GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De eenheid van het regeeramlit

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De eenheid van het regeeramlit

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

(VI)

Hebben we vroeger te veel gezegd, toen we constateerden, dat zooveel aandacht de kerken geschonken hebben aan het ambt, dat op den kansel bediend wordt, zoo weinig zij "dat gedaan heeft, t.a.v. het ambt, dat aan de huizen bediend moet worden?

Wie zou willen ontkennen, dat deze laatste ambtsbediening ook niet haar eigen gewichtige eischen stelt?

O zeker, er is huisbezoek te doen, waarvoor volstrekt geen capaciteiten noodig zijn. Men behoeft het nog niet eens over de kou of over de warmte te hebben om een klimaat van gezelligheid en hartelijkheid te scheppen. Neen, men kan zelfs druk praten over de „vrijmaking", over de kerk en de dominees, maar dan zoo, dat men in de „stichtelijke" ruimte blijft zweven, maar geen voet op den vasten grond zet. En het rapport kan nog wel luiden: „zeer meelevend gezin".

We herinneren ons een geval van een broeder, over wien steeds een dragelijk rapport werd uitgebracht. Door wisseling werd de sectie, waarin deze broeder woonde, aan ons toegewezen. Het eerste bezoek bevredigde ons niet, zoodat wij besloten het spoedig te herhalen. Bij dit tweede bezoek ontpopte hij zich als een volstrekte Godloochenaar. Eenraaal losgekomen, ontkeniïe hij in krasse woorden de Godheid van Christus en een leven na dit leven. Met den dood hield alles op; hij geloofde in de Rede. Blijkt hieruit nu niet zonneklaar, dat er op de voorafgaande huisbezoeken geen ambtelijke arbeid was verricht? Want deze wijsgeerige religie hing hij al jarenlang aan, maar door de oppervlakkigheid van het huisbezoek had hij zich gemakkelijk kunnen verbergen.

In dien tijd geschiedde het ook, dat, zoodra iemand bij het huisbezoek de beginselen der N.S.B, bleek aan te hangen, terstond de dominee te hulp geroepen werd. Zulke ouderlingen hadden niet de moeite genomen om zich van deze levens-en wereldbeschouwing op de hoogte te stellen. Zij waren daarom ook niet machtig genoeg in het Woord en de leer om deze dwalenden te vermanen en te onderwijzen.

We kunnen nog dichter bij huis blijven. We ontmoetten een ouderling van een vrijgemaakte kerk in een groote stad, die verklaarde niet te weten, waarom de synodocraten ons Remonstrantisme verwijten. Men kan gerust aannemen, dat deze broeder ouderling op huisbezoek heel vlot en onderhoudend over „de vrijmaking" kan spreken.

We zouden deze gevallen met vele kunnen vermeerderen, doch wij gaven deze enkele illustraties, om te doen uitkomen, welke bekwaamheid er o.m. noodig is voor een ouderling, die zijn ambt aan de huizen bedient. Behalve, dat hij op de hoogte moet zijn van de dwalingen van zijn tijd, om die met de Schrift in de hand te kunnen weerleggen en daarover te kunnen vermanen, komt hij nog voor tal van andere vraagstukken te staan. B.v. met betrekking tot het huwelijk, het gezinsleven en de opvoeding. Heeft hij daarover niet voldoende wijsheid uit de Schrift en uit - hulpbronnen geput, en die wijsheid in zijn eigen gezin in de practijk omgezet, dan zal het hem bij voorkomende misstanden onmogelijk zijn in zulke gezinnen behoorlijk leiding te geven. En dat toch is zijn ambtelijke roeping.

Nog voor andere moeilijkheden komt hij te staan. Wanneer hij zich op de hoogte wil stellen van de geestelijke gezondhejid van het gezin, door te zoeken naar de vruchten van de bediening des Woords, te informeeren naar het leven des geloofs, de liefde tot God en Zijn dienst enz. enz., dan zal hij tot zijn verbazing tot de ontdekking komen, dat er nog heel wat vreemde opvattingen en denkbeelden bij verschillende geloovigen heerschen. Hij zal zelfs constateeren, dat er broeders en zusters zijn, die reeds zoodanig aan een goede ambtelijke bearbeiding ontwend zijn, dat ze daarvan zelfs geen goed begrip meer hebben. Men heeft ons op huisbezoek wel toegevoegd: Dat moogt U niet vragen! Ik behoef U niet te zeggen, wat er in mijn hart leeft!

