Want het is god die werkt
„Want het is God, Die in u werkt beide het vyillen en het werken, naar Zijn welbehagen". Fil. 2 : 13.
Werkt uw zaligheid, want het is God die werkt.
Men heeft hier gesproken van een wonderlijke tegenétrijdigheid.
En mcnsohcn dio van •7re«; md3 wcorden spreken van een paradox. hrjuden
Paulus schijnt van zulk een tegenstrijdigheid niets te merken. Hij vindt het blijkbaar heel gewoon, dat God in Zijn werken zoo groot is, dat Hij alles doet en den mensch toch geheel in Zijn werk inschakelt. Er is hier evenmin sprake van tegenstrijdigheid als in het volgende voorbeeld.
Stelt u voor, dat een kleine jongen staat voor een breede sloot met een smalle plank. Z'n vader staat achter hem en zegt: Loop er maar over m'n jongen. Maar de jongen durft niet en kan het niet en drukt zich angstig tegen z'n vader aan. Daarop zegt vader: Toe maar m'n jongen, ga er maar over, , want vader houd je vast. Als dan het kind z'n vader vertrouwt loopt het er over en het gaat goed. Is hier sprake van tegenstrijdigheid ?
Weineen, maar met dien tweeden zin: Ik houd je vast, legt de vader den grondslag onder het bevel: Loop over die plank.
Nu weet ik wel, dat elke vergelijking mank gaat. Maar zooveel is toch wel duidelijk, dat Paulus in v. 13 een vasten grondslag legt onder de voeten van hen, die luisteren willen naar het bevel: Werkt uw zaligheid met vrees en beven.
Wij kunnen allerlei tegenwerpingen maken: Hoe zouden wij onze zaligheid kunnen werken? We zijn toch zondaren? We staan toch machteloos tegen den duivel en kunnen tegen de wereld en ons eigen vleesch niet op?
Al deze tegenwerpingen slaat de apostel ons uit de hand. Hij zegt: Weest maar gehoorzaam. Doet maar wat de HEERE wil. En gelooft daarbij Gods heil-en troostrijk Woord: Hij werkt alles, wat gij moet doen.
Dit is geschreven aan geloóvigen. Die op Gods beloften vertrouwen.
Wie in God niet gelooft is een verloren mensch.
Die is een prooi van den duivel en werkt eigen rampzaligheid.
Wie Gods toezegging niet gelooft denkt er trouwens niet aan Gods wil te doen. Maar vsde gelooft, belijdt: Ik geloof in God den Vader, den Almachtige. En in Jezus Christus, Gods eeniggeboren Zoon, onzen HEERE, aan wien is gegeven alle macht in hemel en op aarde.
En in den Heiligen Geest, Die met almachtige kracht het leven vernieuwt.
De afgoden kunnen niets en doen niets, ze zijn doode goden.
Maar wij hebben te doen met den levenden God. Die met Zijn machtigen arm de vromen beschermt. Die het hart van de zijnen omzet en het leven' vernieuwt.
God werkt. Er staat niet dat God eens gewerkt heeft. Maar dat Hij werkt. Voortdurend. Onophoudelijk. Van eeuw tot eeuw en van jaar tot jaar en van dag tot dag en van oogenblik tot oogenblik.
Het is niet zoo, dat God den eersten stoot geeft tot een nieuw leven en dat wij dat leven dan maar op gang moeten houden.
God is niet slechts de eerste Beweger, tenvijl wij de beweging er maar in moeten houden. Neen Hij werkt en onderhoudt en stuwt het nieuwe leven.
Dat is de voortdurende troost van Gods kinderen in hun strijd tegen de zonde. Ze hebben een Helper, die sterker is dan de duivel, die zich tegen Zijn wil noch roeren noch bewegen kan. Ze hoeven geen angst te hebben voor de verleiding van de wereld, want Jezus Christus heeft de wereld overwonnen.
Ze hebben den Geest des HEEREN, die machtiger is dan alle booze geesten uit de hel samen.
Hoe Gods werken toegaat? Dat is onnaspeurlijk en ondoorgrondelijk.
„Gelijk gij niet weet welke de weg des winds is of hoedanig de beenderen zijn in den schoot van een zwangere vrouw, alzoo weet gij het werk Gods niet, Die het alles maakt." Prediker 11 : 5. Het is niet te ontleden en te doorzien. Maar wie het Woord Gods gelooft, weet door het geloof dat God werkt.
Het willen en het werken. God neigt het hart, dat het wil. En Hij zet de richting van ons leven, van onzen handel en wandel om.
Hij dringt door tot de diepste roerselen van den mensohelijken geest. En Hij richt de werken der geloóvigen weer naar Zijn gebod.
„Hij dringt door tot de binnenste deelen van den mensch met de krachtige werking des wederbarenden Geestes; Hij opent het hart, dat gesloten is; Hij vermurwt dat hard is; Hij besnijdt dat onbesneden is. In den wil stort Hij nieuwe hoedanigheden, en maakt dat die wil die dood was, levend wordt; die boos was, goed wordt, die niet vwlde, nu metterdaad wil; die wederspannig was, gehoorzaam wordt; Hij beweegt en sterkt dien vnl alzoo, dat hij als een goede boom vruchten van goede werken kan voortbrengen." D. L. Hl en rv, 11.
