GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE KRACHT DER DWALING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE KRACHT DER DWALING

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Toespraak, ter opening van den cursus 1950-'l op Vrijdagavond 29 September '50 gehouden door den Pro-Reetor Prof. B. Holwerda).

Nadat Deut. 13 was gelezen, sprak Prof. Holwerda als volgt :

We zijn hier vanavond bijeengekomen tot opening van den nieuvren cursus. En een gelegenheid als deze biedt wel bizonder aanleiding en mogelijkheid, om ons te bezinnen op onze gemeenschappelijke taak. DaaT werden in den loop van den dag 18 nieuwe studenten ingeschreven (onder wie 4, die in den loop van den vorigen cursus voorloopig waren ingeschreven), terwijl 86 heeren hun bul lieten recenseeren met het oog op de candidaatsstudie en 42 heeren hetzelfde vroegen voor de doctorale studiën. Het totaal aantal der ingeschrevenen bedraagt dus op dit moment 146, terwijl nog één student verwacht mag worden, die wegens ernstige ziekte aan zijn voornemen om zich te laten inschrijven nog geen uitvoering kon geven.

Maar voor ons allen, of we nu staan aan het begin van den wetenschappelijken weg dan wel daarop eenigermate gevorderd zijn, voor ons allen is het noodig, dat we ons telkens weer afvragen, hoe de Heere wil dat we studeeren zullen, en ook gedurig weer onszelf voor oogen stellen de gevaren die ons hierbij bedreigen.

Ik wilde daarom vanavond uw aandacht vragen voor een thema van Paulus, doch in het geloof dat de Schriften één zijn dat thema uitwerken aan de hand van Mozes. Paulus spreekt in één van zijn brieven over de 'kracht der dwaling' (2 Thess. 2), en hij teekent in dat schrijven die 'kracht der dwaling' als een energie van Satan, die ontketend wordt door God, met het doel dat allen de leugen zouden gelooven, als loon daarvoor dat ze de liefde der waarheid niet aangenomen hebben om zalig te worden.

Paulus zegt dus: de Heere heeft de waarheid geopenbaard. Hij gaf de waarachtige profetie, tot behoud. En Hij vergezelt die profetie van de krachten der toekomende eeuw. Er is dus een ware profetie, die komt en werkt met de energieën des heme's.

Maar daarnaast is er ook de leugen en het woord der valsche profetie. En de Heere zet ook aan dat woord der leugen kracht bij, een kracht die bovenmenschelijk is omdat ze is een energie van Satan. En precies zoo als Hij in zijn 'liefde' de krachten der waarheid in beweging zet tot verlossing en vrijspraak, zoo verleent Hij daarna ook in zijn toom aan het leugenwoord der valsche profetie energie, opdat men de leugen zou gelooven, en opdat ze allen veroord-eld zouden worden.

Daarom is het noodig, niet alleen dat allen 'die in het profetisch woord begeeren te werken de leugen scherp onderkennen van de waarheid, maar ook, dat ze inzicht hebben in de krachten waarmee waarheid en leugen beide door God geladen worden. Want ook de kracht der dwaling komt van God, en voor deze helsche energieën zijn niet imm_uun de menschen, die /.ioh voorbereiden tot de prediking van het wourd der waarheid. •

Zooals gezegd: dit paulinisch thema wilde ik u vanavond voorhouden, aan de hand van Mozes. Want ik las u Deut. 13, waarin Mozes voortgaat met zijn eene verbeten waarschuwing en worsteling tegen de afgoderij. Een afgoderij, die naar hij weet, gestimuleerd wordt door valsche profetie; en die valsche profetie wederom komt met haar eigen krachten.

Dan mag ik als bekend veronderstellen, dat ge aller, weet hoe diep en breed Mozes de afgoderij ziet. Dat is voor hem niet maar een knielen voor andere goden, maar dat is volgens hem onverschillig welke zonde ook, tegen welk gebod dan ook. Mozes heeft geweten en ook gezegd, dat de wet één is, en toen hij den decaloog ontving en dus tien wetswoorden aan het volk moest doorgeven, toen heeft hij niet één moment gezegd: ien verschillende bepalingen, en de eene heeft met de andere niet te maken. Maar toen was hij al direct vol van wat Jacobus later formuleeren zou: ie de geheele wet zal houden en in één zal struikelen, die is schuldig geworden aan alle (Jac. 2 : 10). Mozes zegt niet: k kom met wetten voor alles en nog wat; maar hij ook begint met te zeggen: l die voorschriften zijn slechts concretiseering en uitwerking van het eerste gebod.

