GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De eeredïenst niet gediend door de „liturgische beweging”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De eeredïenst niet gediend door de „liturgische beweging”

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(VII slot)

Omdat — naar wij zagen — men onschriftuurhjke en onconfessioneele gedachten huldigt over Woord Gods, Schrift en prediking in den kring van de liturgische beweging, daarom mag de verhouding tusschen Woord en sacrament ook niet zoo worden gesteld als men het ginds doet.

Ja, ze zal ook anders gesteld moeten worden of verdedigd dan door de critici gebeurt, die in dezelfde in het vorige artikel aangewezen grondfout zijn vervallen.

Dat Van der Leeuw alles in de sfeer van het , , sacramenteele" betrekt, ook de prediking, dat hij het Avondmaal met name een zekeren voorrang verleent boven de prediking, is te danken aan genoemde grondfout.

Terwijl er nog bijkomt, dat het woord „sacrament" bij hem een andere beteekenis heeft dan het in de gereformeerde Belijdenis bezit. Wij citeerden het al uit zijn „Sacramentstheologie" (blz. 249 en 268): „Sacramenten zijn elementaire levenshandelingen, door God herschapen tot dragers van de waarachtige tegenwoordigheid van Christus' verlossingswerk, van zijn ontvangenis tot zijn opstanding, en van de toepassing daarvan op het leven der kerk''. En: „Een sacramenteele handeling is niets anders dan een handeling, die weliswaar door menschen wordt verricht, maar die een ander doel heeft dan andere soortgelijke handelingen en die dit doel bereikt, omdat de eigenlijke auteur der handeling God is, die zijn belofte daaraan hechtte. Een sacramenteele handeling is een daad verricht in Gods dienst en in Gods Naam, waarbij de mensch niet als individu, doch slechts ambtelijk optreedt".

Aan het woord „sacrament" wordt een verandering in beteekenis gegeven. En deze verandering zullen vwj in rekening moeten brengen, als wij datgene wat hij over de verhouding tusschen Woord en sacrament zegt, bezien.

Om het zoo te zeggen: ZIJN sacrament is niet het ONZE, niet dat van de Schriften eh der Confessie. Hij gebruikt hetzelfde woord, maar toch voor een wel heel andere zaak!

De verhouding Woord-sacrament wordt dan ook in onze Belijdenis anders gesteld. Zondag 25 van den Catechismus: „Wat zijn sacramenten? Sacramenten zijn heilige zichtbare waarteekenen en zegelen, van God ingesteld, opdat Hij ons door het gebruik daarvan de belofte des Evangelies des te beter te verstaan geve en verzegele". Des te beter te verstaan geve. Beter dan door wat anders? Dan door de prediking, de verkondiging van het Heilig Evangelie, het Woord waarvan Zondag 25 óók spreekt! De sacramenten zijn het Woord, dat door God zichtbaar is geüiaakt.

En waarom heeft God dat gedaan? Art. 33 N.G.B.: "Wij gelooven, dat onze goede God, acht hebbende op onze grovigheid en zwakheid, ons heeft verordend de Sacramenten, om aan ons zijne beloften te verzegelen, en om panden te zijn der goedvsdlligheid en genade Gods te onswaarts, en ook om ons geloof te voeden en te onderhouden; dewelke Hij gevoegd heeft bij het Woord des Evangelies, om te beter aan onze uiterlijke zinnen voor te stellen, zoowel hetgeen Hij ons te verstaan geeft door Zijn Woord, als hetgeen Hij inwendig doet in onze harten ".

Hier gaat niet op het argument van Van der Leeuw, dat het woord toch evengoed een schepping is als het brood, het water en de vnjn. Dat we dus niet moeten gaan zeggen: sacramenten staan onder het Woord, dat niet zichtbaar en tastbaar is, omdat 'die sacramenten meer met uitwendige, zichtbare en tastbare dingen komen. Inderdaad, niet maar daarom staat het Woord hooger. Maar intusschen mag niet worden vergeten, dat God het woord dan toch maar heeft „uitverkoren" om de eerste drager te zijn van Zijn Zelfopenbaring. Dat Hij de taal, het menschenwoord, zoo heeft gemaakt, dat zij was aangelegd om wat Hij . zeggen wilde te kunnen bevatten en doorgeven. (Zie Prof. Schilder, „Wat is de hemel? " blz. 220, 221). God „werkt" door middel van het Woord. Door Zijn Woord zijn de hemel en de aarde geschapen: Hij sprak en het was er, gebood en het stond er. Door het Woord is Hij ook aan het herscheppen gegaan. Door dat Woord houdt Hij alles in stand.

