GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater. neven

De historie herhaalt zich niet, zegt men. Goed, maar •de menschen blijven gelijk, en gelijk blijft ook het karakter van den strijd, dien de kerk des Heeren heeft te voeren tegen de wereld en de valsche kerk.

EM zoo herkennen wij in den kamp, dien Groen van Prinsterer had te voeren, steeds weer die bepaalde karaktertrekken, die ook den huldigen refonnatorischen strijd kenmerken.

Ook Groen streed tegen de doorgaande revolutie en voor de doorgaande reformatie. Wat het eerste betrof, stiet hij op de humanistische wereld van die dagen, die de beginselen deV revolutie met vreugd aanvaardde, maar gedurig in reactie was tegen de booze vruchten van dat beginsel. Dat teekent trouwens altijd weer den revolutionair. Maar wat het laatste aangaat had hij het voortdurend te kwaad met zijn christelijke vrienden, met die geloovigen, die naar Groen's woord, meer bedacht waren op den kerkvrede, dan op de handhaving van het waarachtig kerkgeloof.

De wereld noemde hem revolutionair; die geloovigen betitelden hem als extremist. Zie, men kan ook te ver gaan, hé?

De strijd tegen de wereld was fel, maar hij staalde de kracht.

Maar de kamp tegen de medegeloovigen bracht veel teleurstelling en zette in een geestelijke spanning, die soms haast ondraaglijk zou zijn, en zou doen inzinken, als niet de Koning der kerk steeds weer op gehoorzaamheid nieuwe krachten schonk.

Het motief moge voor de wereld een andere zijn dan voor dien tegen de doorgaande reformatie zich veraettenden geloovige, de wijze waarop die beide op Groen's strijd reageerden was in vele opzichten gelijk. Geen wonder ook, want die geloovige haalt zijn wapentuig dan niet uit het huis des Heeren, maar uit de tent der ongeloovigen.

Prof. Is. van Dijk, er is onlangs door onzen hoofdredacteur nog eens aan herinnerd, zegt in een studie over Gomarus, die immers ook een gevaarlijke extremist was, dat aan Gomarus in den strijd tegen Arminius wel eens een hard woord ontviel, maar, dus zegt hij, laat ons niet vergeten, dat er een paar methoden zijn, die een mensch het bloed tot karnemelk kunnen maken.

Daar is eerst dit, dat men zegrt: och gij overdrijft; "wat gij als zoo hoogst belangrijk noemt beteekent niet zooveel. Zoo bijv. als men nu in Oosterbeek spreekt van eenzijdigheden.

, Daar is in de tweede plaats dat andere, dat men geen argumenten aanvoert, maar tot u spreekt van verdraagzaamheid en liefde.

In de derde plaats, dat men ook weer zegt: natuurlijk zijn wij het met tf eens, maar ziet U, die toon. Die stoot maar af. Die riekt naar agitatie. Dat kennen wij nu ook al.

Voorts merkt men op: gij spreekt steeds zulke groote woorden, gij weet het zeker heelemaal alleen. Gij hebt de volle waarheid; wat gij zegt, ja, dat is nu eenmaal alles.

Of: erkent gij niet, dat wij allemaal zondige menschen zijn, en dat er bij ons allemaal schuld is?

Groen heeft dat allemaal precies zoo ondervonden als diegenen, die thans tegen de revolutie der wereld en den afval in de kerk, gehoorzaam naar des Heeren Woord, blijven getuigen.

Hij klaagt in zijn parlementaire adviezen: men komt niet met argumenten, maar met verdraagzaamheid. Men beklaagt zich tegenover mij, dat ik de beweegredenen van den tegenstander verdacht maak, terwijl ik opmerk, dat ik de beweegredenen niet kan zien, alleen op de daden wijs.

Maar bij gebrek.aan beginselen, heeft men het altijd maar druk over bedoelingen.

