GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Voor de dooden gedoopt”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Voor de dooden gedoopt”

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Anders wat zullen zij doen, die voor de dooden gedoopt worden? Indien de dooden ganschelijk niet opgewekt worden, waarom worden zij voor de dooden ook gedoopt? Waarom zijn ook wij alle uur in gevaar? Ik sterf alle dagen ". (1 Cor. 15 : 29—31a).

Onlangs werd vrijwel gelijktijdig van verschillende zijde m'n aandacht bepaald bij den tekst dien we boven dit artikel plaatsten. Het is een .plaats die men algemeen voor een der moeilijkste uit heel het N.T. houdt en waarvan b.v. Grosheide (in den van Bottenburgcommentaar en in de K.V.) schrijft, dat het nog nooit aan iemand is gelukt, er een bevredigende verklaring van te geven'. Hij zelf ziet daartoe ook geen kans.

Nu is er sinds dien tijd (1932/33) van gereformeerde zijde althans nog één poging gedaan — mogeUjk wel meer; ik weet het niet — om een oplossing te vinden. In den 40sten jaargang van het Gereformeerd Theologisch Tijdschrift (blz. 213 vlgg.) wijdt vnjlen ds K. v. Dijk van Wonosobo n.l. een artikel aan de verklaring van dezen tekst.

Ook al achten we zijn weergave van den Griekschen tekst onhoudbaar, toch valt de onbevangenheid, waarmee deze „leek in het vak der uitlegkunde" (zooals hij zichzelf zeer bescheiden aandient) de kwestie aanpakt, zeer te waardeeren. Hij gaat niet uit van de veronderstelling, dat we in het „doopen voor de dooden" wel met een bizonder gebruik zullen te maken hebben, waarvan we verder niets weten; hij verklaart, weinig of niets te weten van de 20 a 30 vt.rschilleiide verklaringen die er van gegeven zijn; maar hij gaat simpel en nuchter aan het werk met alleen den Griekschen tekst voor zich.

In die methode willen we hem volgen, wanneer we thans ons aan den uitleg van bovengenoemden tekst gaan wagen.

Om allereerst even het verband in 't kort op te halen: Paulus strijdt in 1 Cor. 15 tegen menschen, die de opstanding der dooden loochenen (vs. 12). Hij gaat een heêle reeks consequenties uit dit verkeerde standpunt opsommen (vss. 13—19), om dan (vs. 20) tegenover dit valsche uitgangspunt te stellen, hoe het wél is. Met die positieve uiteenzetting gaat hij door tot VS. 28.

Maar in vs. 29 gaat hij nog even verder spinnen aan den draad dien hij na vs. 19 had laten glippen^). De apostel stelt zich nog eens weer voor een oogenblik op het standpunt van de menschen die hij weerlegt, (dat 11.1. de dooden niet worden opgewekt), om te 'aten zien, hoe zinloos dan verschillende handelingen worden, die toch ook de Corinthiërs als „normaa'l" beschouwen; hoe dus hun eigen practijk op verschillende punten strijdt met de leer die er nu onder hen verkondigd wordt.

Als eerste van die handelingen, die op het standpunt van de door Paulus bestreden ketters hun zin verliezen, wordt nu genoemd de doop voor (of: boven) de dooden.

Als tweede echter: Paulus' levensgevaarlijke in dienst van het evangelie. strijd

Het tweede punt is duidelijk, het eerste niet. Daarom willen we ditmaal maar eens van achteren af beginnen. Als we dit uiteinde van den draad opnemen, lukt het misschien het verwarde kluwen van vs. 29 af te rollen.

Dan moeten we allereerst vaststellen, dat de apostel van punt één naar punt twee een dubbelen overgang heeft gemaakt. Immers in vs. 29 gaat het .over den zin (of beter: de zinloosheid) van den doop voor een bepaalde groep menschen (derde persoon). Maar in vs. 32 vraagt Paulus: „Wat baat mij (eerste persoon) het lelden van een gevaarlijk leven? "

M.a.w. de apostel is niet alleen overgesprongen van den derden op den eersten persoon, maar heeft ook de vraagstelling gewijzigd. Eerst heet het: „Wat zullen die en die menschen bereiken met (of: winnen bij) hun doop? "^). Later: „Wat win ik bij mijn gevaarvolle moeite? "

Nu schijnt men tot dusver te hebben gemeend, dat de apostel dezen dubbelen overgang in één keer maakt. Volgens de gangbare lezing toch vindt men reeds onmiddellijk na VS 29, in vs 30 nl., in andere bewoordingen dezelfde vraag die we daareven uit'vs 32 aanhaalden.

Evenwel: ik meen de juistheid van deze opvatting te niogen betwijfelen. Het viel me nl. op, dat stilistische overwegingen pleiten voor een andere interpunctie van vss 30 en 31a. Lezen wij nl. met verplaatsing van het vraagteeken aldus:

„Waarom ook wij?

