GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Iets uit de geschiedenis van het weekblad „DE REFORMATIE”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Iets uit de geschiedenis van het weekblad „DE REFORMATIE”

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

UIT DE KRAAMKAMER.

Op den 27sten Mei 1919 vergaderden in Amsterdam een aantal Heeren ter bespreking van de mogehjkheid om te komen tot oprichting van een blad gewijd aan de belangen, van het Gereformeerde leven. Het waren de heeren dr K. Dijk van Den Haag, dr G. Keizer van Tiel, ds J. G. Kunst van Arnhem, ds C. Lindeboom van Amsterdam, ds P. C. Meijster van Rotterdam, ds J. C. Rullmann van Utrecht, dr H. W. Smit van 's Graveland, dr B. Wielenga van Amsterdam, en de heer P. Oosterbaan, lid der firma Oosterbaan & Ie Cointre te Goes.

Reeds eerder waren er in kleiner kring besprekingen gevoerd, voornamelijk ook in verband met de verschenen brochure van ds J. C. Aalders „De critiek der Jongeren" en de begeerte der „jongeren" een orgaan te verkrijgen met een zoo breed mogelijken staf van medewerkers; een blad dat meer en anders dan de bestaande kerkelijke bladen (Heraut, Bazuin en Wachter) zich tot een spreektribune zou stellen voor velen en zooveel mogelijk alle erkende nuanceeringen van het Gereformeerde leven tot recht zou doen komen, doch in beslist Gereformeerden zin.

De oproep tot de vergadering op 27 Mei 1919 ging uit van de heeren dr Wielenga, dr Smit ^) en P. Oosterbaan. Dr Wielenga had de leiding der vergadering, dr Smit fungeerde als secretaris. Uitvoerige besprekingen vonden plaats, waarbij besloten werd: contact te zoeken met de „Vereeniging van (Gereformeerde Predikanten in Nederland". Het blad zou geen vakblad voor predikanten zijn, doch een blad voor het volk. Bij de veelheid der medewerkenden zou het nochtans de eenheid moeten bezitten, zooals in de brochure van ds J. C. Aalders „De critiek der Jongeren" werd aangegeven. Alle heeren verklaarden zich bereid zich als Comité te constitueeren teneinde de oprichting en instandhouding van een dergelijk blad te realiseeren.

De heer Oosterbaan verklaarde zich namens de firma Oosterbaan & Ie Cointre bereid, de uitgave van zulk een blad voor haar verantwoording te willen nemen.

De voorzitter verklaarde daarna het Comité voor gesticht, doch achtte het wenschelijk het Comité nog met enkele heeren aan te vullen. Daartoe zouden aangezocht worden Dr F. W. Grosheide van Amsterdam, Dr T. Hoekstra van Kampen, Dr J. G. Geelkerken van Amsterdam, Dr G. C. Aalders van Ermelo en Dr J. C. de Moor van Amsterdam.

Een kleine commissie werd benoemd voor de verdere voorbefeiding als: ontwerpen van een overeen­ komst met de uitgeef ster; benoeming van redacteuren en medewerkers, en al wat verder nog geregeld zou moeten worden. Daarvoor werden aangewezen Dr Wielenga, Dr Dijk, Dr Smit en de heer Oosterbaan als uitgever. Op een eerstvolgende vergadering zou de commissie met haar voorstellen gereed moeten zijn.

Deze tweede vergadering vond plaats op 23 Juli 1919.

Daarbij waren de uitgenoodigde heeren Grosheide, Hoekstra, Geelkerken en De Moor aanwezig; Dr G. C. Aalders had bericht dat hij door gebrek aan tijd geen zitting in het Comité kon nemen. De heeren Lindeboom, Meijster en Kunst waren met kennisgeving afwezig. Contact met de „Vereeniging van Geref. Predikanten" was niet bereikt.

