GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De eeredienst niet gediend door de „liturgische beweging"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De eeredienst niet gediend door de „liturgische beweging"

DE GRONDGEDACHTE.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

(V)

Wij zijn tot de slotsom gekomen, dat heel Van der Leeuws liturgisch monument is opgetrokken op het voetstuk van de stelling, dat het Avondmaal het centrum van den eeredienst vormt. Wij herinneren aan ziin woord: „In de opperzaal, waar Jezus met zijn discipelen bijeen is, begint de christelijke eeredienst" (Liturgiek, p. 20). Zijn verwijt is dan ook, dat tot nu toe de preek, vrijwel alle aandacht opeischte.

Daarmee is aan de orde gesteld de verhouding van prediking tot sacramentsbediening, of nog iets breeder: de verhouding Woord—sacrament.

Dat is niet alleen zoo bij Van der Leeuw. Wie het tijdsclrrift „Kerk en Eredienst" kent, zal hier herhaaldelijk deze kwestie zien aangesneden. Een studie in boekvorm hierover is verschenen onder den titel: „Woord en Sacrament, Een beschouwing van Ds A. Faber over een verantwoord liturgisch herstel".

Wel is dit niet de eenige belangrijke vraag, die vanuit deze kringen wordt opgeworpen. Dr A. F. N. Lekkerkerker noemt in zijn „De Reformatie in de Crisis", p. 88 w., andere heel gewichtige problemen, bv. de vraag naar de plaats der Reformatie, en in verband daarmee de vraag of in het geheel der Wereldkerk, waarop zoo sterke nadruk wordt gelegd, zoo star vastgehouden moet worden bv. aan een presbyteriale kerkorde (regeering der kerk niet door bisschoppen, maar door de ouderlingen); de beteekenis van het beroep op de Kerk van de eerste eeuwen.

Maar hoe belangrijk en interessant deze zaken zijn-, wij meenen toch de kern van de heele beweging op liturgisch terrein gevonden te hebben, als we zeggen, dat het gaat om de vraag of de preek dan wel het Avondmaal in den eeredienst centraal staat; en dus om de verhouding tusschen Woord en sacrament.

Wij zuUen daarona nog even vóór ons zetten, wat Van der Leeuw over die verhouding gezegd heeift.

En wij beginnen dan met op te merken, dat hij tot zijn stelling, dat het sacrament centraal êtaat, komt door zijn meening dat de grondvorm van alle verkeer tusschen God en de Kerk in de Vleeschwording des Woords ligt. Hij zegt op blz. 47 van zijn „Liturgiek": er is „eigenlijk slechts één sacrament: de verlossende en verzoenende Tegenwoordigheid Christi in de aardsche lichameUjkheid. Deze wordt door zijn Kerk „gevierd" en de heilige handelingen, waarin zij gevierd wordt, staan alle op grooter of geringer afstand van dit centrale gebeuren, zij hebben alle betrekking op den eenigen grondvorm''.

Dit zou aanleiding kunnen geven tot het opwerpen van een andere vraag, ter beoordeeling van de liturgische beweging, de vraag nl. hoe men de Vleeschwording verstaat. Maar we volstaan met op te merken, dat we instemmen met verschillende critici die hier de vraag stellen of hier niet het „eenmaal" van de Vleeschwording wordt voorbijgezien, en dat wij niet eens meer vreezen, maar duideüjk constateeren dat men hier niet de Incarnatie verstaat zooals Schrift en BeUjdenis erover spreken.

In zijn „Liturgiek" maakt Prof. Van der Leeuw een heel belangrijk uitstapje, als hij een „Excurs over Sacramentstheologie" geeft. Een verhandeling, die uitgewerkt is in het al eerder genoemde boek „Sacramentötheologie".

Hij begint met te zeggen, dat de sacramentstheologie een stiefkind der Reformatie is geweest. Noch Luther, noch Calvijn is gekomen tot een positieve sacramentstheologie. Wat zij over de sacramenten schreven, was meer polemiek. En sindsdien is de Hervorming meer in de verdediging gebleven. Het stiefkind bleef stiefkind.

Dat is jammer, vindt hij. Ook voor het christelijk denken en het christelijk leven, omdat het sacrament , , de kern, het wezen van het christelijk geloof" is.

