GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De kerkelijke situatie vertroebeld?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kerkelijke situatie vertroebeld?

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„IV. Het gesprek met de broeders van de Gereformeerde Kerken bracht de broeders van de Gereformeerde Kerken (onderhoudend art. 31 K.O.) tot de overtuiging, dat het dringend gewenscht is, in hun kring de vraag onder de oogen te zien, of de kerkelijke situatie niet mede is vertroebeld, doordat in 1943 de bestrijding is gericht op 1905 zelf, waaronder men toch jarenlang had geleefd, inplaats van uitsluitend op de van synodewege gegeven interpretatie van 1905", aldus Ds B. 'A. Bos c.s. in de publicatie aan het eind van de Oosterbeeksche conferentie.

Ik ga er hier aan voorbij, dat de schuld, die ons zou aankleven (n.l. dat we aanvankelijk de dingen niet volkomen helder zouden hebben gezien, en daardoor ertoe zouden gekomen zijn ons bezwaarschrift te richten, niet tegen 1942, maar tegen 1905) zoo maar op één lijn wordt geplaatst met de schuld aan de andere zijde, bestaande in bovenschriftuurlijke binding en onschriftuurlijke schorsingen enz.; ik merk slechts op, dat er toch wel eèn heel groot verschil in schuld is tusschen iemand, die het pad der bezwaarschriften betredend, dat aanvankelijk wat aarzelend, en niet in volkomen scherpe onderscheiding der situatie doet, maar bij het verder betreden van dit pad al spoedig wél tot die onderscheiding komt, en iemand, die met vasten gang het pad der binding en der schorsingen enz. betreedt, en zich ondanks alle waarschuwingen van dat pad niet laat afbrengen.

Ik ga er nu ook aan voorbij, dat Ds Bos c.s. zonder eenige nadere onderscheiding ^ggen „waaronder (n.l. onder 1905) men toch jarenlang had geleefd".

’k Wil nu uitsluitend, overeenkomstig hun dringenden wensch, de vraag onder de oogen zien, of wij mede de kerkelijke situatie vertroebeld hebben, doordat in 1943 de bestrijding zich gericht heeft op 1905 zelf, inplaats van uitsluitend op de van synodewege gegeven interpretatie van 1905.

Historisch is de gang van zaken bij het opstellen van de bezwaarschriften tegen de „Toelichting" en tegen de bekende zinsnede van 1905, die zijn ingediend door Dr S. O. Los c.s., de volgende geweest. Aanvankeüjk was ons voornemen alleen bezwaar in te brengen tegen de „Toelichting". Bij het opstellen van het bezwaarschrift daartegen kwamen we echter tot de conclusie, dat we eerlijkheids-en volledigheidshalve ook bezwaar moesten maken tegen de in 1942 overgenomen zinsnede van 1905. Daarbij hebben we indertijd die zinsnede verstaan in de beteekenis, die 1942 en de „Toelichting" daaraan waren gaan hechten en we hebben niet terstond ingezien, dat de Synode van 1942 in tweeërlei opzicht ten aanzien van 1905 een belangrijke wijziging heeft aangebracht: ten eerste, door wat slechts compromisformule was, die in en terwille van het kerkverband tweeërlei reeks van voorstellingen naast elkaar liet staan, te maken tot een confessioneele uitspraak; ten tweede door de zinsnede van 1905 uit haar verband te rukken en in een ander verband op te nemen, waardoor ze een andere beteekenis kreeg (zie: Van de Bom en Holwerda: Een stad, die wel samengevoegd is). We lazen dus inderdaad 1905 door de bril, die de Synode van 1942 ons opgezet had, en pas later onderzoek bracht ons tot het inzicht, hoe slecht geslepen de glazen van die bril waren.

