GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Bezwaarden Over En Onder De Synodocratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bezwaarden Over En Onder De Synodocratie.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

24

Ook ten opzichte van twee andere brandpunten in het dogmatisch aspect van het kerkelijk conflict, namelijk de uitspraak van de belijdenis inzake de zaligheid der jong-gestorven kinderen en het in-Christusgeheiligd-zijn uit de eerste doopvraag, plaatst Van Teylingen zich vierkant tegenover de ssmodale constructies.

De bekende regel uit de D»rdtsche leerregels (I. 17), dat de Godzalige ouders niet moeten twijfelen aan de verkiezing en de zaligheid hunner kinderen, welke God in hunne kindsheid weg neemt, moet, zoo betoogt hij, in het verband worden, gelezen! Zoo alleen is ze goed te verstaan. En wanneer men dat do»t komt men tot gansch andere conclusies dan in de synodale paperassen te vinden zijn.

„In I. 16 — aldus Van Teylingen — gaat het over het vlijtig waarnemen der middelen om daardoor van de verkiezing verzekerd te worden en van de vrees voor de verwerping verlost, 't Gaat over de noodzaak van de activiteit des geloofs in verband met d? middelen der genade. En nu komt de vraag: oe is 't dan met de kinderen der geloovigen gesteld? En een antwoord wordt gegeven, dat juist uitdrukkelijk alleen die kinderen betreft, „welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt". Over de anderen wordt niet gesproken omdat voor hen vanzelfsprekerid de regel van I, 16 blijft gelden. Doch over de vroegstervende kinderen, die nog geen bewust geloof gekend hebben, moet nu geoordeeld worden — en dat zonder twijfel — oveifeenkomstig de hun geschonken beloften van het Verbond der genade, waardoor zij , , heilig" zijn naar 1 Cor. 7 : 14. Zonder gebruik van de middelen der genade worden zij behouden, alleen uit kracht der belofte Gods. Hoe God Zijn belofte aan hen vervult, blijft buiten beschouwing.

Uit het woord „heilig" valt hier weinig te concludeeren; mogen velen hier al gedacht hebben aan een heiligheid „waarmee de zaligheid verbonden is" (Polman blz. 37), het wordt doorgaans toch verstaan in , , cultischen" of , , theocratischen" zin. Daarom is hier van de niet-vroegstervende kinderen geen enkele conclusie te trekken; zij blijven op het gebruik van demiddelen der genade aangewezen. Voor de vroeg-stervende kinderen is hét - vertrouwen dat ze zalig zijn op hun „heiligheid", hun-in-zijn in het genade-verbond gegrond, dat voor hen insluit het wederbarende werk des Geestes. Van de andere geldt, dat ze zich van'hun verkiezing en zaligheid verzekeren zullen door de oefening des geloofs, steunend op de hun geschonken beloften. Dat krachtens I, 17 van alle kinderen „Wedergeboorte" moet ondersteld worden als gerealiseerde gave, is blijkens 't verband (1, 16) een te ver gaande conclusie. ^) Een zelfde klaarheid van redeneering en scherpte van betoog als in het bovenstaande door Van Teylingen gedemonstreerd, ontmoeten we ook in wat hij zegt over het in-Christus-geheiligd-zijn. Hij verwerpt zooals we reeds hoorden, radicaal de synodale interpretatie volgens welke dit heilig-zijn-in-Christus zou beteekenen het ontvangen hebben der Verbondsweldaden en het ge.schonken zijn der zaligheid. Even beslist wijst hij ook af de opvatting, volgens welke dit heilig-zijn een soort uitwendige heiligheid, een verkeeren ojnder het algemeene aanbod der genade, zou aanduiden. Neen, V^n Teylingen sluit zich aan bij de meening van mannen als Calvijn, Brakel, vele „vroegere afgescheidenen", Ds Woelderink e.a. Dezen vatten de bedoelde heiligheid op als: , , recht hebben op de weldaden des Verbonds krachtens de Goddelijke toezegging. Dit niet als tegenstelling met 't daadwerkelijk genieten van die gaven — daarover wordt niet gesproken, het kan zeer wel cij vele kinderen het geval zijn, voor of onder of na den Doop. Doch deze heiliging is een zaak die allen kindeven des Verbonds aangaat, en ze staat, als de genadige aanneming-tot-kinderen (Calvijn) in tegenstelling tot wat in de doopvraag voorafgaat: dat de kinderen in zonde ontvangen en geboren, ja aan de verdoemenis zelve onderworpen zijn. Dit is een opvatting die niets te maken heeft met de meening dat da doop zegel zou zijn van een algemeen aanbod van genade. En die ook naar mijn inzien volkomen recht doet aan de eerste doopvraag in verband met het gansche Doopformulier. Er is zoo in 't geheel geen reden voor 't gewrongen voorbehoud dat de ouders bij 't beant-- woorden van de eerste doopvi; aag, op 't standpunt van het Praeadvies moeten maken: Ik beken dat onze kinderen in Christus geheiligd zijn, de uitzonderingen evenwel daargelaten. Het „oordeel der liefde" past wel in de Kerk als practische gedragsregel, maar men kan het formulier slechts dan indragen, wanneer men de verbondsleer vanuit de verkiesüng opzet; Ea dan moet het zelfs. Men bedenke overigens toch, dat wanneer men het „geheiligd" van de eerste doopvraag van de geschonken wedergeboorte verstaat, daardoor die wedergeboorte tot grond („daarom behooren zij gedoopt te wezen!") van den doop wordt gemaakt. En dat is juist in strijd met 190 5. Doch anders: „Tot die gemeente, waaraan juist de Heere de beloften gaf, waaraan Hij den Geest schonk, die de Verbonden heeft en de Sacramenten, of Bondszegelen, behooren die kinderen. Zij zijn daarin geboren, zoodat ook hun de beloften der genade aan de gemeente toegezegd, toekomen, waarom zij ook gedoopt moeten worden. Zij zijn dus in Christus geheiligd als Bondelingen „die de beloften hebben" (Bos a.w. blz. 171-172)." 2)

