleden wordt, die voor alle kinderen hoofd voor hoofd geldt (hoewel onze kinderen in ? onde ontvangen en geboren zijn, en daarom aan allerhande ellendigheid, ja aan de verdoemenis zelf onderworpen), en wat bevestigd wordt in het gebed vóór deh doop, waar de kerk vrijmoedig spreekt van „dit Uw, kind". Maar naar de verklaring van 1905 kan, zooals boven bleek, alleen van de wedergeborenen met stelligheid gezegd worden, tlat zij in Christus geheiligd zijn. Het geldt niet van alle kinderen der geloovigen. Vandaar dat we aanvankelijk niet verder mogen gaan dan het er voor houden.

Maar daarmee ia dan ook duidelijk, dat de uitspraak van 1905 een andere opvatting heeft van het in Christus geheiligd zijn dan ons doopsformulier, omdat dit laatste deze woorden niet opvat als synoniem met wedergeboren of als ee» weldaad, die alleen den uitverkoren bondelingen en wedergeborenen ten dieel vait. Alsmede, dat de uitspraak van 1905 in de eerste doopvraag wel bestrijding, maar geen steun vindt.

Bovendien zal men moeten toestemmen dat het in de Kerk des Heeren niet mag bestaan, dat aan een dergelijke bekende en opvallende uitdrukking twee zoo verschillende beteekemssen door de leden der kerk moeten 'worden beleden".

De uitspraak omtrent het houden der kinderen voor in Christus geheiligd strijdt bovendien ook nog met de DOrditsche leerregels. In hoofdstuk I, pag. 17 wordt immers eveneens nadrukkelijk geleerd, dat de kinderen der geloovigen, heilig zijn. Dat wordt daar als een onomstootelijk feit aanvaard op grond van Gods openbaring, „en daarom Iaat ook deze uitspraak zich kwalijk rijmen met die van 1905, waarin gezegd wordt, dat Gods Woord ons zou leeren, dat we het er (voorloopig) voor houden moéten. En voorts spreekt onze belijdenis ook hier vaoa de kinderen der geloovigen, die heilig z ij n uit kracht van hst genadeverbond. Daarbij verwijst de belijdenis naar Gen. 17 : 7 Hand. 2 : 39; 1 Cor. 7-:14. Omnium consensu moet in de laatste bewijsplaats, 1 Cor. 7 : 14, heilig in den zelfden zin genomen worden, als waarin het geheele volk Israël heilig was. Het spreekt van het leven onder het verbond, zonder dat djaarmede van elk der hier bedoele kinderen gezegd is, dat allen het eeuwig heil deelachtig zullen zijn. Als het woord heilig in de aangehaalde bewijsplaats deze beteekenis heeft, mag het ter plaatse in de canones niet anders worden opgevat.

Noch deze «uitspraak van één onzer belijdenisschriften, noch de teksten, waarop zij zich beroept, geven ons recht voor de stelling, dat , , naar de belijdenis onzer kerken het zaad des verbonds krachtens de belofte Gods te houden is voor in Christus gejieiligd" met de klaarblijkelijke bedoeling, dat het in' werkelijkheid alleen geldt voor een deel van het zaad, n.l. de uitverkorenen of wedergeborenen". ^

Maar met niet minder kracht keeren deze broeders zich tegen het synodale voorschrift, dat de kinderen voor wedergeborenen moeten gehouden worden en day nog wel volgens de belijdenis der kerk. /

Zij spreken daarbij het vermoeden uit, dat de Synode bij haar uitspraak, dat de b e 1 ij d e n i s zulk een „houden voor" vordert, gedacht heeft aan de bekende zinnen uit Art. 33 der Ned. Gtel. Bel., „dat de sacramenten niet ijdel noch ledig zijn om ons te bedriegen, maar zichtbare teekenen en zegelen van een inwendige en onzienlijke zaak, door middel derwelke God in ons werkt door de kracht des Heiligen Geestes", en die van Zondag 27, waarin een nadere verklaring wordt gegeven van de Schriftwoorden, die den doop het bad der wedergeboorte en de afwassching der zonden noemen".

Maar deze belijdenisuitspraken bevatten allerminst een grond voor de bewering der Synode, dat het zaad des verbonds volgens de belijdenis onzer kerken krachtens de belofte Gods voor wedergeboren te houden is.