Groen zei in de Tweede Kamer tegen de liberalen met hun begeerte naar de godsdienstlooze school: ik roep mijn volk toe: wacht u voor de verdraagzaamheid der godsdienstloosheid. Niets is zoo intolerant. Maar dan werd hij voor een Danton gescholden. Ja, hij was zelfs een Robespierre. Men verweet hem het •wekken van de volksdriften. Vooral, als hij het opnam voor de kinderen der reformatie, de Afgescheidenen. Zij zijn, zoo merkte Groen op, uitgedreven; maar men antwoordde: zij zijn vrijwilüg uitgegaan.

Zij zijn ten bloede toe vervolgd, zeide Groen. En dan antwoordde men: nu ja, dat was niet goed, maar zij hadden het ook wel wat verdiend.

En toen de Afgescheidenen bogen voor een verkeerd koninklijk besluit, om eindelijk vrijheid en rust te verkrijgen en Groen dit een laakbare zwakheid achtte, werd hem voor de voeten geworpen: gij lokt uit tot opstand en revolutie.

Groen antwoordde dan: ik sprak van laakbare zwakheid, omdat ik tot de Afgescheidenen zeg: gij doet beter boete te betalen en u te laten inkerkerendan gebruik te maken van een aangeboden voorrecht, dat te duur zou zijn gekocht.

Beleven wij een dergelijke verleiding niet opnieuw?

Men verweet Groen, dat hij overal de kerk bijhaalde. Men wilde immers een algemeen christendom met het echt christelijk element: verdraagzaamheid en liefde. Maar dan antwoordde Groen: ook wij houden liefde en verdraagzaamheid en wat wel luidt voor vruchten van het Christendom, niaar het verschil ligt hierin, dat wij de vrucht willen met den wortel en gij de vrucht zonder den wortel.

Een Christendom zonder den Christus.

Ook in zijn dagen had men het antichristeUjk oecumenisch streven. Het werd zelfs op psychologische gronden verdedigd.

Daar was in Amsterdam een professor in de psychologie, die leerde, dat niet één ontwikkelingsvorm van den godsdienst absoluut boven den ander verkieslijk was, omdat de mensch door zijn aanleg juist dien vorm koos, die hem het beste paste en hem den meesten vrede bood. „Onze psychologie", toen ook al machtig naar men ziet, „leert ons dus alle aanmatigend oordeelen te vermijden en om niet te vallen in een liefdeloos veroordeelen van onzen naaste". En dan riep hij uit: ondermijnt nu die psychologie den christelijkeh godsdienst wier geheele wezen liefde is?

Welnu — beleven we thans niet ongeveer gelijke dingen, nog wel van menschen, die zich gereformeerd noemen?

Men durfde Groen zelfs te verwijten, dat zijn kerkelijke reactie ondersteund werd door bijoogmerken: zucht naar wereldlijke macht, en als hij zijn zin kreeg zou ons volk overgeleverd worden aan wereldlijk en kerkeUjk absolutisme.

Ja, een Thorbecke riep uit: moet nu die groote menschelijke taak in den staat en in de school door de kerk worden volbracht? Hoe funest zou dat zijn. En wat Groen schreef was gif en venijn.

Maar, is men in den huldigen antirevolutionairen kring ver van Thorbecke verwijderd, als er gezegd wordt, dat de politiek met den kerkelijken strijd, den strijd der reformatie, niets heeft te maken? Als men, zooals nu in „Trouw" geschiedt, het voorbeeld van het optreden der Ned. Herv. Sjoiode inzake het' werk der Overheid in Indië doet gelden voor de les, dat de kerk zich niet mengen moet in de dingen van den staat ?

Zoo werd gewaarschuwd, nadat wij in Amersfoort bijeenkwamen. O, die kerkelijke actie, overgebracht op het politiek terrein, zou zooveel kwaad brengen. Alsof de antirevolutionaire partij, alsof de regeering ooit anders dan steun ontvangen kan van doorgaande reformatie, terwijl het juist altijd weer de valsche kerk is geweest, die zich in staatszaken mengt.

De zaak is deze, dat men bevreesd is voor de getrouwe Woordverkondiging, terwijl men juist bang wezen moest voor alle ondermijning van het wezenlijke werk der kerk.