Met groote energie wijst Van Teylingen voorts af de dóór en dóór ongereformeerde beschouwing, dat niet iedere, op Gods bevel aan door den Heere zelf aangewezen personen en met de door Christus vastgestelde formule, bediende doop, a 11 ij d en voor iedereen een echte, volledige en waarachtige doop zou zijn.

Over deze kwestie, zoo betoogt hij, hebben reeds de Reformatoren zich met volkomen duidelijkheid en beslistheid uitgesproken. Cailvijn schreef in zijn Cate-^chismus: „Maar, zoo wordt gevraagd, welk vertrouwen tot bevestiging des gewetens en welke vaste zekerheid kan uit de Sacramenten verkregen worden? " Antw.: „Hoewel den goddeloozen de gaven Gods in de Sacramenten worden aangeboden, maken zij ze wat hun betreft, om zoo te zeggen, te niet; maar tóch bewerken zij niet, dat de eigen kracht en natuur der Sacramenten niet zou blijven". ^) Een volgende vraag luidt: „Wordt in allen zonder onderscheid deze genade (die door den DIoop verzegeld is) vervuld? " Antw.: „Velen maken, terwijl zij door httn verdorvenheid den weg afsluiten, dat zij (n.l. de genade) voor hen ijdel is. Zoo komt tot de geloovigen alleen de vrucht. Evenwel, d a a r d o o r g a a t er niets van de n a t u u r van het Sacrament af". 4)

En zoo is Calvijns overtuiging altijd geweest. Daarom zegt hij (Inst. IV, 17, 33): „En dit is de ongeschondenheid (integritas) van het Sacrament, welke de geheele wereld niet kan schenden (violare), dat vleesch en bloed van Christus don onwaarachtigen niet minder waarachtig gegeven wordt dan Gods ui^tverkoren geloovigen; ') tegelijk is het niettemin waar, dat gelijk de regen, op een harde rots vallend, wegvloeit omdat hij in den steen niet kan indringen, zoo ook de goddeloozen door hun hardheid Gods genade afstooten, opdat die niet in hen doordringe."

En, om nog iets te noemen, hoever kwamen jjnenschen als Bucer, Capito en Musculus aan Luther tegemoet, toen ze ovcie*; nstemming met hem zochten inzake het voorname piuit van geschil, het Avondmaalsgebruik der onwaardigen. Zij handhaafden dat alleen door 't geloof Christus en Zijn gaven genoten worden. Maar zij stemden toch toe, dat de onwaardigen wel waarlijk het Sacrament ontvingen. Zoo staat het in de Wittenberger Coneordië: „Daarom, gelflk Paulus zegt, dat ook de onwaardigen dit Sacrament genieten, zoo houden zij (Bucer c.s.) het daarvoor, dat ook den onwaardigen waarachtig aangeboden wordt het lichaam en het bloed van Christus en dat de onwaardigen het waarachtig ontvangen, wanneer men zich houdt aaii de inzetting en het bevel van Christus. Doch dezulken ontvangen het ten oordeel, gelijk Paulus spreekt. Want zij misbruiken het heilige Sacrament, omdat suj het zonder ware boete en zonder geloof ontvangen" (zie B i z e r. Studiën zur Geschichte des Abendmahlsstreits in 16. Jahrhundert, blz. 117 v.v.). Men leze hier weer Bos in a.w. blz. 129: „Ons geloof maakt den Dpop niet tot een Doop, en evenmin omgekeerd".