Maar al ware het nu, dat dit lezen van de zinsnede van 1905 door de bril van 1942 mede oorzaak zou zijn geweest, dat de kerkelijke situatie is vertroebeld, dan wordt hierdoor de schuld van de Sjmode van 1943/44 niet kleiner, doch grooter. Wanneer bezwaren worden ingediend bij een kerkelijke vergadering, dan heeft deze de roeping, ook al zouden de bezwaren niet heelemaal duidelijk en juist zijn geformuleerd, geduldig een onderzoek in te stellen naar de nauwkeurige strekking en omvang der bezwaren. De bezwaarden moeten zoo zuiver mogelijk hun bezwaren formuleeren, zij mogen 't zich daarbij niet gemakkelijk maken; maar de zorg voor de schapen der kudde brengt ook mee, dat dé „herders" eventueel de schapen behulpzaam zijn bij het nauwkeurig begrenzen hunner bezwaren. Doch van dat geduldig onderzoek naar omvang en strekking der bezwaren en 'van die zorg van de „herders" voor de schapen der kudde is niets gebleken: een voorstel ter Synode om alvorens een beslissing te nemen, met de „bezwaarden" samen te spreken, is afgewezen! Al zou er dus onzerzijds schuld zijn vanwege het niet zuiver formuleeren der bezwaren, dan wordt hierdoor de schuld van de Synode van 1943/44 niet verminderd, maar vergroot!

Doch ik ontken ten stelligste, dat de kerkelijke situatie is vertroebeld, doordat de bestrijding zich in 1943 heeft gericht op 1905 en niet, uitsluitend op de synodale interpretatie van 1905.

Want lang voordat de Synode haar eindbeslissing nam, was er inzake den juisten omvang en strekking van de bezwaarschriften volkomen klaarheid gekomen. Bij die eindbeslissing denk ik nu niet eens aan de noodlottige beslissingen in den zomer van 1944 — toen was „Rondom 1905" van Dr R. J. Dam, Ds B; Holwerda en Ds C. Veenhof al verschenen, en daarin komt zonneklaar uit, dat 1942 de verklaring van 1905 misduid heeft, en dat onze bezwaren zich richtten tegen de synodale interpretatie, tegen de verteekening van 1905 in 1942. Neen, bij die eindbeslissing denk ik nu al aan de uitspraak van Dec. 1943, dat niets geleerd mocht worden, dat met de betreffende uitsprakk niet in volkomen overeenstemnling was. Lang voor die eindbeslissing was er reeds volkomen klaarheid ten aanzien van strekking en omvang van onze bezwaren. Reeds in Nov: '43 had men ter Synode het inzicht, dat ons bezwaar zich niet zoozeer richtte tegen 1905 als zoodanig, als wel tegen de synodale interp'retatie ervan, dus toen reeds, begin Nov. werd de kerkelijke situatie niet vertroebeld (niet meer vertroebeld, als dit tevoren wel het geval zou zijn geweest) door een onduidelijk formuleeren van de bezwaren onzerzijds. Ten bewijze hiervan, dat in Nov. '43 een eventueele vertroebeling reeds geheel opgeklaard was, wijs ik op de „Verklaring van Gevoelen", . waarin uitvoerig betoogd wordt, dat 1905 naar inhoud eii bedoeling in het geheel geen confessioneele ui|tspraak was, en waarin gezegd wordt „Wil iemand de kinderen der geloovigen voor 'wedergeboren en in Christus geheiligd' houden, dan willen wij aan ieder hierin volkomen vrijheid laten. Wij hebben er evenwel ernstig bezwaar tegen, dat de kerken ten aanzien van dat 'houden voor' haar leden in hun consciëntie binden door een confessioneele uitspraak." Hier wordt dus zeer duidelijk gezegd, dat ons bezwaar ging tegen de synodale misduiding van 1905. En voorts wil ik erop wijzen, dat bij een samenspreking van deputaten der Synode met „bezwaarden" in Oct. of Nov. 1943 door Dr Berkouwer reeds werd opgemerkt, dat wij juister hadden gehandeld, als we een bezwaarschrift hadden ingediend niet tegen 1905, maar tegen het feit, dat 1905 in 1942 o.i. is misduid; en deze opmerking werd onzerzijds toegestemd. Al zou dus even de situatie, doordat wij onze bezwaren aanvankelijk niet in het juiste raam plaatsten, onhelder zijn geweest, geruimen tijd voor de eindbeslissing was de situatie volkomen helder geworden.