Om dan een goed herder te zijn, moet de ouderling zelf weet hebben van het geduld, dat de Goede Herder met hemzelf heeft, om dan in allen eenvoud te verkondigen, waarom Christus in Zijn groote liefde tot Zijn schapen, dit ambt heeft ingesteld en bevolen. Men zal toegeven, dat daarvoor ook noodig is een groote mate van zelfkennis, dat beteekent hier: zich zelf in vele opzichten door God ontdekt te weten, opdat men met het licht uit Zijn Woord, dat door den Heiligen Geest over zijn eigen leven is opgegaan, ook hen kan voorlichten. Daarvoor moeten zijn gang en treden in het Woord vastheid hebben gekregen en een gedurige oefening in de overlegging van de verborgenheden des geloofs hem winst hebben gebracht.

Wanneer men dit ambt getrouw vervult is men zeer zeker herder en leeraar, en dat waarlijk niet in een algemeenen of gemakkelijken zin des woords. Het betreft niet minder dan de individueele bearbeiding der gemeente, waarbij het onderwijzen een zeer voorname plaats inneemt. Het is onbegrijpelijk, dat men niet van meet af de ontzaglijke beteekenis heeft ingezien, die er ligt in de uiterste verzorging van deze ambtsbediening. Wat had dit veel verval en dwaling kunnen voorkomen en wat zou de kerk daar wel bij gevaren zijn. Want het Koninkrijk Gods is niet gelegen in woorden, die zijn er genoeg, maar in kracht!

Hoe ging het echter in de practijk? Voordat een candidaat tot den kansel wordt toegelaten, wordt hij door de kerk onderzocht in kennis, leer en leven. En dat is volkomen juist. De heiligheid en de gewichtigheid van het ambt vordert, dat zulks met ernst en verantwoordelijkheid geschiede.

Maar eilieve, bekleedt de ouderling, die geroepen is tot opzicht over, en leiding geven in de gemeente, en tot haar individueele bearbeiding, waarbij hij, overeenkomstig den aard zijner bediening ook herder en leeraar is (moet zijn), bekleedt die ouderling een minder heilig en gewichtig ambt in Christus' kerk? Weidt hij een andere kudde in een andere weide met een anderen staf? Of weidt hij in het geheel niet, behoort dat niet tot zijn ambtelijke roeping? Is hij alleen geroepen om te „regeeren", en wat verstaat men dan onder „regeeren"?

Wanneer dit alles ontkennend beantwoord moet wor­

den, dan vragen wij: Waarom is de kerk in de practijk dan altijd te kort geschoten in het op de juiste waarde schatten van dit heilig en gewichtig ambt? Omdat de ouderling niet die „wetenschappelijke" aandacht behoefde? Men zou geneigd zijn tot deze conclusie te komen. En zou dit metterdaad het geval zijn, dan is het dat element, dat aan beide ambtsbedieningen groote schade heeft toegebracht: bij het toelaten van ouderlingen tot den kansel door het overwicht van de „wetenschap" op het ambt, en als consequentie daarvan de miskenning van de schriftuurlijke waarde en beteekenis van het ambt, dat aan de huizen moet worden bediend. Is het wonder, dat de eenheid van het regeerambt voor het besef der gemeente verloren is gegaan?

Men zal ons misschien tegenwerpen, dat de verkiezing van ouderlingen toch eerlijk geschiedde volgens de kerkenordening. Jawel, maar laat ons nu niet letten op woorden, maar op de kracht, ' want als het laatste ontbreekt, is het eerste formalisme. Als dan ook aan dit vraagstuk niet onmiddellijk reformatorische aandacht geschonken wordt, (de reserve van een halve eeuw, die Ds J. C. Sikkel destijds als uitersten termijn stelde, hebben wij nu niet meer) dan is de mogelijkheid om ook op dit stuk tot reformatie te komen, weÜicht voor goed voorbij. De kerk komt hoe langer hoe meer in de crisis. Centra helpen niet, alleen krachten, die voor de vervulling van hun roeping bekwaam zijn. Uit de bediening der ambten zal moeten blijken, of de gemeente voldoende beschermd wordt tegen de antichristelijke gevaren, waaraan zij bloot staat, en of zij met het Woord voldoende v/eerbaar wordt gemaakt tegen de toenemende energie der leugen, opdat ze in den boozen dag, die er reeds is, kan staan als een levende getuige van Jezus Christus.

