GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vlucht in de fantasie. Of: opium voor het kerlrvolk.

Ds H. Volten schrijft in „De Strijdende Kerk”:

In „De Reformatie" van 8 Mei wordt de brief gepubliceerd, die de Deputaten van onze zusterkerlt (Geref. Kerk onderhoudende Artikel 31) gestuurd hebben naar onze deputaten voor samenspreking.

De vraag, die achter de correspondentie tussen beide kerken ligt, is: Hoe vinden wij elkander weer? Hoe kan de sdieurtag ongedaan worden gemaakt.

Pardon: de eerste vraag is: wat is over en weer .als goddelijke regel v a s t g e s t e l d ? En hoe denken we over die regelen? Uit God, of uit de menschen?

Voorts:

Het voorstel, dat nu namens de Geref. Kerk ad Artikel 31 gedaan wordt, luidt aldus:

a. Gij en wij komen in dezelfde week in dezelfde plaats bijeen; onzerzijds geven wij de voorkeur aan Kampen als plaats der samenkomsten.

b. Gij en wij vergaderen afzonderlijk.

c. Onzerzijds stellen wij, die na maandenlange correspondentie, thans vóór alles duidelijke situatietekening begeren, deswege U dagelijks, desverlangd maximaal, vijf vragen, waarop wij U verzoeken binnen vier en twintig uur mét „ja" of „neen" te antwoorden; terwijl wij bij deze ons bereid verklaren, in dat geval eenzelfde antwoord te geven op Uwerzijds aan ons tot gelijk maximum te stellen vragen binnen dezelfde termijn.

d. Het zal zowel aan U als aan ons vrijstaan, de te geven antwoorden toe te lichten, welke eventuele toelichting het te geven antwoord zal dienen te vergezellen.

e. Beiderzijds worden vragen en antwoorden met eventuele toelichting volledig gepubliceerd.

We zullen maar niet vallen over het foutieve begin. Jammer aüeen, dat de motiveering (van ons stuk) wordt weggelaten.

Daarna:

Als dit voorstel door onze Deputaten wordt aanvaard, kan het alléén omdat we geroepen zijn ook de mantel te laten aan hem, die de rok van ons'nemen wil; alleen om de 2 mijlen, die we, naar Jezus gebod, met hem gaan moeten.

Troostelijk woord. Ds Volten spreekt van roeping, 't Zal dus gebeuren? En anders gaat ds Volten zelf aan ons schrijven, en dit puntig?

Verder:

Maar, helaas; dan is er direct al weer iets onzuivers in het onderimg verkeer gebracht, iets dat stoot. Maar dat komt, omdat het voorstel zelf, naar mijn mening uitgaat van een onmiskenbaar wantrouwen.

Als er twee mijlen wordt meegegaan, wordt er nooit een tocht gedaan, waarin NIET iets onzuivers is. Evenmin, als we EEN mijl gaan. Evenmin als we heelemaal thuis blijven. En verder: dat wantrouwen doen wij cadeau aan De S. K. We willen d u i d e 1 ij k h e i d. Want die ontbreekt.

Voorts:

Men wil niet met ons praten, open en eerlijk aan een ronde tafel. Men wil schriftelijk verkeer, althans voorlopig, en dan publicatie.

Het tweede zinnetje verslindt het eerste. Dan:

Dat stoot mij reeds. Er is geen enkele schriftuurlijke grond, om als men verzoenen wil, elkander eerst aan een publieke schandpaal te hangen.

Wil ds V. eens zeggen, of b.v. prof. Greijdanus niet aan de publieke schandpaal gehangen is? (5e, 9e gebod, creatuurlijke grenzen overschrijden) ? Vindt hij dat posthuum eerherstel noodig is? Ik ook. Maar dan moet ds Volten niet nonsensikale toasten loslaten, doch de feiten laten voor wat ze zijn.

Tot zoover deze week. Het artikel is de moeite van een vervolg waard.

Van scboenmakersknecht tot hoogleeraar.