Als gezegd: de kamp, dien Groen had te voeren met de wereld, was zeker hard, maar niet bitter. Want, hoe zou de wereld het anders kunnen doen. Groen merkte eens op, dat hij veeleer bevreesd worden zou, als hij van dien kant een vriendelijk knikje of klop op den schouder zou ontvangen.

Maar dat verzet van de christelijke vrienden, die tegenstand van geloovige christenen, die wondde dezen moedigen strijder diep.

Zij zeiden: Groen is impopulair, maar heeft hij daaraan zelf geen schuld? Waarom zoo fel, waarom zoo hard van toon ? Men kan toch wel wat zachter spreken ? Wij zijn toch allemaal zondaren?

Hoe kan de antirevolutionaire partij eenig prestige bij de wereld winnen, als men zoo telkens weer met felle woorden tegen dié toch fatsoenlijke liberalen en conservatieven te keer gaat?

Hebben die menschen ongelijk, als zij zich beleedigd achten, waar zij in hun persoon worden getroffen?

Alsof Groen ooit iets anders deed dan ingaan tegen beginselen, dan te wijzen op daden, dan te spreken van niet te loochenen feiten. Men verweet hem kerkehjke hartstocht, wettische bekrompenheid, een jammerlijk systeem van ^uitsluiting, exclusivisme en extremisme. Genlis aan vredelievendheid. Een verkeerden toon. Het wekken van agitatie. Ook wel felle eenzijdigheid.

Gemis aan vredelievendheid. Een te veel spreken over kerkelijke formulieren. En zoo maar door.

Het is ons alles waarUjk niet vreemd.

Het is ons niet vreemd, die verdraagzaamheid ook in de gebonden kerken jegens den ontzettenden afval, die daar gaat heerschen. Men wierp daar getrouwe dienstknechten uit, maar raakt met geen vinger een modernist als Barkey Wolf aan. ^

modernist als Barkey Wolf aan. Want openbaart die zich anders? ^

Waar gaan al die cultuurlieden heen? O, men wordt zoo verdraagzaam jegens allerlei afwijking.

Maar zelfs onder ons vrijgemaakten komen er, die bevreesd worden voor waarachtig doorgaande reformatie.

En dan is daar Oosterbeek. Liefdoen tegen de synodocraten, eeren faun bedoelingen, verdoezelen hun daden. Maar hard en vol verwijten tegen hen, die deü Koning der Kerk allen dag met groote bhjdschap danken, dat Hij ons heeft uitgeleid uit 't diensthuis eener hiërarchie, die, wat eens waarlijk kerk was, opnieuw naar den diepen val voert, die valsche kerk moet heeten.

Dan roept men: hoogmoed. Men deed dit ook jegens Groen van Prinsterer. Toen hij na al hetgeen er in 1857 gebeurde, de Kamer verliet, slaakten niet alleen de ü-beralen een zucht van verlichting: gelukkig, die zijn wij kwijt; kerkelijke bladen deden voor dien hoon niet ond.

Hoe verder de strijd ging, hoe meer Groen te lijden had onder den afval van vrienden, die hij zoo gaarne naast zich zag staan. Wie in 1857 nog hem steunde, viel straks af. Tenslotte moest de strijd worden ingezet met 'n drietal getrouwe getuigen. En toen juichte de wereld: Groen een veldheer zonder leger. Nu was alles weg. De vrienden hadden hem verlaten. Wat hij overhield? Thorbecke spotte eens: dat kleine hoopje.

Ja, dat kleine hoopje slonk zelfs zienderoogeui naarmate de kamp voor de doorgaande reformatie werd doorgezet. Tenslotte hield Groen slechts een drietal getrouwe strijders over. Veldheer zonder leger, zoo spotte men.

Maar de Koning der kerk gaf juist van dat ©ogenblik af een rijken zegen.

Ook dit kan ons bemoedigen. Blijven wij maar gehoorzaam. Onze Koning zorgt voor Zijn rijk.

Met hartelijke groeten en heilbede, uw toegenegen

MARNIX.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 februari 1949

De Reformatie | 14 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 februari 1949

De Reformatie | 14 Pagina's