Als hij dan ook in Deut. 6 het credo van Israël geeft, dan is dat voor hem tenslotte hierin volledig gezegd: De Heere is onze God, de Heere als Eenige; daarom zult gij den Heere uw God Uefhebben met geheel uw hart, ' en geheel uw ziel en geheel uw kracht. En bijgevolg is het voor hem dan ook afgoderij, als Israël een stuk van zijn hart Hem onthoudt in den «eredienst; maar het is evengoed afgoderij, wanneer men iets van zijn „ziel" ver houdt van den Heere in het huwelijk; en het is alweer afgoderij, wanneer men een deel van zijn kracht aan Hem onttrekt op het punt van eigendom. Het ging immers in al die dingen om de wederliefde tot den Heere als Israels Eenige. Waar dat ontbreekt, daar is er afgoderij, zegt Mozes; en ook Zondag 34 van den Catechismus heeft deze zonde in den wortel aangewezen, en daarom ook de ontplooiing der afgoderij gezien in letterlijk elke zonde die maar, te noemen valt.

Maar dientengevolge is de valsche profetie, die naar Mozes' woord in Deut. 13 opwekt tot het dienen van andere goden, eveneens veel breeder dan vandaag velen dat zien. Valsche profetie is veel meer dan de propaganda van een kettersch dogma omtrent God. Valsche profetie-is naar de Schrift ook een afwijking van het Woord en het gebod voor sociale-en huwelijksverhoudingen; en is ook daarin afgodisch van aard.

Want vandaag wordt er veel gesproken over „de gereformeerde gezindte". En men denkt dan aan het feit, dat velerlei christelijke kerkformaties en groepen heel wat gemeen hebben in dogmaticis. Ze mogen dan verschillen op heel wat randpunten, ze hebben dezelfde leer omtrent God, dezelfde meening omtrent verkiezing en decreet, dezelfde opvatting van de christologie. En men suggereert dan, dat die verschillen op andere punten toch niet fundamenteel zijn. Men is niet bereid bij dergelijke „orthodoxe" groepeeringeu te spreken van „afgoderij", want inzake het „Godsbegrip" zijn we toch samen „rechtzinnig". Men durft het evenmin aan van iemand, die heel orthodoxe geluiden laat hooren, te zeggen dat hij komt met „valsche profetie". Doch de bijbel zegt: „afgoderij" is niet maar een kwestie van één gebod, doch van alle geboden; niet maar een kwestie van het „Godsbegrip" (om het maar heel ongelukkig te zeggen), doch evengoed van eigendomsbegrip, overheidsbegrip, huwelijksbegrip, zondagsbegrip, kerkbegrip enz., enz. Ik gebruik nu maar even dat allermiserabelste woord , , begrip" in al deze samenstellingen; U begrijpt wel wat ik bedoel.

En dus is valsche profetie daar, ook daar, waar men met een heele massa rechtzinnigheid omtrent God en Christus in een of ander opzicht de gemeente afvoert van het Woord. Het is zeer de vraag, of het ooit lukken zou één „dogmatisch" verschilpunt tusschen b.v. Jeremia en Hananja aan te wijzen. Toch is de laatste valsche profeet, omdat hij een heel orthodoxen zegen legt op een volk, dat den Heere niet vreest, en dus dat rechtzinnige zegenwoord steun doet geven aan afval en verharding.