Menschen die zoo spraken en spreken diu^fden, zou-den toch wel ongeloovig gekeken hebben, als ze hoorden beweren, dat de doop aan de ongeloovigen bediend geen Sacrament in den eigenlijken vollen zin is." 6)

Glashelder is voorts ook wat Van Teylingen opmerkt ten aanzien van de belofte des verbonds. En in z^n uiteenzetting van deze centrale geloofsrealiteit plaatste hij zich weer lijnrecht tegenover de Synode, die een belofte construeerde, welke een goddeUjke verzekering zou zijn, uitsluitend bestemd tot de uitverkorenen, en inhoudende, dat zij het eeuwige heil reeds ontvangen hebben of anders ontvangen zullen.

Daartegenover betoogt Van Teylingen, dat, wanneer men werkelijk zijn standpunt neemt in het verbond, men er van uitgaat, dat de belofte toekomt aan alle bondelingen. „En in die belofte geeft God zich aan hen in genade, 't Is niet maar een „uitwendig aanbod", doch de genadige aanneming tot kinderen (Calvijn); de bondelingen hebben recht gekregen op Christus en al Zijn weldaden. Zelfs de gave des Heiligen Geestes, die het geloof werkt (H.C. antw. 74), is in die weldaden begrepen. En dat alles is in den Doop verzegeld. Maar al Gods toezeggingen hebben hun effect slechts door 't geloof. De rechthebbende bondeling ontvangt slechts door 't geloof de weldaden waarop hij recht gekregen had. „De goddeloozen stooten door hun hardheid Gods genade af." Naar Gods verborgen verkiezing komt er onderscheid tusschen de bondelingen; geloof en ongeloof gaan uitéén. Naar die verkiezing schenkt de Heilige Geest de opening des harten, het geloof, waardoor Christus en Zijn gaven ontvangen en genoten worden en zoo dus de belofte gerealiseerd wordt. En het geloof eigent zich zoo de gaven toe, zooals ze beloofd waren en verzegeld in de Sacramenten. Daarvan, van dat „mijnen" des geloofs spreken de antwoorden in Zondag 26 en 28 H. Cat.

De Heilige Geest schenkt en sterkt het geloof door Woord (belofte) en Sacrament. Ook van het laatste geldt: , door. middel waarvan God in ons werkt door de kracht des Heiligen Geestes", art. 33 N.G.B. Hoe dat in de harten van kinderen toegaat is Gods geheim; wij kunnen er alleen veronderstellingen over maken en hen met een practisch oordeel der liefde beschouwen, zonder te hunnen aanzien ooit den samenhang en samengang van de twee deelen des Verbonds, belofte en eisch, op te heffen. DIoch de Heilige Geest werkt en is bij het Woord, bij de Verbondsbeloften, bij het Sacrament steeds present. Door die middelen werkt Hij, dwars door de verantwoordelijkheid der bondelingen heen, verkiezing en verwerping uit, zegen en vloek. Nooit mist het Evangelie z'n tweezijdigheid; een werk des levens ten leven en een werk des doods ten doode (2 Cor. 2:16). Nooit scherper is dat het geval dan onder het Verbond: , Uit alle geslachten des aardbodems heb ik ulieden alleen gekend; d a a r-o m zal Ik al uwe ongerechtigheden, aan u bezoeken" (Amos 3:2). Nooit is de wettig bediende doop geen „eigenlijke" doop. Nooit verliest het Sacrament z'n natuur en kracht (Calvijn). Daarom juist ontvangt de goddelooze het Sacrament tot zijn verdoemenis (Art. 35 N.G.B.)" 7).

Tenslotte wijzen we nog op één punt in Van Teylingen's prachtig betoog.