Hij ziet dit opkomen uit vrees voor de gedachte, dat het „ding" drager van de goddelijke zelfmededeeling kan zijn. Hij brengt met klem naar voren, dat we met behulp van de godsdienstwetenschap uit het leven van de primitieve menschen Jeeren, dat in het sacrament „een stuk geschapen leven door menschelijke viering tot drager van Gods daad" wordt. „De structuur van het sacrament richt zich naar den grondvorm van de Vleeschwording, die het begin is van een nieuwe werkelijkheid".

Iets is niet alleen sacrament, omdat Christus het heeft ingesteld, of omdat het in de Schrift gesteund woi'dt. Waarom 't dan ook jammer is, dat „de middeleeuwsche overvloed van sacramentalia werd ingekrompen tot het zevental (de bekende zeven sacramenten van de roomsche kerk, G. van R.) om in den Hervormingstijd wederom beperkt t© worden tot een tweetal". Sacrament of sacramentale is iets, „als het op grooter of geringer afstand van dit centrale gebeuren', de Vleeschwording staat.

„Het is daarom duidelijk, dat het Heilig Avondmaal het centrale sacrament Js, omdat het geheel en al drager is van de centrale openbaringshandeling: het ingaan van den Zoon in de aardsche vernedering tot den dood".

Wat hét Woord betreft, dat geldt vaak voor het eigenlijke, „omdat het een minder zinneUjken indruk maakt dan de andere scheppingen". Toch is dit opjuist gedacht, zegt Van der Leeuw. „Het woord, de spraak van den mensch, is precies evenzeer creatuur als brood, wijn of water". „Het is even zinnelijk, maar 'tis ook even zeer geschikt tot den dienst Gods, 't heeft dezelfde mogelijkheden". Daarom „moeten wij er ons voor hoeden in het woord iets anders te zien dan het menschelijke woord, dat goddeüjken dienst doet, zooals het brood en de wijn en het water ook. En dat is het woord der Schuldvergeving, het sacramenteele woord der Vrijspraak. De verkondiging van Gods Woord, de prediking is óf een sacrament óf een stichtelijke liefheb" berij. Natuurlijk is zij sacrament: het woord des menschen dient ambtelijk het Woord Gods".

Het is nu wel duidelijk wat Van der Leeuw wil: we moeten geen tegenstelling maken tusschen Woord en sacrament. Gods Woord is „God, die krachtens zijn liefde-wezen uit Zich zelven uitgaat, en in de wereld komt". De eeredienst nist in dat Woord Gods (wat intusschen volgens hem heel wat anders is dan wat hij een „Schriftbeginsel" noemt, blz. 17). Dat Woord is Vleesch geworden. En bij die Vleeschwording ligt het Avondmaal het dichtst.

Wij moeten onderscheiden: prediking. Verkondiging van Gods Woord, en Avondmaal. Ook de prediking is sacrament, hoorden we beweren. Maar toeh ligt ze als Vrijspraak (p. 36) verder weg van de Vleeschwording dan het Avondmaal. Eii dus moet niet de preek in het centrum van den eeredienst staan, maar het Avondmaal.

Zooals vnj straks al meedeelden, heeft Van der Leeuw zijn gedachten over de verhouding Woord-sacrament nader uitgewerkt in zijn in dit voorjaar verschenen werk „Sacramentstheologie". Wij geven daaruit nog enkele aanhalingen, om een paar dingen uit het boven uiteengezette zoo mogelijk te verduidelijken.

Allereerst iets over Woord en Sacrament. Daarover zegt hij op pag. 326: „Er kan dus niet van een tegenstelling Woord-sacrament sprake zijn, ja niet eens van een nevenschikking. Er is Woordsacrament naast Avondmaalssacrament en Doopssacrament, en deze alle wel te onderscheiden, maar niet te scheiden. Is echter het woord niet meer dan woord, dan is het precies wat-het brood is zonder sacramenteele beteekenis, namelijk niets. Zonder mysterie vervalt het woord tot catechese of bloot humanisme".