Dan hebt u begrepen, dat afgoderij ons allen bedreigt. Iemand kan geen enkele afvrijkende meening koesteren omtrent de drie formulieren, en geen seconde „reden tot nadenken" geven, en tóch een valsche profeet zijn. Omdat ware profetie heel wat meer is dan het bezit van gereformeerde denkinhouden, en eigenlijk op 'n heel ander vlak ligt, daarom is valsche profetie ook wel wat meer en wat anders dan het loslaten van zulk rechtzinnig gedaohtengoed. Men kan een heel orthodoxe theorie over verbondswraak aan de gemeente verkondigen, zonder de gemeente in haEir concrete situatie voor die wraak te doen beven. Ik zeg niet, dat het laatste los staat van het eerste, doch wel dat het daarmee nog niet zonder meer samenvalt. Men kan een heel sluitend referaat over de ware kerk als „preek" voordragen, zonder de gemeente waarachtig te vergaderen. 'Weer: ik loochen den samenhang tusschen het eerste en het tweede niet; doch wel loochen ik, dat de vergadering der kerk met zoodanig betoog eenvoudig gegeven is.

Anders gezegd: wij zouden met veel waarheden toch valsch kunnen profeteeren. En juist omdat we niet immuun zijn voor valsche profetie, al staan we op de basis der drie formulieren, daarom heeft de kracht waarmee die dwaling optreedt naar Mozes' woord een heel eigen beklemming, ook voor vrijgemaakte kerken, die predikanten op haar kansel zien klimmen; en wel heel bizonder voor hen, die in het predikambt dienen of die, begeerig naar dat ambt, zich hier ko~ men voorbereiden.

Want Mozes noemt hier drieërlei kracht, waarmee de valsche profetie van den Heere zoekt af te voeren. De eerste is deze, dat de profeet, terwijl hij afgoderij in den zooeven genoemden diepen en breeden zin van het woord verkondigt, aan dat woord van leugen klem bijzet door te komen met teekenen en wonderen. Want wonder en teeken zijn de middelen, waarmee een profeet in de dagen van het O.T. zich legitimeert. Hij zegt dus niet slechts: ik kom tot u ia den naam van God, maar hij levert schijnbaar het bewijs daarvan door zich als openbaringsorgaan te legitimeeren.

Welnu, zoodanig legitimatiebewijs is een kracht van dwaling, omdat die profeet daarmee de gemeente des levenden Gods zoekt „at' te drijven van den weg, dien u de Heere uw God geboden heeft" (vs 5). Voor 'afdrijven' gebruikt het Hebreeuwsch hier het - .verkwoord „h a d d i a c h", dat eigenlijk beteekent „verstooten, verjagen''. In den term zit dus altijd het

nevenbegrip, dat men macht en autoriteit uitbuit ten behoeve van het doel, dat men najaagt. Hier dus: dat zulk een profeet het volk met zijn schijn van gezag prest tot verlating van den weg des Heeren; hij zet zijn gemeente met zijn legitimatiepapieren onder druk, omdat hij suggereert dat afwijzing van zijn boodschap beteekent afwijzing van den Heere. Met zijn profetisch overwicht houdt hij het volk klein, en zet hij het onder pressie; hij wekt bewust te vrees, dat ze met hem af te wijzen den Heere zouden verlaten.

Mozes zegt tot het volk: rek u van zulke profeten niets aan; laat u niet imponeeren door hun ambtshoogheid en hun autoriteit; weersta dien druk, door alleen maar te letten op de boodschap die hij brengt; vraag slechts of zijn woord is in overeenstemming met het simpele credo, dat ge allemaal kent. En als dat niet het geval is, laat u dan niet overbluffen door autoriteit, waarmee iemand zich legitimeeren wil; blijf met beide beenen staan op uw credo. Want alle autoriteit en ieder legitimatiebewijs staat onder de tucht van dat credo. Ambtspapieren machtigen niemand tot losiating van het Woord; ambtshoogheid geeft niet het recht om aan dat Woord iets toe te doen of van dat Woord iets af te doen (12 : 32). Elke vorm van profetische autoriteit vervalt, zoodra dat gezag zich losmaakt van het grondgebod, dat het bekende en duidelijke Woord oppergezag heeft over profeten en volk beide.