Ik meen dan ook, dat de vraag, door Ds Bos c.s. gesteld, in het licht van de historie ontkennend moet worden beantwoord. Spreekt het overigens geen boekdeelen, dat na een twee-of driedaagsche conferentie deze (nog ontkennend te beantwoorden) vraag blijkbaar de eenige is, die den vrijgenïaakten aanwezigen is meegegeven?

Mocht iemand uit het bovenstaande concludeeren, of liever willen concludeeren, dat schrijver dezes behoort tot de categorie van menschen, die alles in het witzwart-schema zien — een categorie, die ik - overigens onder ons nog nimmer ben tegengekomen — dan zij hier met volle instemming aangehaald, een passage uit het boek van Ds H. J. Schilder: . „Op de grens van kerk en secte", welke passage, naar ik meen, "door ieder onzer ten volle onderschreven wordt:

„Daarmede is overigens allerminst gezegd, dat 'de knecht' meent in alle opzichten zich als zoodanig naar behooren te hebben gedragen. Had hij volkomen zijn plicht gedaan, hij ware naar Christus' Woord nog niet meer dan een 'onnutte' dienstknecht. Maar ook aan die maat weet hij bij lange na niet te zijn toegekomen. Ik ben er mij van bewust, dat een dergelijke betuiging gevaarlijk kan zijn, o.m. omdat zij onwillekeurig wordt uitgelegd in dien zin, als zou de schrijver achteraf toch moeten toegeven, dat hij wel iets welwillender had kimnen zijn. Echter, zonder te bevoeren, dat in dit opzicht op onderdeelen geen fouten zullen zijn gemaakt, moet hier een dergehjk misverstand duideUjk worden afgesneden. Want deze betuiging van overtreding en tekort, van schuld dus in den zin van de vijfde bede van het gebed des Heeren (opheilèmata) heeft in concreto veeleer op het tegengestelde betrekking. Ik weet dat ik soms eerder te soepel dan te fel ben geweest Dat ook verder te weinig de kracht van Gods Woord en de heiliging van Gods Naam de handelingen mijnerzijds heeft gestuwd. Beschaming komt er op het gelaat, wanneer wij bijvoorbeeld de psalmen lezen en wij de bewogenheid hooren vanwege de eer des Heeren in den strijd met hen die het oud-testamentisch prototype vormen van wat later zou geheeten moeten worden de valsche kerk. Daartegenover realiseerden wij ons reeds tijdens de procedure en realiseeren wij ons achteraf nog des te scherper in zijn vollen omvang alleen aan God bekend, doch ook nu reeds door ons onderscheiden concreet tekort, dat — afgezien nog van wat verder te erkennen valt — op zichzelf reeds noopt tot de bede

aphes hèmin ta opheilèmata hèmoon 6 : 12.)" (Matth.

Maar dan vervolgt Ds Schilder toch onder het nieuwe kopje „Zaaksgerechtigheid":

„En wanneer dan dit erkend is, zij daar tegelijk aan toegevoegd, dat ik, na alles wat nu beschreven is, de zaak die hier in geding was, als gerechtig mag beschouwen." (a.w. pag. 373 v.)

Zoo meen ik, dat we op de vraag, of de kerkelijke situatie niet mede vertroebeld is door de wijze, waarop we ons bezwaarschrift inrichtten, mogen antwoorden, dat we, met alle erkenning van schuld voor Gods aangezicht, ook op dit punt onze zaaksgerechtigheid handhaven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 november 1948

De Reformatie | 12 Pagina's

De kerkelijke situatie vertroebeld?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 november 1948

De Reformatie | 12 Pagina's