In bespreking kwamen de door de kleine commissie voorgestelde concepten. Deze konden niet de algemeene goedkeuring vinden. Dr Hoekstra, Dr Grosheide, Dr Geelkerken, Dr Keizer en Dr de Moor, achtten noodig dat over richting, bedoeling, basis en program meer overeenstemming zou worden bereikt en meer duidelijk vastgelegd, dat het een blad voor de „jongeren" zou zijn. Voorts moest worden uitgestippeld welken koers het blad zou uitsturen, een koers die p o s i - tief en principieel zich beslist bij de Gerefor-

meerde belijdenis behoorde aan te sluiten, terwijl in verband met de crisis die in het Gereformeerde leven heerscht, over de kwesties als NCSV (Ned. Chr. Stud. Vereen.), gezangen, nieuwe bijbelvertaling, herziening belijdenis en liturgie enz. een bepaald program, dat de redactie tot leidraad zou kunnen dienen, diende te worden vastgesteld.

Breedvoerige besprekingen hadden hierover plaats; tot volkomen overeenstemming kwam men echter niet. Wel werd in principe besloten toch het blad in Januari te doen verschijnen. Als titel werd aangenomen „De Reformatie", ondertitel „Weekblad ter ontwikkeling van het Gereformeerde leven". Voorgesteld werden ook: „De Calvinist", „Reformanda" en „De Jonge Stem", doch „De Reformatie" werd gekozen.

Besloten werd een Commissie van Red a c t i e te benoemen van drie personen, waartoe werden gekozen Dr B. Wielenga als voorzitter. Dr K. Dijk, en Dr H. W. Smit als secretaris der redactie. Deze commissie zou voor de volgende vergadering een program ter tafel brengen, mede ter vaststelling van de rubrieken. Voorts daarvoor de noodige correspondentie voeren en haar plannen zoover mogelijk uitstippelen.

Over de functie van den secretaris der redactie bestond nogal verschil. Dr de Moor achtte het niet goed, dat Dr Smit als jongste onder de broederen zooveel zeggenschap zou verkrijgen bij de uitoefening van die functie. Meerdere heeren stemden hiermee in. Dr Smit zelf meende, dat een secretaris slechts heeft uit te voeren hetgeen hem door het comité wordt opgedragen. Ware het anders, zoo zou hij die functie zeker niet willen aanvaarden. Ten slotte verklaarden de heeren hun bezwaren voorloopig op te schorten en te willen afwachten welke practische resultaten zouden blijken. Langere discussie kon het verschil niet tot oplossing brengen.

En hiermee eindigde de tweede vergadering, waarvan het laatste uur onder hoogspanning.

Een derde vergadering werd gehouden op 1 October 1919. Deze vergadering was in hoofdzaak belegd met het oog op de benoeming van Dr Smit als secretaris der redactie. Ook waren hier aanwezig Dr F. J. J. Buitendijk en Dr Geelkerken.

Dr de Moor had bij rondschrijven zijn bezwaren ter kennis gebracht tegen de benoeming van Dr Smit. Deze bezwaren berustten uitsluitend op grond van diens persarbeid. Het gaat niet om diens persoon. Dr Smit schreef reeds in verschillende bladen, maar bijna altijd was het onrijp en ondoordacht werk. Nu kwam zijn brochure in verband met de Schriftcritiek. Dr de Moor las die met bevreemding, want er komen tal van onvoorzichtige en dubbelzinnige uitdrukkingen in voor. De recensies waren daarom ook algemeen ongunstig. Z.i. is Dr Smit gediscrediteerd in het gansche land. Zijn aanblijven zou den weg openen voor allerlei misverstanden.

Dr Grosheide, Ds Lindeboom en Dr Dijk zijn het met Dr de Moor eens. Ook Dr Hoekstra en Ds Meijster stellen zich daarachter. Dr Geelkerken meende, dat er een zeker wantrouwen ten opzichte van den persoon van Dr Smit bestond, en dat zou het aanblijven van Dr Smit bedenkelijk doen zijn. Ten slotte trok Dr Smit zijn voorstel om alleen als secretaris der redactie te fungeeren, bloot voor administratief werk, terug.

Nu moest opnieuw .worden overgegaan tot de samenstelling der redactie. Gekozen werden Dr E. Wielenga, Dr K. Dijk en Dr V. Hepp (niet aanwezig) als secretaris der redactie met Dr Keizer als secundus.