Maar daarmee is tot eiken profeet en tot eiken „profetenzoon" gezegd: gij hebt een ambt, of gij staat naar dat ambt; een ambt, waaraan gezag en autoriteit verbonden is. Maar weet welke zijn de grenzen van dat gezag. Uw gezag eindigt daar, waar gij het Woord verlaat, daaraan iets toevoegende of daarvan afdoende. Punt één voor den ambtsdrager en den adspirant is niet: ik heb gezag of ik krijg gezag; maar: ik ben met alle gezag dat verbonden is aan het ambt toch altijd zelf gesteld ónder de autoriteit van het Woord. Niemand van wat staat of kwaliteit hij zij heeft ooit de macht om geloofsinhouden af te kondigen — dat doet alleen de Heere —; ieder blijft in het gezag zijner verkondiging volmaakt onderworpen aan de autoriteit van Gods afkondiging. Niemand kan een belijdenisinhoud uitdenken, hij kan die inhouden alleen maar overdenken. Het gezag is nimmer belijdenisschéppend, alleen maar behjdenis-onderhoüdend.

Dat wil vanavond zeggen: U is allemaal bezig te staan naar en u te bereiden voor het ambt van dienaar dés Woords. De weg daarheen mag langer of korter zijn, ge weet dat aan dat ambt door den Heere gezag is verleend. Maar gaat u zich toch in al die jaren van voorbereiding reeds hiervan doordringen, dat ambtsgezag of een schijn daarvan op verschrikkelijke wijze misbruikt kan worden om de gemeente onder pressie af te dringen van den weg des Heeren.

We hebben dat de laatste jaren beleefd: dat kerkehjke vergaderingen gehoorzaamheid aan haar besluiten zochten af te dwingen door een beroep op de „leiding des Heiligen Geestes". En hoeve'en zijn er niet klein gehouden en op de knieën gedwongen door de suggestie, dat verzet tegen die uitspraken was een aanranding van den Heere zelf. De sjoiode, zoo heette het, sprak met de profetische autoriteit, haar door Christus verleend; al was men daarna wel wat heel haastig om die dogmata weer te „vervangen", gelijk men het noemde. Hoeveel predikanten zijn er niet geweest, die de schapen onder druk zetten op deze wijze: die mannen van de synode kunnen het weten; het eenvoudige volk begrijpt dat zoo goed niet, want het zijn diepe waarheden; maar wij theologen, wij kunnen dat bekijken. Geloof het nu maar op gezag van een synode, die spreekt met profetische autoriteit, en op gezag van een dominee, die theologie'heeft gestudeerd. En met dat gezag smoorden ze de stem van wie vroegen, of al die dingen wel zoo waren, en die uit het Woord daarover tot klaarheid wilden komen.

Doch doe nu vooral niet, alsof wij met onze vrijmaking die verzoeking voorgoed van ons zouden hebben afgeschud. Ge hebt de laatste jaren gezien hoe Gods volk van zijn weg kan worden afgedrongen door schijn van profetische autoriteit. Het zou straks voor ge het weet u weer kunnen overkomen. Het is prachtig theologie te. mogen studeeren, en die studie verleent inderdaad een zeker moreel gezag. Als ge nu de verzoeking maar altijd onderkent, van straks uw eigen ideeën te ventileeren, en daaraan ingang te verleenen met de autoriteit van den man, die het weten kan; omdat hij ervoor gestudeerd heeft. Ge moogt dankbaar zijn, dat de Heere u de gelegenheid en de gaven geeft om theologie te studeeren. Maar zet u van den aanvang af schrap tegen de verleiding, om straks als „de theoloog" te paradeeren. Want met alle theologie blijft ge dienaar van het Wóórd! Het ambt is heerlijk, en de Heere Christus heeft daaraan ook gezagsglorie verbonden. Maar ge zijt weg, als dat ambt u verleidt tot een vertoon van gewichtigheid; en ge den „dominee" speelt, den heerschappijvoerende, terwijl ge alleen maar dienaar van Christus en voorbeeld der kudde hebt te zijn. En als ge u nu al heelemaal instelt op het worden van dienstknecht van Christus, hebt ge u ook den weg gebaand om heen te komen door de vaak moeilijke situaties, waarin de critiek loskomt op uw werk. Wie een ambt bezit, en het gezag, daaraan verbonden, mag toch wel de verzoeking verstaan, opdat hij nooit daarmee de stem der schapen smoort, die bedenkingen hebben. Dan kun je wel uit de hoogte die gemeenteleden afwijzen: „ik ben toch dominee, en ik heb gestudeerd"; en ge kunt den volgenden Zondag een preek houden over revolutie tegen het ambt. Maar we moeten toch verstaan, dat een preek nog niet goed is, omdat een dominee die hield; en dat theologische vorming geen garantie geeft tegen vervalsching der' profetie. Zelfs als de critiek onbillijk is, en gij gelijk hebt, gebruik dan toch nooit uw ambtsgezag als wapen; vervul simpel uw dienst, en bewijs uit de Schriften aan uw schapen, dat de Heere het zoo zegt; en geloof maar eenvoudig, dat de Heere wel zorgt voor de ambtsglorie van zijn getrouwe en nederige dienstknechten.