Vervolgens iets over zijn sacramentsbegrip. Wat zijn sacramenten, volgens hem? Hij geeft tot tweemaal toe een definitie daarvan, en wel op de blzz. 249 en 268: „Sacramenten zijn elementaire levenshandelingen, door God herschapen tot dragers van de waarachtige tegenwoordigheid van Christus' verlossingswerk, van zijn ontvangenis tot zijn opstanding, en van de toepassing daarvan op het leven der kerk".

Ook hieruit is duidelijk, dat hij het „sacramenteele" van het sacrament (om ons even in den stijl van Van der Leeuw uit te drukken) zoekt hierin, dat het overigens een heel gewone handeling inhoudt, maar die door God wordt gebruikt om iets heel anders, iets „hoogers", namelijk het heilswerk van den Heere Jezus tegenwoordig te doen zijn.

Immers, over „sacramenteele handelingen" zeg^t hij (p. 133) dit: „Overal in de wereld verricht de mens zekere handelingen, welke hun doel niet uitsluitend in zichzelf hebben en van welke hij zich bewust is, dat hij wèl de onmiddellijke auteur is, maar niet de eigenlijke". En zulke handelingen zijn er nu ook in de sacramenten der Kerk. De eigenlijke Auteur daarvan is God. En God wil daardoor den Verlosser present doen worden, ons Hem nu geven.

Het is precies als bij de Schrift. „Zij is de bron van het christelijk geloof en tevens door dat geloof a3ii bron erkend; zij werd door de kerk in den canon v astgelegd en bepaald, maar tevens is zij het elffifnent waaruit de kerk leeft. Zij is dit echter op éè^l voorwaarde: dat zij leeft, d.w.^. dat zij gepredikt wordt en als prediking verstaan. De Schrift, we'-ke niet gepredikt wordt, niet gelezen en verklaai'd in de gemeente, is een stuk oud-christelijke letterkunde, niet meer". „In de prediking wordt het ' overgeleverde woord tot Woord Gods". Dat beteekect dus, dat de „liturgie" het menschenwoord tot Woord van God maakt. Maar'bij de sacramenten is er '"ets dergelijks: door de handeling die met de sacrgmentsbediening plaats vindt, wordt het verlossingswefi^ van Christus , , tegenwoordig" gemaakt.

Het is nog te vroeg, om onze critiek in te zetten. We vragen ons hier echter al af, of dit niet de „Geist der Liturgie'' kweelït, waarvoor Noordmans waarschuwde in zijn „Liturgie" (p. 28). We achten dit wel heel bedenkeUjk in roomsche richting te gaan en vrij parallel te loopen aan de transsubstantiatie-gedachte.

Tenslotte geven wij nog iets door uit zijn laatste boek, over de Vleeschwording als grondvorm voor het geloofsleven (blz, 223 v.). Ook in dit boek dus noemt hij de Incarnatie zoo. Grondvorm van „het nieuwe opstandingsleven. In den eredienst immers belijden wij met elk woord en elke handeling, dat God ons in een nieuwe werkelijkheid heeft gezet, dat wij niet meer leven in de eerste werkelijkheid, die door den val is bedorven, maar in de nieuwe werkelijkheid, die het gevolg is van Gods herscheppende daad. Het sacrament is niet een geïsoleerd stuk van eredienst of geloofsleer, maar het centrum van een nieuw, herschapen sacramenteel leven.

Incarnatie, dat betekent niet slechts Kerstmis, maar ook Pasen. Het betekent het gehele leven onder ons van den Heer, van de Ontvangenis tot de Hemelvaart. En het betekent dit als één geheel, onder één gezichtspunt : God, die mens werd en als mens tot ons kwam".

Ook hier dus weer dezelfde gedachten.

Wij noemden al even het boek van Ds A. Faber „Woord en Sacrament". In dat boek laat de schrijver uitkomen, dat ook hij van gedachte is, dat de verhouding tusschen deze twee hoognoodig eens moet worden herzien.

De geschiedenis van den eeredienst laat enkele vergroeiingen zien. En dat is o.m. hieraan te danken, dat het begrip „woord" een bepaalde ontwikkeling heeft doorgemaakt.