In gevaar zijn we elk uur, dagelijks sterf ik ". dan komen hst parallelisme, de climax en het chiasme uit. Paulus blijkt dan nl. zijn vraag „Waarom ook wij ? " te motiveeren in twee beweringen („in gevaar zijn we elk uur" en „dagelijks sterf ik"), die aan elkaar , , evenwijdig" zijn, die in ietwat verschillende beVoordingen toch ongeveer hetzelfde zeggen. Evenwel is de tweede uitspraak krasser dan de eerste. Er is dus opklimming (climax). En tenslotte: wanneer we de op elkaar correspondeerende deelen van beide uitspraken onderling verbinden (dus „in gevaar zijn we" met „sterf ik" en „elk uur" met „dagelijks") dan krijgen we een kruis. We ontdekken hier dus de z.g. kruisstelling (of met een vreemd woord: een chiasme).

Het is duidelijk, dat, waar dit alles te loor zou gaan, wanneer we de laatste twee zinnen uit elkaar zouden halen door het vraagteeken er tusschen in te plaatsen (zooals men bij de gangbare lezing doet), er alles voor te zeggen valt, het met de indeeling te wagen, die wij voorsloegen.

En dan doen we verrassende ontdekkingen. In de eerste plaats lost de moeilijkheid, die men tot nu toe ondervond bij de verklaring van de woorden „voor (of: boven) de dooden" zich nu als vanzelf op. Maar voorts blijkt ook Paulus' redeneering nu beter te loopen.

Wat het eerste punt aangaat: „waarom ook wij? " hebben we met een onvolledige vraag te doen, inzooverre het werkwoord daarin is verzwegen. Nu gebeurt dit in elke taal herhaaldelijk, wanneer men nl. uit het vlak voorafgaande het werkwoord er als vanzelf bij denkt. Nu staat in vs 29b: „waarom worden zij voor de dooden ook gedoopt? " of: „waarom laten zij zich boven de dooden dan toch doopen? " Het is dus heel gemakkehjk de vraag uit vs 30a voUedig te maken. We zullen moeten lezen: „Waarom (laten) ook wij (ons doopen)? "

Paulus gaat hier dus alleen over van den derden persoon („zij") naar den eersten („wij"). De vraag blijft dezelfde, maar wordt alleefi toegepast op een ander (op hemzelf nl.).

Waarom kan de apostel dat doen? In welk geval kan hij 'de vraag die hij eerst stelde ten aanzien van een bepaalde (ons voorshands niet nader bekende) groep menschen nu aan zichzélf adresseeren? Mij dunkt: dan, wanneer hij zich in dezelfde situatie bevindt als die bewuste menschen.

M.a.w. het ligt voor de hand te veronderstellen, dat ook die menschen, waarvan Paulus in vs 29 spreekt, zich in doodsgevaar bevinden^).

Welnu: dat ligt nu uitgedrukt in de woorden die de Statenvertaling weergeeft met „voor de dooden" Grosheide met „boven de dooden" (K.V.) of „boven de graven" (deze vertaling neemt hij als mogelijk aan, ook in den van Bottenburg-commentaar).

We treffen in deze uitdrukking nl. een voorzetsel aan, dat inderdaad - zeer dikwijls den zin heeft van „voor" (d.w.z. „ten behoeve van"), maar dat toch oorspronkelijk plaatselijke beteekenis heeft en op één lijn staat» met ons „boven". Als we nu even ons het verschil realiseeren tusschen „op" ^). en „boven", dan wordt ons meteen het „gevaarlijke" in het laatstgenoemde woord duidelijk.

Een dreumes kunnen we vaak o p het trottoir zien zitten spelen. Maar een bengel die drie hoog op een balcon klimt en z'n beenen over den rand laat bungelen zit boven de straat.

Als Petrus (Matth. 14 : 29) op Christus' bevel over boord is gestapt, wandelt hij op het water. Maar een met z'n leven spelend acrobaat die op 25 meter hoogte een draad over de rivier laat spannen en zich daarop waagt, loopt boven het water.

U voelt: in beide gevallen, dat van dien kwajongen en dat van den draadlooper, behoeft er niet het geringste tusschenbeide te komen, of ze vallen naar beneden. „Boven" is dus een voorzetsel, waarin we de wankele, précaire positie vinden uitgedrukt. Het wekt dadelijk, de associatie: „aanstonds tuimelt hij naar beneden".

Nu wordt voorts de benaming „de dooden" ook gebruikt ter aanduiding van „het dooden r ij k, de plaats der afgestorvenen". Én we zullen ons die moeten voorstellen als een gapenden afgrond; een voorstelling die ons trouwens onmiddellijk ligt. Verbinden wij niet als vanzelf aan het woord „dood" de gedachte aan een gedolven graf? (Men denke ook aan de O.T. benaming van de dooden: , , Zij die in den kuil nederdalen").