Mozes noemt een tweede gevaar voor afdwaling. Een gevaar dat heel het volk bedreigt, maar dat bizonder toch ook bestaat voor wie den Heere dienen in het Woord. En ditmaal draagt de verleiding niet het karakter van „haddiach", d.w.z. het met macht en gezag iemand te pressen tot verlating van des Heeren wegen. Maar thans is het werkelijk een kwestie van wat het Hebreeuwsch aanduidt met een vorm van het werkwoord „s ü t". Dan is er echt sprake van de verlokking der liefelijke verleiding. Mozes spreekt immers van de mogelijkheid, dat de opwekking tot afgoderij en daarmee het woord der valsche profetie zou komen van een vollen broer, van een eigen kind, van een innig geliefde vrouw, van je besten vriend. De bijbel stelt huwelijk en vriendschap erg hoog, en gewaagt op vele plaatsen van den teeren rijkdom van de banden des bloeds en van de geweldige intimiteit in huwelijk en vriendschap. Maar heel die rijkdom is weer een kracht der dwaling, als die liefde een hefboom wordt van valsche profetie. Hier komt de verleiding niet met hoog gezag, maar juist met de heel eigen aantrekkelijkheid .van diepe vertrouwelijkheid; niet met koele autoriteit, doch met de meest warme liefde. Mozes ziet het gevaar, dat iemand het Woord verlaat en daaraan toevoegt, of daarvan afdoet vanwege de tranen van haar, die „den lust zijner oogen" is; of om de vertrouwelijkheid van een vriend, die hem alles is.

Niemand zal kunnen nagaan, hoevelen in het jongste verleden juist onder de dominees gestruikeld zijn en het volk des Heeren hebben afgedrongen van zijn weg, omdat ze zelf eerst van dien weg waren afgelókt door eigen vrouw of besten vriend. We behoeven daarover hier ook niet te speculeeren. Als U voor u zelf maar ziet dat de rijkdommen van uw studententijd het grootste gevaar worden en werkelijk een kracht der dwaling, als het spannen gaat.

Eén van de prachtige dingen hier is ongetwijfeld de amicitia. Het kan zijn, dat ge hier onder uw jaargenooten een vriend hebt of vindt op een manier, zooals men maar met één bevriend kan zijn. Als ge maar weet, dat die amicitia, die een genade is, een vloek wordt, zoodra ze zich in dienst stelt van de valsche profetie. Dominees kunnen zich ook door vrienden laten verleiden.

Verder is de studententijd veelal de periode, waarin je een meisje vindt. Ik behoef geen poging te doen om u den lof der liefde te zingen. Op het moment dat het u te pakken krijgt, vindt ge ook de noodige dichters wel.