„Want in de eerste plaats leeren onze belijdenisschriften duidelijk, dat de sacramenten ons gegeven zijn, om de beloften des Evangelies , ons dtes te beter te verstaan te geven en te verzegelen (Heidelb. Cat., antw. 66, 67; Ned. Gel. Bel., art. 33). Deze beloften van het Evangelie (de beloften des verbonds) zeggen niet zonder meer tot ieder kind der geloovigen, dat het door God zal worden wedergeboren, m.a.w. het beloofde heil des verbonds metterdaad zal ontvangen. Deze beloften zijn steeds verbonden met den eisch van geloof en bekeering. En deze eisch behoort niet minder wezenlijk tot den inhoud van het verbond, zoodat het Evangelie (of het verbond) nooit tot den mensch komt met beloften alleen, maar steeds in de verbinding van belofte en eisch. Uit het Evangelie, dat de belofte des verbonds •brengt, volgt dus blijkens den conditioneelen vorm, waarin deze belofte steeds tot ons komt, niet dat wij hen, tot wie deze beloften komen, voor wedergeboren moeten houden. Aan dit Evangelie zijn nu de sacramenten toegevoegd als teekenen en zegelen. Wanneer nu uit het Evangelie niet volgt, dat wij de kinderen der geloovigen voor wedergeboren moeten houden, kan dit ook niet volgen uit de sacramenten die de beloften van het Evangelie beteekenen en verzegelen. Anders zouden de sacramenteji ons iets moeten beteekenen en verzegelen, dat naar den inhoud; boven het woord uitgaat. Wij beamen volkomen, wai de Synode van 1905 leerde, dat „onze belijdenisschriften wel duidelijk leeren, dat het sacrament des doops beteekent en verzegelt de afwassehing der zonden door het bloed en den Geest van Jezus Christus als weldaden, die God aan ons zaad geschonken heeft", omdat de sacramenten deze weldaden des verbonds beteekenen en verzegelen als inhoud der beloften Gods. Maar dit zegt niet, en vereischt ook niet, te veronderstellen, , dat het i^edoopte kind wedergeboren i s.

In de tweede plaats zullen we toch moeten bedenken, dat, wanneer onze belijdenis spreekt over wat God door middel van de sacramenten door Zijn Geest in ons uitwerkt, hier gesproken wordt dooi den geloovige, die nu belijdt, wat de uitwerking is van het sacramentsgebruik bij hem, die beantwoordt aan de , , conditie", die tot verkrijging van het beloofde heil is gesteld. Voor deze werking, ook van den doop, is geloof, met inbegrip van geloofsoefening, noodig. Uit de beteekenis der sacramenten volgt toch geenszins, dat wij verplicht zijn, te veronderstellen, dat de Heilige Geest door middel van het sacrament in de kinderen der geloovigen, zoolang deze de beloften nog niet door het geloof kunnen omhelzen, hetzelfde uitwerkt, als in de harten der volwassenen, die de beteekeriing en verzegeling der beloften met een geloovig hart aannemen („bondig, en vast makende in ons de zaligheid, die Hij ons mededeelt", art. 33).

Het aanvaarden van een verschillende uitwerking doet toch niets tekort aan dte wezenlijke beteekenis der sacramenten, als heilige en zichtbare waarteekenen, waardoor God ons de beloften van het Evangelie beteekent en verzegelt.

Daarom zijn wij van meening, dat in de uitspraak van 1905 ten onrechte gezegd wordt, dat de belijdenis onzer kerken leert, dat „het zaad des verbonds krachtens de belofte Gods te houden is voor wedergeboren en in Christus geheiligd, totdat ". De belijdenis onzer kerken leert dit «nergens, en de beloften Gods, verplicht ons. evenmin Ihiertoe. Schrift en Belijdenis zeggen wel, wat de kiideren des verbonds zijn (in Christus geheiligd), maar verplichten ons niet tot het belijden van een onderstelling over dien inwendigen toestand van onze? kinderen.

Trouwens het besluit zegt daarna, dat God de wedergeboorte in de uitverkoren bondelingen werkt voor of onder of na den doop, maar dat is in strijd met de stelling, dat men aUe kinderen der geloovigien reeds vóór den doop voor wedergeboren moet houden". ,

Ook de visie van deze broeders op het verbond wordt duidelijk weergegeven.

Zij verzetten zich n.l. tegen de omschrijving van het verbond, zooals deze in de bekende Toelichting, welke de Synode van 1942 op haar leerbeslissingen gaf, voorkomt.

Daarin wordt het verbond namelijk getypeerd als „de betrekking, waarin de gemeente Gods als geheel en elk harer leden persoonlijk door Christus is gebracht". Deae betrekking wordt dan nadfer belicht alb gezegd wordt dat het tot het „wezen", tot den „inhoud" van het verbond behoort, dat het heil niet slechts aanbiedt, maar metterdaad ge e f t en dat de belofte des verbonds een „o n v o o r w a a r d e-lijke heilsbelofte aan de uityerk o r e n e n" is.

Tegenover deze verbondscoastructie eigen opvattingen uiteenzettend, sluiten de vijf broeders zich aan bij ipannen ols Caivijn, Ursinus e.a. en' omschrijven het verbond als , , een wederkeerige overeenkomst" (mutua conventio). „In deze omschrijving —zoo redeneeren ze — komt toch, zonder dat meh tekort doet aan het monopleurisch - karakter van het verbond ten opzichte van de diepste gronden en oorzaken van zijn ontstaan, direct het wederkeerigheidskar a k t e r van het verbond op den voorgrond, terwijl daaraan tekort wordt gedaan, wanneer men, als de Toelichting, alleen spreekt van een betrekking waarin wij tot God zijn gebracht. Het verbond immers is niet onze betrekking tot God, doch een nadere en zeer bepaalde regeling van die betrekking. Evenals het huwelijk niet is , , de betrekking" tusschen man en vrouw, maar een nkdere en zeer bepaalde regeling daarvan. Op dit wederkeerigheidskarakter legt b.v. Calvijn veelvuldig nadruk, wanneer hij het verbond omschrijft als een wederkeerig verbond (mutum foedus)j; een wederkeerige overeenkomst of afspraak (mutua pactio); een wederkeerige relatie of betrekking (mutua relatio); een wederkeerige overeenstemming (mutuus consensus); terwijl hij ook spreekt van de twee partijen (duae partes) en de wederkeerige verplichting (reciproca obligatio).