Dr Lekkerkerker heeft dan ook terecht naar voren gebracht, dat wij moeten aanbidden in geest en in waarheid, zooals God naar luid van het tweede gebod gediend wil zijn; niet eigenwillig, zoo dat wij ons zelf een beeld, een voorstelling van Hem gaan maken; maar zoo, dat wij Hem altijd zien als den God van het Woord. Met wat deze schrijver zegt, kunnen we dan ook onze winst doen; al kunnen wij hem verder niet volgen, wanneer hij eraan toevoegt, „dat God, waar en w a n n e e r het Hem belieft, het zwakke menschenwoord wil maken tot het orgaan van zijn Machtig Spreken" (a.w. blz. 48).

Wat Lekkerkerker uit de geschiedenis van Israël ophaalt, kunnen wij dan ook harteUjk onderschrijven: toen God zich aan Israël op Horeb openbaarde, „was er niets te zien, er was geen gedaante of gestalte van de levende God, er was alleen maar iets te horen, een Stem" (blz. 43). En dat hebben de IsraëUeten niet uitgehouden; zij vv'ilden hun God zien. En in die zonde zijn ze telkens weer vervallen. God wil alleen door de levende verkondiging van Zijn Woord, en niet door stomme heelf.en Zijn christenen ondenvijzen.

In het jontrum van den protestantsch? n eeredienst staat de levende verkondiging van Grods Woord!.

Dat is inderdaad een ergernis, een struikelblok gewoest in den loop der geschiedenis: dat God zich door Zijn Wooi'd openbaarde en Zelf niet te zien was r hoewel Hij ook onder de oude bedeeüng reeds Zijn Woord soms „zichtbaar" maakte in ceremoniën en dergehjke.

Het is de fout geworden, die in de Kerkgeschiedenis al vrij vroeg weer was op te merken: men wilde zien Wien men aanbad. En daardoor werd God omlaaggehaald en op het vlak van den eersten den besten afgod gebracht.

Welnu, die sprekende God wordt gekend vandaag in Jezus Christus. Uit het Evangelie, dat dien Jezus en Zijn werk tot inhoud heeft, en dat Hij opdroeg te prediken. Uit wat God door Zijn speciale zorgen heeft laten vastleggen op schrift van wat Hij van Zijn Woord wilde bewaren de eeuwen door. En uit de prediking, de opening Zijns Woords.

God wil Zijn christenen ook heden onderwijzen door de levende verkondiging Zijns Woords. Wie de prediking degradeert tot iets, waarvan God gebruik kan maken waar en wanneer Hij wil om zijn Machtig Spreken te laten plaats vinden, die valt tenslotte in denzelfden kuil, waarvoor hij anderen waarschuwde. Die ergert zich, omdat de HEERE door den mond van overigens maar stumperige knechten Zijn boodschap spreekt.

Onze kerken zijn maar kaal. Ze lijken op „gehoorzalen", zegt ^len. Of kerken? Laten vwj desnoods in schoollokalen, gymnastiekzaaltjes, huiskamers en koestallen onze diensten moeten houden, er gebeurt toch iets heel machtigs, indien wij gehoorzaam zijn: God spreekt er Zijn Woord! God is er, de Verbondsgod, Die Zijn verbondsgemeente ontmoet en met haar gemeenschap oefent, en haar toespreekt!

En deze diensten zijn opgenomen in het groote werk van den Heere Jezus. De Zoon Gods vergadert zich immers uit het gansche menschelijke geslacht een gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren, door Zijn Geest en Woord. Wij leven in de Pinksterbedeeling, waarin dat Woord uitgaat tot in de hoeken van de aarde (Zondag 21).

Het geloof komt dan ook van den Heiligen Geest, die dat in onze harten werkt door de verkondiging van het Heilig Evangelie, en het sterkt door het gebruik van de Sacramenten (Zondag 25).

„Ik heb hun Uw Woord gegeven", zegt de Heiland tot Zijn Vader (Joh. 17). En Timotheus heeft het weer van een der apostelen, Paulus, gekregen; en hij moet op zijn beurt dat Woord weer toevertrouwen aan getrouwe menschen, die bekwaam zijn om ook anderen te leeren (2 Tim. 2:2).

Als Paulus afscheid neemt van de ouderlingen van Efeze, wijst hij hen op de prediking des Woords, die hij opnieuw als laatste bevel hun oplegt (Hand. 20).

En aan diezelfde gemeente schrijft hij: En Deze heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leeraars; tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing des lichaams van Christus" (Efeze 4 : 11, 12).

Neen, vsój zullen deze bediening der verzoening, des Geestes, der rechtvaardigheid (2 Cor. 5 : 18; 3:8, 9), de opening der Schriften, de prediking van het Woord. Gods, ons niet als centrum van den eeredienst laten ontnemen, om die te verruilen voor een „sacramenteelen" eeredienst!