God werkt het geloof „door het gehoor des Woords en de werking des Heiligen Geestes en wederbaart den mensch en maakt hem tot een nieuwen mensch en doet hem leven in een nieuw leven en maakt hem vrij van de slavernij der zonde." Ned. Gel. Bel. art. 24.
Wie dus het goede wil en het goede doet en in de wegen des HEEREN wandelt en z'n behoud werkt, heeft dat niet aan zichzelf, maar aan God te danken. En daarom roemen de rechtvaardigen nooit in zichzelf maar in den HEERE. Ze roemen in Gods welbehagen.
De Statenvertaling heeft: God werkt het willen en het werken naar welbehagen. We kunnen beter vertalen : ten behoeve van Zijn welbehagen. Of: tot roem van Zijn welbehagen. Terwille van Zijn welbehagen. En onder welbehagen hebben we te verstaan: Gods verkiezende liefde.
Niet wij hebben God eerst liefgehad, maar Hij heeft ons eerst liefgehad. '
Niet wij zochten uit ons zelf den HEERE, maar de HEERE zocht ons in Zijn grondelooze barmhartigheid.
Niet wij hebben God verkoren, maar God heeft ons verkoren.
Dat we geboren werden in den kring des verbonds, in een gezin waar de vreeze des HEEREN woonde, dat hebben we te danken aan Gods welwillendheid over ons. Dat we bij het opgroeien breeder van het verbond werden onderwezen en dat we zoo mochten komen tot geloof en het werken van onze zaligheid, dat is geen roem voor ons zelf, maar tot roem van Gods genade over ons.
En als we werden geboren en opgevoed in een kring, waar zelfs de naam van den Heere Jezus niet meer bekend was en we kwamen later met het Evangelie in o.anraking, dat ons greep en als een zaad der wedfirgeboorte ons leven omzette, dan hebben we dat niet te danken aan onze welwillendheid of aan ons zoeken, maar aan den barmhartigen God, Die ons zocht en greep en trok uit de duisternis der zonde in het wonderbare licht van Zijn_ genade.
En als we met vallen en opstaan, met veel zwakheden en gebreken het Woord Gods mogen bewaren in een eerlijk en oprecht hart en onze zaligheid werken met vrees en beven, dan leeren we hoe langer hoe meer roemen in Gods welbehagen:
Gij toch, gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht Uw vrije gunst alleen wordt d' eere toegebracht. Wij steken 't hoofd omhoog en zullen d' eerkroon dragen, Door U door U alleen om 't eeuwig welbehagen. Want God is ons ten schild in 't strijdperk van dit leven. En onze Koning is van Isrels God gegeven.
Als we gelooven, dat God werkt het willen en het werken, • dan zullen we eenvoudig gehoorzaam aan het werk gaan en ons behoud wérken met vrees en beven. Dan hebben we een taak, die ons leven lang duurt" en ten volle bevredigt.
Welgelukzalig zijn de oprechten van wandel, die in de wet des HEEREN gaan.
Wee ons, als we dat bevel des HEEREN naast ons neer leggen.
Wee ons, wanneer vidj — wellicht met vrome praatjes — ons van het werk afmaken.
Er zijn menschen, die zitten te puzzlen over het probleem van de verhouding van het werk Gods en het werk van den mensch. Ik zeg niet dat het niet mag. Als God ons gaven voor dat werk gegeven heeft en roeping, dan mogen we ons met zulke vragen wel bezighouden. Al mogen we dan wel oppassen, dat we niet meer willen weten, dan God ons in Zijn Woord geopenbaard heeft.
Tot onze waarschuwing en tot onze geruststelling hebben de vaderen in Dordt geschreven: „De wijze van deze werking kunnen de geloóvigen in dit leven niet volkomen begrijpen; ondertusschen stellen zij zich daarin gerust, dat zij weten en gevoelen, dat zij door deze genade Gods met het hart gelooven en hun Zaligmaker liefhebben." D. L. m en IV, § 13.
Als God in Zijn Woord ons zegt dat Hij de levende God is, die werkt het willen en het werken, dan wil Hij dat we dit eenvoudig zullen gelooven.
En als God door Zijn Woord ons beveelt onze zaligheid te werken, dan wil Hij dat wij dat bevel maar uitvoeren, zonder eenig tegenspreken.
Laten we maar niet bang zijn dat we God het werk
uit Zijn handen nemen. Dat kan niet. Laten we ook maar niet bang zijn, dat God niet doen zal wat Hij beloofd heeft. Daar hoeven we geen zorg over te hebben.
Laten we maar toezien dat wij doen wat de~HEERE vril.
En daarbij alle verwachting hebben van Hem, van Wien Psalm 105 verklaart: Die gunst heeft God Zijn volk bewezen, opdat het altoos Hem zou vreezen;
Zijn wet betrachten en voortaan, volstandig op Zijn wegen gaan.
Men roem dan d' Oppeimajesteit, om zooveel gunst in eeuwigheid.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 april 1951
De Reformatie | 8 Pagina's