Deze elkander aanvullende en onderling bepalende omschrijvingen van het (genade) verbond openen direct reeds de mogelijkheid om de schriftuurlijke gegevens van het verbond beter'tot hun recht te doen komen, dan de vervanging daarvan door het onjuiste en vage begrip , .betrekking". Te meer onjuist achten we deze laatste omschrijving, wanneer daarna bij de nadere bepaling van deze betrekking de vraag naar den inhoud van het verbond gepaald wordt vanuit het dilemma dat het verbond óf alleen maar zou aanbiederuj óf metterdaad „de inwendige genade" geven. Hierdoor wordt een valsche tegenstelling gemaakt, die in haar beide deelen onjuist is en, door bepaalde gegevens van Schrift en belijdenis geen recht te laten wedervaren, essentieele elementen van het verbond (die dus tot het „wezen" of den wezenlijken inhoud van het verbond behooren) verwaarloost. Men snijdtszichzelf daardoor de mogelijkheid af om, wat vroeger genoemd werd de „conditiën" van het verbond, als integreerend bestanddeel van het verbond te zien.

Het 'is t9ch op grond van de Schrift niet vol tfe houden, dat wezen en inhoud van het verbond bepaald mogen worden van uit de tegenstelling óf aanbieden óf geven, omdat de HEERE in het verbond de genade nimmer aanbiedt zonder meer, of geeft z o n d e r me e r. En dat de Toelichting dit , , geven" aldus opvat, blijkt uit het door haar gestelde dilemma, als ook uit het spreken van „de onvoorwaardelijke heilsbelofte". Zoowel aanbod als schenking is toch (aangezien „onberouwelijk" en „onveranderlijk" en „vrijmachtig" niet hetzelfde is als „onvoorwaardelijk") nimmer zonder bepaalde voorwaarde, zonder welke het verbond geen verbond zou zijn. De belofte des heils, die haar grond vindt eenig en alleen in het welbehagen des HEEREN, komt, als ze ons in het verbond wordt geopenbaard, niet anders tot ons dan in eonditioneelen vorm, d.i. met bevel van geloof en bekeering. En de schenking is in het verbond Rechts schenking van bonds goederen, d.w.z. varf voorwaardelijk beloofde goederen".

Uitvoerig beargumenteert het vijftal vervolgens, hun beweringen uit de Schrift en de belijdenis. Waarbij ze er den nadruk op leggen, dat zij met de oude Gereformeerden over conditiën van het verbond spreken met scherpe afwijzing van de remonstrantsche constructie daarvan. Gereformeerden konden inderdaad vrijmoedig van conditiën blijven spreken „omdat ze tegelijk beleden, d^t de HEERE bij zijn uitverkorenen door zijn Geest ook uitwerkt en geeft, wat Hij eischt. Hijzelf schenkt hun ook de vervulling van deze conditiën. Maar daarom blijven het nog wel conditiën, voorwaarden des verbonds, zooals ook het bevel, dat met de belofte is T^rbonden, waarlijk bevel blijft, al belooft de HEERE te geven wat Hij eisoht. Db toezegging dat de HEERE Zelf in Zijn uitverkorenen zal uitwerken wat Hij eischt, bracht hen er niet toe om de conditiën (het bevel van geloof en bekeering) uit de bepaling van het wezen des verbonds te elimineeren, zoodat het verbond geheel zou opgaan in de belofte (promissio), of nader nog, zooals de Toelichting doet, in de schenking, het m e 11 e r-daadgeven (donatio) zonder meer. De belofte van het evangelie, d.i." de belofte des verbonds (het eeuwige leven) komt naar de Dordtsche leerregels (Hoofdst. II, 5) steeds tot ons in eonditioneelen vorm".

Uitgaande van deze reformatorische doctrina omtrent het verbond, betoogen ze voorts dat God, hoezeer de kinderen des verbonds op tweeërlei wijze de belofte des verbonds beantwoorden, hen toch allen in zijn verbond tot zijn kinderen aannam, en dat deze kinderen indterdaad als werkelijke bondelingen moeten worden aangemerkt. Met Calvijn houden zij vast dat elke gedoopte individueel de beteekening en de verzegeling van de eene verbondsbelofte ontvangt. En iif een breed betoog handhaven zij de realiteit van verbondsbreuk „in eigenlijken zin" en van een „reëele wraak des verbonds".

C. V.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 november 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

Bezwaarden over en onder dxe synodocratie.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 november 1947

De Reformatie | 8 Pagina's