Mét „boven de dooden" zal dus zeer plastisch zijn uitgedrukt de positie van menschen die aanstonds dreigen te sterven, precies zooals wij dat plegen te doen in uitdrukkingen als „op den rand van het graf" of „aan den rand van den dood".

De vertaling „boven de graven" die Grosheide in overweging gaf, was er dus niet zoover naast. Ik zou alleen willen corrigeeren: „boven de groeve". De fouten van de door Grosheide mogelijk geachte opvatting zijn nl. deze, dat men zich de in vs 29 bedoelde doophandeling voorstelt als plaatshebbend boven de g e - sloten graven van anderen, en dat wel in 1 e t-c e r 1 ij ken zin. Maar wij moeten hier denken aan menschen, die zich figuurlijk gesproken laten doopen boven het geopend graf, dat als voor henzélf gedolven is.

Als we nu nog eens vs 29 lezen in onmiddellijke aan-.sluiting bij vs 18/19 (zie boven), dan zal dunkt me ieder moeten toegeven, dat we een sluitenden gedachtengang hebben gekregen:

„Dan (nl. als de dooden niet opgewekt worden) zijn ook zij die in Christus zijn ontslapen, verloren. Als we alleen voor dit leve, n, onze hoop op Christus gevestigd hebben, dan zijn we de meest beklagenswaardige van alle menschen. Immers wat zullen zij (er dan bij) winnen die zich laten doopen op den rand van het graf? Als de dooden heelemaal niet worden opgewekt, waarom laten ze zich dan toch doopen op den rand van het graf? "

In de tweede plaats, zoo zeiden we, is door de gewijzigde interpunctie ook een betere overgang van vs 29 naar vs 32 tot stand gekomen.

Paulus had het in vs 29 gehad over de zinloosheid van den doop voor menschen die aan den rand van den dood zijn, aangenomen even, dat zij gehjk hebben die zeggen: een opstanding der dooden is er niet.

Nietwaar? het evangelie heeft bij zijn komst in Corinthe menschen getroffen voor wie het leven pas begon of in vollen gang was, maar daarnaast ook menschen, foor wie het leven reeds had afgedaan: oudjes, die hun laatste dagen sleten; ongeneeslijk zieken, die met den dood voor oogen lagen. En als het nu waar is, dat Christus alleen voor ons leven aan déze zijde van het graf iets beteekent, omdat er na den dood geen vervolg meer op.het leven komt, dan heeft het voor zulke menschen geen zin meer, zich nog in de gemeenschap van Christus te laten inlijven. De doop is, als het zóó staat, alleen op z'n plaats, wanneer men nog leven voor den boeg heeft, niet wanneer de dood aanstaande is.

Maar nu bedenkt Paulus, dat het met hemzelf eigenlijk niet anders staat dan met die afgeleefde menschjes over wie hij het in vs 29 had. En daarom vervolgt hij met een wending die wel moet inslaan: „Diezelfde vraag van daareven kan ik ook ten aanzien van mezelf stellen. Ik ben toch eigenlijk in mijn strijd voor het evangelie ook een koorddanser boven het ravijn van den dood. Ja, om het eens heel sterk te zeggen: eiken dag maak ik wel een salto mortale! Een krasse uitdrukking vindt u? Maar ik beroep me op woorden die gij zélf ten aanzien van mij hebt gebezigd, en dat wel in p r ij z e n d e n zin ^). En toch zoudt gij op het standpunt van die menschen daar bij u, die de opstanding der dooden loochenen, deze leefwijze van mij (die eigenlijk een gestadige dood is) hebben moeten 1 a - ken! Want z ij moeten wel als devies uitgeven: Haal van het leven hier wat er van te halen is, want d i t is uw eenige kans!"