Hij zegt, dat de hervormers „in hun verlangen naar concretiseering en materialiseering" geneigd waren om het Woord Gods, dat toch de levende Christus is, te laten samenvallen met de Heilige Schrift. „Niemand kan zeggen, dat de Bijbel hetzelfde is als de Christus. Toch doet men dat geregeld door de verwarrende uitdrukking, dat de Bijbel het Woord Gods is" (p. 44).

Vandaar dat door de eenzijdige beklemtooning van het woord het sacrament steeds meer met achterdocht werd bejegend. De protestantsche theologie „bezit geen heldere sacraments-theologie. Zoo is de neiging om te vluchten in de theologie des woords nog sterker geworden uit onvermogen tot een positieve waardeering der sacramenten" (45, 46).

„Zoo is er geen weg naar liturgisch herstel mogelijk buiten de behandeling van de verhouding van w^oord en sacrament om" (52).

Wat is dan het Woord? Als Faber deze vraag gaat beantwoorden, wijst hij er op, dat het Woord veel meer omvat dan de mondelinge prediking alleen (79). Diat büjkt ook hieruit, dat Jezus Israël niet heeft kunnen bekeeren door Zijn prediking alleen. Er „was een complement toe noodig": Jezus moest de kruisgang maken. En „in de levenswerkelijke daad van het gaan naar het kruis werd de prediking voltooid" (80). Dat complement blijft noodig: we mogen ons nu niet zoo zonder meer aan de prediking overgeven; vyij moeten nu ook doen als Hij heeft gedaan, nu Hij ons door Zijn dood heeft gered; en ons kruis op ons nemen (81). Vandaar zijn stelling — we herhalen dat nog eens — dat het Woord veel meer omvat dan de mondelinge prediking alleen. „Wanneer ons in den bijbel het Woord Gods gebracht wordt, is dat niet alleen een aangelegenheid van woorden, maar dan wordt daar onder verstaan: het leven met God. De profeten en apostelen brengen ons het leven met God, het leven des geloofs" (79, 80).

„Zoo meen ik, dat de weg is vrijgemaakt naar een beter verstaan van het sacrament". „Het onmisbare woord der prediking vraagt om een complement. Dit complement zal een gestalte moeten vinden, die aanvaardbaar is voor het geloof. Want gestalte is leven en geloof vraagt om werkelijkheid" (84).

Om het even kort te herhalen, — want dan zullen wij ook verstaan wat Faber over het sacrament zegt —: het Woord Gods ziet hij dus als het leven met God, leven des geloofs. Daarvoor is de mondelinge prediking alleen niet voldoende. Er moet iets bij, een complement. De prediking zonder meer is niet bij machte om dat leven met God te verwekken.

Dat complement is er in het sacrament! Want: „Het sacrament is de heilige ontmoeting in de grenssituatie van mensch en God". Het sacrament brengt op de grens tusschen God en mensch. God mogen we immers nooit los zien van Zijn schepsel (87 en 85). „We kunnen alleen iets van God afweten vanuit de realiteit van 2yjn ontmoeting met ons" (86).

^ipod heeft er meer in gelegd dan wij onder woorden Jcunnen brengen. Het is juist deze onmacht van het wOprd. die vraagt om een aanvulling". „Dit com.plement'nu wordt in het sacrament gegeven. Het sacrament treedt daar op, waar het voor woorden onuitsprekelijke in een duideüjke gestalte, daad of handeling aanschouwelijk tot ons komt. Het sacrament is m dezen zin realistisch, tastbaar" (89).

De conclusie uit een en ander is nu duidelijk, meenen wij:

1. Het WoJrd Gods mogen we niet • zonder meer o'ehjkstellen a.in den Bijbel, en ook niet aafl. de prediking. Dat Woord gaat niet restloos daarin op.

2. De prediWng is dus niet bij machte om het heele Woord Gods door te geven, om nl. het leven met God, het leven des geloofs, de ontmoeting met God te bewerken.

3. Daarvoor is noodig het complement dat wij vinden in het sacrament.

4. De eeredienst mag dan ook niet opgaan in de prediking. Het sacrament moet door ons dankbaar worden ontvangen. Dat beteekent herstel van den eeredienst door eerherstel aan het sacrament (143). Zwijndrecht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 juli 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

De eeredienst niet gediend door de „liturgische beweging

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 juli 1949

De Reformatie | 8 Pagina's