Ds D. V. Dijk schrijft in zijn Geref. Kerkbode voor Groningen nog enkele persoonlijke herinneringen aangaande Prof. Greijdanus:

Ditmaal wil ik, sprekende van mijn ouderlijk huis, iets vertellen van Professor Greijdanus, die verleden V/oensdag, 19 Mei, des avonds om half acht, in het iRooms Katholiek Ziekenhuis tn Zwolle overleden is.

Het is deze maand negen en vijftig jaar geleden, dus in 1889, dat Seakle Greijdanus als schoenmakersknecht, als „feint", zoals wij dat ta Friesland noemden, bij mijn ouders In huis kwam. Hij was toen pas, op de eerste van de maand, achttien jaar geworden.

Ik zelf was toen nog geen twee jaar oud. — Eigen herinneringen heb Ik dus niet. — Maar als in later jaren gesproken werd over de knechts die wij in de loop der jaren hadden gehad, dan werd, naast Geale en Sybren en Freerk en Germ ook genoemd „Seakle”.

En met die „Seakle" was het toch wel iets bijzonders geweest. Hij was toen reeds een man van studie. Zijn slaapplaats had hij op zolder.

Maar als hij 's avonds, na een lange werkdag, als de laatste maaltijd binnen was, de zolder opzocht, was dat niet, zoals men van een jonge, gezonde knaap verwacht zou hebben, om onmiddellijk onder de dekens te schieten en de rust te zoeken.

Dan, o zo vaak, bleef Seakle zitten om bij het licht van een klein lampje te studeren.

Ik meen, dat hij in die dagen zich veel bezig hield met Kerkgeschiedenis en dat hij daarbij gebruikte een boek van een zekere Kooi. Misschien zijn er onder de oudere lezers nog wel, die vroeger dit boek ook gebruikt hebhen. Het ligt voor de hand, dat een baas, als mijn vader was, en een knecht als deze, op „de skammel" (het sohoenmakersstoeltje) veel met elkander redeneerden.

Vader was van de „Afscheiding" en Greijdanus was van de „Doleajitie", die in 1889 'nog maar pas achter , de rug was.

Dat verschil van kerkelijke herkomst was oorzaak van voortdurend debat, waarbij vader de Afscheiding, Seakle de Doleantie verdedigde.

Wat is het toch merkwaardig, dat nu, in de laatste jaren, deze zelfde man zo'n fel strijder is geworden voor de Theologische Hogeschool in Kampen en dat de mensen Uit de Afscheiding hem als hun leider aanhingen en volgden.

Men zou kunnen denken, dat dit gevolg is geweest van een verandering bij Prof. Greijdanus. .

Toch is dat niet zo.

Maar hierdoor is dat gekomen.

In de kringen van de Afscheiding is men allengs tot het inzicht gekomen, dat het Kerkrechtelijke standpunt, dat Indertijd door Kuyper en vooral Rutgers verdedigd werd en dat leiding gegeven had bij de Doleantie —, het juiste. Schriftuurlijke standpunt was.

Maar in de kringen uit de Doleantie heeft men dit standpunt smadelijk verlaten.

Dat is wel heel erg. Als op dit ogenblik de mannen van de Synodale kerken ons het recht op de kerkelijke go.ederen betwisten, gebruiken zij daarbij precies dezelfde argumenten als waarmee in de dagen van de doleantie, de Hervormden de Dolerenden te lijf gingen.

Zij hebben, in dit opzicht vooral, Kuyper en Rutgers totaal verloochend.

En verder:

Seakle is niet lang bij ons geweest. Een jaar slechts; en dat jaar is nog onderbroken door een periode van ziekte. Kerstmis 1889 zou hij een paar dagen met vacantie naar zijn ouders in Witmarsum. — Lopende legde hij die afstand af. — Hij kreeg onder 't lopen dorst, er J lag sneeuw, en om zijn dorst te stillen begon hij sneeuw te eten. Het schijnt dat zijn ingewanden dit niet konden verdragen. Zo vertelde hij mij nog een paar weken geleden. Het gevolg was, dat hij met een aandoening van de ingewanden thuis ziek kwam te liggeh en eerst na enige weken zijn werk kon hervatten.