Op en rondom de Synode werd altijd beweerd en was steeds een der hoofdmomenten in de discussie — ik herinner me nog levendig een rede van Prof. Berkouwer daaromtrent — dat wie leert, dat alle kinderen der geloovigen, het gansche zaad des verbonds, g e 1 ij - k e 1 ij k in het verbond zijn opgenomen, rechtstreeks ingaat tegen de paulinische uitspraken, dat alleen de kinderen der belofte voor het zaad gerekend worden ('Rom. 9:8) en dat alleen Christus en wie in Hem gelooven het zaad van Abraham is. (Gal. 3:16). Ook op deze redeneering gaat Van Teylingen in. „Bij de uitlegging van deze plaatsen — aldus schrijft hij — mag men toch nooit uit het oog verliezen, dat het in beide er om gaat (in Gal. 3 rechtstreeks, in Rom. 9 als inleiding op Rom. 10 en 11) de positie der Heidenchristenen aaji te wijzen ten opzichte van, het Verbond met Abraham. Zij zijn immers niet uit Abraham's vleesch. Hoe kunnen ze dan toch kinderen der beloftenis zijn, die deel hebben aan het beloofde heil ? Door het Evangelie der genade Gods, in Christus aan te nemen. Zóó gaan zij, met hun kinderen, tot het verbond in. Eh dat alles ten diepste krachtens de verkiezing Gods, die de Heidenen langs' den weg van het geloof doet ingaan in het Verbond; en anderen, als Ismaël en Ezau, langs den weg van ongeloof en verharding, ontnam het heil des Verbonds. Dat er krachtens de Verkiezing onderscheid is in den kring van het Verbond en dat de kinderen der beloftenis, die dus het beloofde heil door het geloof ontvangen (zie Calvijn op Gen. 17:7), pas de rechte Abrahamskinderen zijn, dat is bij mijn weten door niemand tegengesproken" 8).

Met diepen ernst waarschuwt V^ Teylingen er daarom voor verkiezing en verbond in dien zin te identif iceeren, dat alleen de uitverkorenen ware bondelingen zouden zijn en dus een deel der bondelingen hier geen ware, «echte bondelingen zouden wezen.

Wanneer men zoo dan de verkiezing uit het verbond benadert, , ', wordt het wél zeer moeilijk zich rekenschap te geven van die vele Schriftplaatsen, die van bondsbreuk en bondswraak spreken. Zoo getuigt heel het Oude Testament. En de klacht over afval daarin betreft waarlijk niet alleen den nationalen vorm van het Verbond onder Israël, of men zou heel de O.T.-ische bedeeling moeten ontledigen. En wil men, wat het N.T. betreft, alleen spreken van bondsbreuk en bondswraak bij hen, die onder een , , algemeen aanbod van genade" leefden (wat bovendien een tegenspraak in zichzelf is), dan moet men texten als Joh. 15:1—6; Rom. 14:15; 1 Cor. 10:1—13; Hebr. 6:4—6; 10:29—31; 12:25—29; 2 Petr. 2:1 toch wel zeer in een bepaalde richting pressen om aan hun klem te ontkomen. Die texten weerspreken immers de „volharding der heiligen" niet, als men maar de dingen vanuit het Verbond en niet vanuit ^de verkiezing beschouwt" 9).

„Als men — en Van Teylingen's woord krijgt profetische kracht en ernst — van de verkiezing uitgaat en de bedding (het Verbond) even breed maakt als den stroom (de Verkiezing), dan dreigt ieder oogenblik een doorbraak, die alle dijken wegslaat; men houdt geen Verbond meer over en komt in mystieke Geestesvroomheid terecht; omdat de vaste grondslag des geloofs is teloor gegaan" 10).

Dit was de boodschap van Van Teylingen.

Hem komt de onvergankelijke eere toe de anti-reformatorische constructies van de Synodes van 1942/43 in die dagen het diepst'gepeild, het scherpst becritiseerd en in haar gevaarlijke strekking het duidelijkst gesignaleerd te hebben en zoo in dogmatisch opzicht de vrijmaking het grondigst te hebben voorbereid.

Het oordeel van eicn der voornaamste prae-adviseurs van genoemde Synodes over Van Teylingen's brochure: dit pamflet is het gevaarlijkste van alles wat over ons ge se h re ven werd — is inderdaad volkomen juist.

Voor ons is dit judicium de hoogst denkbare lof — voor hem ook ?


1) a.w. p. 17/18.

2) p. 18/19; Van Teylingen citeert van Ds Bos diens: Genadeverbond en Bondszegelen.

3) Latijn: quin sua vis et natura Sacramentls maneat.

4) Latijn: inde nihil Sacrameutl naturae decedit.

5) Latijn: non minus vere dari indignis quam electis Del fidelibus.

6) p. 21/2.

7) p. 22; 8) p. 24.

9) Idem: 10) Idem.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 december 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

Bezwaarden Over En Onder De Synodocratie.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 december 1947

De Reformatie | 8 Pagina's