Ziet u, hoe prachtig Paulus, door den Geest gedre-

ven, hier debatteert? Mocht iemand ten aanzien van zijn eerste argument (vs 29) nog met een toegevend schouderophalen willen reageeren en zeggen: Nu ja, dan moeten we voortaan zulke menschen maar niet meer doopen. Maar practisch verandert er weinig van. Want in een eenmaal gevestigde gemeente is het gros van de doopelingen, waarmee men te maken krijgt, kinderen" — dan wordt hem nu in vs 30 het vuur meer na aan de schenen gelegd. Hij zal het „geval" van niemand minder dan den apostel zélf onder oogen moeten zien. (Waarbij hij nooit voorbij kan gaan aan het feit, dat juist de doop (Hand. 9 : 18) voor Paulus den aanvang beteekende van den lijdensweg (Hand. 9 : 16) voor Christus' Naam!) En al zou hij mogeUjk willen interrumpeeren en zeggen: Nee, Paulus, die sprong mag U niet maken. Want die aanstaande dood was bij de menschen uit vs 29 om zoo te zeggen hun lot, maar bij u is er een moedwilliggaan in den dood. U moogt dus ten aanzien van uzelf niet de conclusie trekken uit ons standpunt: ik had me niet moeten laten doopen". Uw doop had wel zin. Alleen: had het „leven" voor keus moeten nemen!" — mocht hij dit soms op de lippen hebben, dan is Paulus hem voor en zet hem aanstonds schaakmat: Gij daar in Corinthe hebt me om mijn gevaarvoUen strijd lof toegezwaaid. En a'ls ge nu wilt adviseeren: , gooi het toch over een anderen boeg" (en dat moet inderdaad de consequentie zijn van uw standpunt!), dan zijt ge met uzelf in tegenspraak!"

Ik meen toch te mogen zeggen, dat er bij bovenstaande exegese niet alleen een passende verklaring voor de tot nog toe onbegrepen woorden „voor de dooden" is gevonden, maar ook beter verloop is gekomen in Paulus' betoog. En daarom ben ik zoo vrij geweest die onder de aandacht en de critiek van anderen te brengen.


1) Vgl. ook Grosheide (comm. blzz. 520/1): „De apostel was na vs 19 zichzelf in de rede gevallen. Hij ging niet verder met te schrijven, hoe de toestand zou zijn, indien Christus niet was opgewekt, indien er geen opstanding der dooden was. Evenwel, er is nog meer over dit onderwerp te zeggen, ".

In denzelfden geest Van Dijk (a.w. blz. 216): „Met de verwerping van die ongerijmde conclusies lieeft de apostel zijn bestrijding van die dwaling van sommigen in Corinthe even onderbroken. Maar hij was toch nog niet geheel klaar met hen. Daarom neemt hij in vers 29 den draad van zijn betoog w.eer op".

2) De vertaling „wat zullen zij er mee bereiken (of: er bij winnen)" geeft de bedoeling van notyaovaiv hier iets zuiverder weer dan het „wat zullen zij doen", dat de Statenvertaling heeft. Intussehen lijkt het me minder juist, wanneer Grosheide hier spreekt van c^a verzwakte beteekenis van noisiv. Veeleer staat hier dit werkwoord (evenals dat soms ook met dgav het geval is) in een praegnanten zin.

3) Grosheide is bijna op het goede spoor geweest, toen hij (in de eerste noot op blz. 524 van z'n commentaar) over vs 30 schreef: „xaC is moeilijk te verklaren, zoolang VS 29 onverklaard is. Spreekt vs 29 van gevaar dan is xai duidelijk ". - ^^ ! ^J'

4) Dit •^«rschil wordt niet in 't oog gevat, wanneer men wél vertaalt „boven de graven", maar zich dan een doopplechtigheid voorstelt op de zerken. Wat d 11 Paulus' bedoeling geweest, dan zou hij hier toch wel een ander voorzetsel (èm) hebben gebezigd.

4) We zullen in vs 31 de best vertegenwoordigde lezing . vizsrégm moeten houden en dus (in afwijking van de Statenvertaling) moeten vertalen „bij uw roemen, broeders, dat ik heb in Christus Jezus, onzen Heer". Maar het is niet juist, wanneer Grosheide (comm. blz. 524) schrijft: „' H ü/tsTÉpo Houxrimg, uw roemen, kan blijkens' ï}v sym niet zijn het roemen van de Korintliiërs, maar moet béteekenen: het roemen over de Korinthiërs".

In het Grieksch kan nl. het subst. verbale op - ai; in verbinding met sieiv gebruikt worden ter omschrijving van het passivum. Zoo vond ik in een scholion op de Basilica: avensgdizrjrog, TÓxog ovx syet. azcaiTT^atv, wat gelijk is aan a. r. ovx anahüxai: niet gestipuleerde rente wordt niet gevorderd (of met een iets eleganter weergave: laat zich niet vorderen).

We zouden de woorden van Paulus waarom het hier gaat dus zóó kunnen weergeven: „bij den lof, broeders, dien ik (juist) van ü toegezwaaid krijg".

De slotwoorden „in Christus Jezus, onzen Heer" zijn wel duidelijk. Zooals Paulus, die Immers alle dingen slechts vermag door Christus die hem kracht geeft (Philipp. 1 VS 13), aan de Corinthiërs voorschrijft: Die roemt, roeme in den Heere" (1 Cor. 1 : 31; 2 Cor. 19 : 17), zoo accepteert hij van anderen ook slechts lof in (en voor) den Heere.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 juni 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

„Voor de dooden gedoopt”

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 juni 1950

De Reformatie | 8 Pagina's