Mei 1890 ging hij weer m betrekktag in Witmarsum. Spoedig daarna kwam hij bij het ophalen van werk voor zijn baas, m aanraking met iemand, ik meen de vrouw van ds Pel van Schraard, die zijn kostelijke aanleg voor studie ontdekte. Zij was een dochter van Domtné van Llngen van Zetten. Van haar heeft hij wat les gehad en na korte tijd werd de weg geopend, waarlangs hij kon ingaan eerst tot de gymnasiale, straks tot de universitaire studie.

En welk een man is deze arme, eenvoudige schoenmakersjongen geworden.

Een grote op het veld van de wetenschap.

Een grote in de kerk des Heeren.

EJen grote in het Koninkrijk Gods.

Hij was een man, die niet zichzelf zocht, die nooit leefde voor zijn genoegens. Hij zocht enkel zijn vreugde in iets te mogen doen voor de Heere en voor Zijn Kerk. Zijn werk voor de Heere, dat was hem alles — dat was ook het enige, dat hem bond aan het leven.

Ik had dat al vaak gemerkt. Toen ik dan ook een paar weken geleden, toen hij al zeer ziek was, met hem praatte over het sterven, zei ik tegen hem:

„Professor, dat zal toch wel wat voor u wezen, dat u uw werk los moet laten”.

En weet ge wat hij antwoordde:

„Och", zei hij, „de commentaren, die ik zou schrijven voor Bottenburg zijn klaar, met de Korte Verklaring bij Kok ben ik klaar; ik ben klaar".

Zelden heb ik iemand zo over de dood horen praten. Precies als een werkman, die een bepaalde put werk te doen heeft gekregen en, als hij met zijn put klaar is, zegt: „Nou kan ik naar huls stappen" — zo sprak prof. Greijdanus over het sterven. „De taak, die ik te doen gekregen had is af, nu kan ik wel naar. huisgaan”.

Niets, niets van vreze des doods.

Een dag of wat geleden zat Prof. Veenhof bij hem. Hij las aan collega Veenhof iets voor uit een werk, waarmee hij nog bezig was. Hij wilde het oordeel van zgn collega daar wel eens over horen.

Onder het lezen kwam de dokter. Prof. Veenhof vertrok. De dokter onderzocht hem en constateerde, dat het „kanker" was en zeer ernstig. Hij deelde dat, bij het vertrek mee aan de schoonzuster van Professor, die het weer aan hem zelf zegde. Even er over gepraat. Hij wist uu, dat het spoedig sterven zou worden.

Toen liet hij Prof. Veenhof terugkomen, en alsof er niets gebeurd was, zei hij: „Nu, wij waren zover gekomen met lezen, laten wij verder gaan”.

Volkomen rustig.

Zo was hij.

Hij verlangde zelfs zeer naar de hemel.

Toen ik de laatste keer bij hem In huis was, kort voordat hij in het ziekenhuis werd opgenomen, had Ik met hem gebeden. Toen ik „amen" had gezegd en •wij nog even bij elkander stonden was zijn enige reactie op het gebed: „Ik zou liever willen weggaan dan blijven”.

Zeker, hij was eenswillend met de Heere. Toen in , de laatste nacht zijn schoonzuster zei: „Nu zal je spoedig bij Jezus zijn", antwoordde hij, moeilijk sprekende: „Als het kan, als het kan', ', hij bedoelde: „als de Heere het mij vergimt en niet nodig oordeelt, dat ik nog langer lijde”.

Maar nu heeft hij zijn wens verkregen.

Hij is binnen, bij de Heere. Hij is mgegaan tot die hemel-taak, die de Schrift „rust" noemt.

Wij gunnen het hem.

Maar wat onszelf aangaat zijn wij bedroefd. Wij zullen hem zeer missen. God geve ons de genade om dankbaar voor wat Hij ons in deze grote gaf, vertrouwend te gaan in zijn voetsporen, trouw aan de Heere en Zijn Zaak. Dan is de overwinning onze.

Hebbe ieder van ons een Ingang als Prof. Greijdanus.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 juni 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 juni 1948

De Reformatie | 8 Pagina's