Om duidelijker te doen uitkomen hoe het niet moet, schetsen we hier een ervaring op een vergadering van de toen nog ongedeelde kerk.

Een broeder wordt „geschikt" geacht voor ouderling; volgens het huisbezoekrapport was zijn gezin „meelevend".

Door het gebrek aan werkelijk geschikte broeders, was het begrip „geschikt" al zeer rekbaar geworden. En wat het waardeeringsoordeel „meelevend gezin" betreft, dat toetse men aan hetgeen wij daarover hierboven schreven. .•

Op de vraag of er eenig bewijs voorhanden was, dat die broeder eenigermate kon voldoen aan de eischen, die de Schrift daarvoor stelt, werd geantwoord: We hebben het allemaal in de practijk moeten leeren! Dan weer de vraag: Heeft hij dan op een of ander gebied blijken gegeven, die de verwachting wettigen, dat zulks bij hem ook 't geval zsd zijn ? Hierpp kwam geen rechtstreeksch antwoord, alleen de opmerking: „U wilt alleen ideale ouderlingen".

De „geschikte" broeder komt op een dubbeltal, wordt gekozen en benoemd, en toegevoegd aan een even „geschikten" broeder, die op even huishoudelijke wijze in het ambt gekozen is; en die worden dan samen, om met Ds Vonk te spreken „op de kudde losgelaten". Dat herhaalt zich jaar op jaar. Zelfs broeders, die in een vijfjarige ambtsperiode ruimschoots van hun ongeschiktheid tot het ambt hadden blijk gegeven, kwamen weer in aanmerking, alleen op het motief „dat ze al eens gediend hadden".

Wanneer het geestelijk peil van een gemeente reeds zoodanig gedaald is, dat zij niet, of zeer onvolledig haar eigen ambtsdragers kan opbre; ngen, dan ontstaat vanzelf ambtsverwaarloozing. Elaarin is een consequente wisselwerking en de deformatie neemt hand over hand toe.

Tevens treedt hier op heldere wijze aan den dag,

wat wij bedoelen met den grooten afstand tusschen de beide ambtsbedieningen.

Er is nog een zijde van het ambt van den ouderling, die niet „in het Woord en de leer" Eirbeidt. Daarop wijst het hevestigingsformulier, als het zegt: „Ten derde is hun ambt inzonderheid mede toezicht te nemen op de leering der dienaren des Woords, teneinde alles tot stichting der kerk gericht moge worden, en dat geen vreemde leer worde voorgesteld".

Dit toezicht op de leer is dus tweeledig; ten eerste, dat de prediking geschiede tot stichting, der kerk, dat wil dus zeggen, dat de prediking Woordbediening zij, en — gezonde Woordbediening, waardoor de gemeente gebouwd wordt, d.w.z. toeneemt in de kracht des geloofs. En ten tweede, dat geen vreemde leer wordt voorgesteld, waardoor dwalingen in de gemeente zouden worden ingedragen en zij zoo zou worden afgevoerd van de gezonde woorden van onzen Heere Jezus Christus.

Wanneer beide bedieningen van het eene regeerambt in de practijk der kerken niet zoo ver van elkander af stonden, dan zou' zulk een tweeërlei toezicht uitvoerbaar en effectief zijn. Nu is dat, de ervaring heeft het ruimschoots bewezen, zoo goed als niet mogelijk. En toch hebben wij met een , , blanck ghemoedt" Amen moeten zeggen op de vragen bij onze bevestiging in het ambt, want de kerkeraad, die daarvoor de verantwoordelijkheid draagt, had ons daarvoor „geschikt" geacht. Het gebrek aan verantwoordelijkheid (of aan ambtsbesef? ) om zulk een ernst met deze' ambtsbediening te maken, dat de ambtsdragers redelijkerwijs aan hun roeping kunnen voldoen, zooals die in het Formulier omschreven is, wordt door niemand meer gevoeld, omdat de wanverhouding in de beide bedieningsvormen sinds heugenis is geconsolideerd.