En daarom gelooven wij er ook niets van, dat het waar is, wat Van der Leeuw zegt over den nieuwtestamentischen eeredienst, als zou deze begonnen zijn in de opperzaal, waar Jezus het Avondmaal instelde.

Welk een belangrijk bestanddeel dat Avondmaal ook is in dien eeredienst, het bhjft een sacrament. Niet „maar'' een sacrament! Hier valt niets te degradeeren, als vnj alles maar in zijn eigen waarde laten! Hier valt alleen maar te overschatten, als wij de werkelijke beteekenis niet meer zien van het Avondmaal, en integendeel de prediking tot degradatie brengen.

De eeredienst vjin het Oude Testament vindt immers zijn voleinding in Jezus Christus. De schrijver aan de Hebreen heeft toch niet voor niets zich zoo'n moeite getroost om ons dat duidelijk te maken? „God, voortijds veelmaal en op velerlei vrajze tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in

deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon (1 : 1). „Daarom moeten wij ons te meer houden aan hetgeen van ons gehoord is, opdat wij niet te eeniger tijd doorvloeien" (2:1). Wordt in dien brief niet telkens den nadruk gelegd op de prediking van dat Evangelie, het Evangelie van den volkomen Hoogepriester? Leest U maar 3 : 1; 4 : 1, 2, 12; 10 : 23; 12 : 25; 13 : 7, 22.

Wat de Heere Jezus in de opperzaal heeft ingesteld is niet de heele nieuwtestamentische eeredienst. Dien - kunnen wij niet zoo eens even op één tekst, één daad van Christus of een Woord van Hem, fundeeren. Wij mogen die geschiedenis aan den vooravond van Zijn dood niet naar voren brengen ten koste bijvoorbeeld van Mattheus 16 en 18, waar de sleutelbediening 'aan Petrus, en aan de andere apostelen, aan Christus' Kerk wordt gegeven. Of ten koste van Schriftgegeveiis over den nieuwtestamentischen eeredienst als in Hand. 2 : 42. „En zij waren volhardende in de leer der apostelen, en in de gemeenschap, en in de breking des broods, en in de gebeden", waarin de prediking, de leer der apostelen, als eerste wordt genoemd, precies als in Zondag 38 van onzen Catechismus: ij zullen op Zondag tot de gemeente Gods naarstig komen , , om Gods Woord te hooren (dat in de eerste plaats!), de Sacramenten te gebruiken. God den Heere openlijk aan te roepen, en den armen christeUjke handreiking te doen". De nieuwtestamentische eeredienst moet worden „opgemaakt" uit het geheel van het Nieuwe Testament, waarin het Oude openligt, en zoo dus uit de gansche Schrift.

Welnu, omdat de grondgedachte van het overigens bewonderenswaardig opgetrokken monument van Van der Leeuw — en deze dan als den ongekroonden koning in dit land van liturgische „vernieuwers" — niet deugt, ligt onze conclusie voor de hand. De conclusie, die wij in den titel van deze artikelen weergaven: door deze beweging wordt de eeredienst niet gediend. Integendeel! Zij wil ons doen vergeten wat we in de Schriften, en in de prediking als Schriftopening hebben, en evengoed wat de Heiland ons in de sacramenten gaf.

Hier wordt niet gesproken over het Woord des HEEREN en over de Heilige Sacramenten, zooals Bijbel en Belijdenis dat doen.

En waar men hierop het gebouw van den eeredienst wil optrekken, moet dit dan ook wel in een heel anderen stijl gebeuren dan dien de HEERE voorgeschreven heeft.

Nu temeer, nu deze „liturgische beweging" aan den gang is, mogen wij ons bewust worden van de rijkdommen, die wij in onzen eenvoudigen eeredienst hebben: de oefening van de gemeenschap des verbonds als volk van God, met Hem. Een eeredienst, die duidelijk laat zien, dat deze gemeenschapsoefening alleen door. Gods behagen ontstaat, en dus daarin éénzijdig is: God spreekt Zijn Woord; maar ook, dat die verbondsgemeenschap door datzelfde welbehagen, naar Gods belofte, tweezijdig wordt: de HEERE spreekt, welnu, wij antwoorden in ons luisteren, ons offer, ons lied, ons gebed.

Wij eindigen een beetje paradoxaal: als de „liturgische beweging", die zoo dringend om toch wat meer aandacht vraagt voor de zaken van den eeredienst, met haar krommen stok dézen rechten slag maakt — haars ondanks — dan, maar alléén dan, is de eeredienst tenslotte toch nog door haar verschijnen gebaat.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 juli 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

De eeredïenst niet gediend door de „liturgische beweging”

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 juli 1949

De Reformatie | 8 Pagina's