Als moderamen voor het Consortium werden gekozen Dr de Moor als voorzitter. Ds C. Lindeboom als secretaris en als derde lid Dr F. W. Grosheide.

Prof. V. Hepp zou verzocht worden ook als lid van het Consortium te willen toetreden.

Aan het Moderamen werd nu de verdere voorbereiding opgedragen. Is het over de voorstellen eenstemmig, dan kunnen deze aan de leden van het Consortium worden doorgezonden. En daarmee eindigde de derde vergadering.

Het Moderamen ging nu weer aan het werk, doch inmiddels kwamen brieven in van Dr Geelkerken en Ds Brussaard met mededeeling dat zij bedankten resp. als lid van het Consortium en als medewerker aan het blad. Het Moderamen meende nu opnieuw niet verder te kunnen en verzocht een nieuwe vergadering van het Consortium. Deze werd bepaald op 1 December 1919.

Allereerst kreeg in die vergadering Dr Geelkerken het woord, die een lange rede hield, waarin hij betoogde, dat, om gemeenschappelijk leiding te kunnen geven in de pers, er eenstemmigheid diende te zijn ten opzichte van de religieus-philosophische grondproblemen, althans ten opzichte van den weg waarin de oplossing moet worden gezocht. Die eenstemmigheid ontbreekt z.i. Daaruit verklaarde hij o.m. dat het Comité besloot tot uitgave van een blad zónder een welomlijnd program vast te stellen.

Ds Brussaard sloot zich hierbij aan. Ook hij ziet in de samenstelling van het Comité niet de geesteseenheid die noodig is voor een vruchtbare samenwerking. Allen willen wel reformatie, de meesten echter slechts in zeer beperkten zin. Tegen herziening van den bovenbouw der belijdenis zal wel niemand bezwaar hebben. maar ook de onderbouw kan zoo niet blijven.

Over deze beide redevoeringen ontwikkelde zich breede en langdurige discussie. Er kwam echter geen resultaat. Besloten werd aan de redactie op de dragen een inleidend artikel op te stellen, dat een beredeneerd werkpian zou bevatten, en dit dan met den meesten spoed bij het Moderamen in te zenden.

Aldus toog men bij vernieuwing aan den arbeid met 't gevolg, dat meerdere voorstellen de ronde gingen doen, o.a. van Dr Hepp en Dr Wielenga; en van Dr Geelkerken en Ds Brussaard. Na breed overleg werd een door Dr Wielenga voorgesteld program vastgesteld dat zou worden gedrukt en rondgezonden. Dit was het resultaat van een vergadering op 16 Februari 1920, nadat nog vastgesteld was om verder door te gaan en niet te wachten tot men over alle „problemen" tot eenstemmigheid zou zijn gekomen, doch zich te vinden in het „reformatorische" zonder preciese omschrijving.

En zoo is de redactie van wal gestoken en verscheen op 24 Sept. 1920 het eerste nummer, in de maand waarin de Synode te Leeuwarden de zaak Netelenbos tot een eind bracht; de maand ook waarin Ds J. C. Sikkel door den dood aan de kerken ontviel en Prof. Bavinck op een ziekbed lag dat zijn sterfbed zou worden.

In het volgende Program van Actie werd in dat nummer beginsel en doel vastgesteld:

1. „De Reformatie", weekblad tot ontwikkeUng van het Gereformeerde leven, staat op den grondslag van de Gereformeerde belijdenis.

2. Doel van het blad is, leiding te geven aan en te bevorderen het reformatorische streven, dat bestaat in den kring der Gereformeerden.

3. Aan de oprichting van het blad ligt ten grondslag de overtuiging, dat er in de Gerefomieerds Kerken is een achterstand ten opzichte van hare belijdenis, en dat het daarom noodig is de belijdenisschriften en liturgische formulieren te onderwerpen aan - een reconstructie en uitbouw, waarbij plaats ingei-uimd moet worden aan de groote problemen (cultuurvragen), die sinds „Dordt" zijn opgekomen.

4. In het algemeen wordt dus erkend de noodzakelijkheid van dogma-vorming naar de waarheid der Schrift, zoowel door negatieve als positieve ontwikkeling.