Het is voorwaar geen geringe zaak en een verre van gemakkelijke taak om te beoordeelen of de prediking inderdaad Dienst des Woords is, of de prediking inderdaad zulk een spijze der ziel is, waardoor de gemeente effectief wordt gevoed, en of, én in hoeverre zij met recht de waardeering verdient van te zijn zaad der wedergeboorte. Wie daar zoo spoedig mee klaar is, raden wij aan nog eens voorzichtig van voren af aan te beginnen.

De ouderling zal zich b.v. hebben af te vragen (want hij verkeert onder de prediking in bijzonder ambtelijken zin!):

Is de prediking theologisch bepaald bf profetisch beheerscht ?

Getuigt de doorloopende tekstkeuze, dat de geestelijke behoeften van Gods volk in dezen tijd worden gekend en dat zij daarin wil. voorzien ?

Heeft de prediking subjectivistische tendenzen of wordt naar het g a n s c h e Verbond gepredikt?

Spreekt de prediker over het Woord voor de gemeente, of p r e d i k t hij u i t het Woord tot de gemeente?

Blijft de exegese binnen de grenzen van de libertas prophetandi ?

Lééft de prediking zoodanig, dat er gesproken kan worden van Verbondsverkeer tusschen de gemeente en haar Verbondsgod, of van een ontmoeting met haar Hoofd en Heer? M.a.w. klinkt de stem Gods zoodanig in de prediking door, dat de gemeente haar kan hooren en verstaan?

Dit zijn maar enkele vragen, die nog gemakkelijk met andere vermeerderd kunnen worden. Er moge echter voldoende uit blijken, dat het toezicht hebben op de leer, teneinde zij gericht moge worden tot stichting (d.i. tot fundeering en opbouw) der kerk, geen sinecure is en tot de moeilijkste opgaven van het ambt behoort.

In het tweede opzicht, n.l. dat geen vreemde leer worde voorgesteld, is de roeping van dit ambt al zeker niet gemakkelijker.

Natuurlijk zal de prediker niet plompverloren zulke theorieën verkondigen, dat het eerste het beste gemeentelid in staat is om die als leugen en in strijd met de Schrift te brandmerken. Zoo zijn de dwalingen niet in d6 kerk gekomen. De wolf trok altijd eerst de schapenvacht aan. Maar het is de taak en de roeping van den ouderling om in dat vacht den wolf te herkennen. Dat kan hij niet zonder geoefendheid, zonder scholing. Höevelen, of beter, hoe weinigen zullen in een preek in zuiver Barthiaanschen stijl de dwaling onderkennen, laat staan aanwijzen? Het is zelf s voorgekomen, dat een prediker zeer duidelijk buiten de grenzen der libertas prophetandi ging, en dat van een ; groot aantal ouderlingen het er slechts twee consta-»: teerden. ; , ' %-r\v ': j^ .-• ; •-.; ^v.---

Nadat het Formulier het ambt in deze opzichten Sheeft omschreven, besluit het: „Om hetwelk de ouderlingen schuldig zijn, Gods Woord naarstig te doorzoeken, en zich zelf gedurig te oefenen in de overlegging van de verborgènheden des geloofs".

Dit zijn schoone woorden, die allen ouderlingen wel ten allen tijde voor den geest mogen staan. Zij kunnen het besef levendig houden van de onvolkomenheid van hun arbeid en van de ontoereikendheid van hun kennis van en aan het levende Woord Grods. Zij dienen hen er steeds aan te herinneren, dat zij geen woorden van menschehjke wijsheid hebben te spreken, maar die de Heilige Geest leert, om het Woord des Evangelies naar de omstandigheden te bedienen als de kracht Gods en de wijsheid Gods.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 september 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

De eenheid van het regeeramlit

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 september 1949

De Reformatie | 8 Pagina's