Maar dit wilde ik u zeggen: laat die rijkdommen niet uw ambtelijke ondergang worden. Een vrouw in de pastorie kan tenslotte er achter zitten, dat gij een heele gemeente verleiden gaat. En een vriend kan in diezelfde richting werken. Gij zult dus vriendschap en liefde moeten onderwerpen aan het credo: De Heere is onze God, de Heere alleen. Daarom zult ge moeten haten de verloofde, die u hieraan ontrouw zou maken; en verwerpen den vriend, die u van dit grondgebod van uw ambt zou aftrekken. Want verloofde en vriend kunnen oorzaak zijn, dat ge straks uw gemeente afvoert en daarmee uw heelen studietijd in een vloek verkeert, voor uzelf en voor anderen. Als ge niet eiken dag bereid zijt, om Gods wil, te breken met het mooiste en rijkste wat ge hebt, kunt ge geen dominee zijn. Het mag, geloof ik, toch bij een gelegenheid als deze wel eens gezegd worden, dat het ambt waarnaar ge staat ook zijn eischen stelt aan uw liefde en uw vriendschap. Niet in dien zin, dat uw meisje iets heel bizonders moet zijn, en uw boezemvriend een unieke kerel; het mag een heel gewoon meisje zijn, en een heel eenvoudige jongeman. Als de heele verhouding maar staat onder de tucht van het ambt, dat wenkt; en onder de verantwoordelijkheid voor de gemeente die wacht, en.die niet van den weg des Heeren mag worden afgevoerd, om vrouw of vriend.

En tenslotte noemt Mozes als kracht van dwaling nog dé massa. Hij stelt namelijk het geval, dat een gansche stad in Israël tot-afgoderij zou vervallen. Dat beteekent een aanvechting om terwille van het getal maar wat toe te geven. Want één afgodendienaar dooden, dat gaat nog. Maar om een heele stad uit te roeien! Toch zegt Mozes: ge moogt geen pardon kennen. Natuurlijk moet ge nauwkeurig onderzoek doen. Maar als een gansche stad een haard van éifgodeiij in Israël zou blijken te zijn, moogt ge nooit zeggen, het zou teveel menschen kosten. En lichten de hand met de tucht!

Nu, die wet geldt nog vandaag. Ook in 1950. Daar was in 1944 een synode, die vanwege de leer een gansche gemeente buiten het kerkverband sloot. Ik denk aan Bergschenhoek. Het was ten onrechte. Maar er was daarin toch iets van den stijl van Deut. 13, dat Israël vanwege bewezen dwaling een gansche stad moet uitroeien. Daar was toen nog eenig besef, dat het credo stond boven het kerkverband. In 1950 hebben wij het schouwspel gezien, dat een synode het credo in nog dichter mist ging hullen om maar de massa te lijmen. Daarin is niets meer van den eerbied voor Deut. 13: men vergreep zich ditmaal aan alle steden van Israël, door ze te verleiden.

Neen, het is me niet begonnen om een uitval aan het adres van wie aldus handelden. Het gaat me erom u, die naar het ambt staat, te wijzen op een verzoeking voor uzelf! Want houdt het vast: ge moet erg zuinig zijn op de schapen van onzen Heere Jezus Christus; ge moogt er niet mee spelen. Ge moet gierig zijn op de schapen, en bang om er ook maar één door. uw schuld te verspelen. Maar ge moogt aan den anderen kant nooit water in den wijn doen, uit begeerte om ook maar één zieltje te winnen. We hebben dominees zien wankelen en struikelen. Ze wisten dat het mis was, wat de meeste vergadering beval. Dat er aan het Woord was toegedaan. Maar ze waren bang, dalze de massa zouden verliezen. Toen lieten ze de grondwet voor hun ambtsdienst maar los. Ze behielden veelal de massa, en toch hebben ze de gansche gemeente verleid.

Daarom zeg ik: stelt u reeds in uw studietijd volkomen in op het credo, dat ge verkondigen moet. Ge moogt begeeren den lof des Heeren te vertellen in een groote gemeente. Als ge maar eerst den Heere ziet, en niet u richt naar de groote gemeente. De Heere Is onze God, de Heere alleen. Daarom zult ge in uw ambtsdienst en in de voorbereiding daartoe den Heere uw God liefhebben met geheel uw hart en geheel uw ziel en geheel uw kracht. Dat doende zult ge nu reeds uzelf behouden, en straks — als het Hem belieft —• degenen die u zullen hooren.

Na u aldus te hebben gewezen op , , de beteekenis van uw studie als voorbereiding tot het ambt, waarnaar ge staat", verklaar ik thans dezen cursus voor geopend.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 oktober 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

DE KRACHT DER DWALING

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 oktober 1950

De Reformatie | 8 Pagina's