In het openingswoord van de redactie werd voor den inhoud van het blad beloofd, dat de volgende vraagstukken bijzonder de aandacht zouden hebben:

a. Het dogma der inspiratie en van het Schriftgezag (o.a. de verhouding van den naenschelijken en goddelijken factor in de Schrift);

b. De kencritische kwestie van het geloof en van den grond des geloofs;

c. De grenzen van de Christelijke vrijheid ten opzichte van de hedendaagsche „cultuur";

d. De pluriformiteit der kerk en het streven naar waardeering van en samenwerking met verschillende schakeeringen van het Christendom;

e. De vrouwenbeweging in verband met het kerkelijk leven;

f. De kerk en het sociale vraagstuk;

g. De kerk en de opvoeding, speciaal van de rijpere jeugd;

h. Hervorming van den Eeredienst en het kerkelijk leven, de prediking, de liturgie, het Catechetisch onderwijs;

i. De kerk en de evangelisatie (ook in de studentenwereld) ;

j. Reorganisatie van de kerk in de groote steden.

Het doel van het blad is niet slechts deze problemen ter sprake te brengen, of er zich negatiefkritisch tegenover te stellen, maar zooveel mogelijk de positieve zijde dezer kwesties op te zoeken en te pogen ze in positief reformatorische richting op te lossen.

In dit Ie nummer staan als redactie aan den kop van het blad: Prof. Dr F. J. J. Buijtendijk, Dr K. Dijk, Dr V. Hepp en Dr B. Wielenga. Een „Openingswoord van de Redactie", opgesteld door Dr B. Wielenga, meldde de gedachten aangaande beginsel en doel van het blad. Een Program van Aktie werd er in uitgestippeld. Dr Hepp wijdde in een artikel „Ons plan" de lezers in over de redactie-verdeeling voor de verschillende rubrieken.

Het bleek echter al spoedig dat zich twee richtingen afteekenden, hoewel allen hun best deden geen verschillen op te blazen. De artt. werden eerlijk verdeeld, zoodat bijv. de hoofdartikelen werden geleverd: Dr Dijk 10 artt.. Dr B. Wielenga 14 artt.. Dr Hepp 13 artt., Dr de Moor 4 artt. De meditaties werden geschreven door Dr Hepp 10 artt.. Dr Dijk 7 artt.. Ds K. Schilder 9 artt.. Ds Meijster 9 artt.. Ds G. R. Knijper 9 artt.. Ds R. J. van Arkel 7 artt. Dr Hepp was eindredacteur en had de Persschouw voor zijn rekening.

In de vergadering van het Consortium op 9 Mei 1921 werden wel eenige bezwaren tegen de redactie ingebracht: er was te weinig door de redacteuren zelf geleverd; de indruk werd gewekt dat de redactie „niet in alles homogeen denkt". Dr Wielenga was niet content over het beleid van Dr Hepp als eind-redacteur, deze handelde te zelfstandig. Met de belofte meer overleg te zullen plegen, en over de rubriek „Ingezonden" ook door de andere heeren zal worden geoordeeld, is de vrede weer geteekend.

De rust duurde echter niet lang! In een vergadering op 7 September 1921 wordt het" gerucht medegedeeld als zou een der leden van het Consortium van plan zijn een ander blad op te richten. Wie zou dat zijn? Het blad kwam later als „Woord en Geest", en diende daarna de kerken in Hersteld Verband,

ZonAer verdere ongelukken werd de eerste jaargang van „De Reformatie" volbracht; het blad vond over het algemeen bij de kerken een goeden ingang, al werd wel reeds hier en daar betwijfeld dat de samenwerking durend zou zijn. De oplage kon dan ook op plm. 4500 gerekend worden, waaronder 162 buitenlandsche abon­ nees.


1) Dr H. W. Smit heeft later zijn naam doen uitbreiden; die werd toen: van der Vaart Smit. (Redactie.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 oktober 1950

De Reformatie | 24 Pagina's

Iets uit de geschiedenis van het weekblad „DE REFORMATIE”

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 oktober 1950

De Reformatie | 24 Pagina's