GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Geen „duizendjarig rijk"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geen „duizendjarig rijk"

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

We zijn niet van plan, hier een beschouwing te geven over de leer van het „duizendjarig rijk". Het zoogenaamde „chiliasme", lievelings-thema voor vragenbus-correspondenten, zou ons zooveel tijd nemen ingeval van een serieuze bespreking, dat we wel gedurende eenige maanden ons schrap zouden moeten zetton.

We zullen ons dan ook niet lang ophouden met de beroemde vraag, wat het getal „d u i z e n d" beteekent. Zonder hier ook maar even „bewijzen" te geven voor mijn meening — of een reeks vragen uit te willen lokken — spreken we als onze stellige meening uit, dat „duizend" een zinnebeeldig getal is in Openb. 20; dat de periode, die met de „duizend" jaren is aangeduid (of getypeerd) i s begonnen, niet met Constantijn den Groote (of een soortgelijke Pyrrhus-overwinnings-figuur van de Kerk), maar met het zeer „gelukkige" jaar onzes Heeren, dat aangebroken is met het Pinksterfeest, waarvan Hand. 2 ons het christelijke verhaal doet. Op den dag van dat beslissende Pinksterfeest bracht God de evangelische boodschap voor het eerst weer naar de groote, breede wereld; op dien blijden dag begon de ruiter op het „witte paard" te rijden met het eeuwig evangelie, om „te overwinnen"; op dien dag zette de periode zich in, die met een op andere verhoudingen wijzend (ook) symboüsoh getal wordt aangeduid als de periode van ZYz jaar, of 42 maanden, of 1260 dagen. De met het getal van „1000 jaren" aangeduide wereldperiode omsluit het laatste bedrijf der wereldgeschiedenis; dat beteekent dus: begonnen met het Pinksterfeest, eindigt ze eenmaal met Christus' wederkomst. Het is dus de bedeeling van het Nieuwe Testament; dat wil zeggen: als ge maar niet met kalenders en met kalenderjaren gaat opereeren, is dat de helft van de ééne periode der wereldgeschiedenis; daarom kan, als „zeven" het grondgetal is, de heele wereldgeschiedenis als geschiedenis van Gods rustigen en gereed komenden (zijn zevental" tereikenden) ongestoorden voorzicnigheidsgang worden aangeduid met „zeven jaren", en kan de periode van het Nieuwe Testament (Pinkster tot wederkomst) als „31/2" jaar worden aangeduid. Dezelfde periode is dus, gezien als halve wereldtijdvan-God-in-Christus met „Sy2", en, beschouwd als in zich zelf afgerond geheel ook met „1000" gesymboliseerd; het laatste getal wijst er dan op, dat Christus Jezus, aan Wien God de macht over heel de wereld toegekend heeft, en die zijn zegetocht met het witte Evangeliepaard begonnen is na Handelingen 2, heelemaal kant en klaar komt; zijn dagen worden niet halverwege afgebroken; zijn werk loopt niet in een torso, maar in een volledig afgewerkt kunststuk van architectonische zuiverheid uit; weshalve dan ook aan het eind van zijn „duizend" jaar — dat mooie ronde getal van 10 maal 10 maal 10 •— die nieuwe stad daarginds ligt te schitteren in de zon van Goden-het-Lam, de stad, die „vierkant" ligt, carré, quadraat, gequadreerd, „all rouhd"; dat beteekent allemaal hetzelfde, zooals we verleden jaar, na den Hoogeschooldag 1950, in ons blad hebben aangewe­ zen. Christus quadreert zijn hemelstad; vandaar dat mooie ronde getal; Hij neemt „zijn tijd eraf".

Maar dit blijve verder rusten.

Het gaat ons ditmaal om iets anders. We stellen do vraag: hoe komen we er toch zoo toe, al maar te spreken van een duizendjarig RIJK?

Neen, ik bedoel niet te vragen, hoe we aan die beeldspraak van een zooveel-jarig rijk gekomen zijn; want dat zal wel liggen aan de nawerking van de eeuweiliang gevolgde, maar door onze huidige gereformeerde exegeten losgelaten exegese van de Apocalypse. Plus aan de vele ontwerpen, die ten aanzien van het toekomstbeeld door de chiliasten gemaakt zijn. Chiliasten gelooven namelijk aan een werkelijk RIJK van duizend jaar; daarin zal dan, volgens hun meening, zich een heel nieuwe en ongedachte, tegenover vroegere toestanden geheel anders ingerichte „bedeeling" zich voordoen; een soort van gouden eeuw, waarna dan nog een korte, hevige verdrukking volgt, terwijl dan daarna het einde komt. In deze kringen wordt inderdaad van een RIJK gesproken, en ook aan een RIJK gedacht; meestal ziet men dan Israël, de natie, weer tot bloei komen en tot pacifieke heerschappij (alsof God den'wagen ooit terug doet rijden, en aan een natie, die als natie afgedaan heeft voor een kerkvergadering onder haar voorgang, weer aparte onderscheidingen ging uitreiken, die geen enkelen zin meer hebben voor de verbreiding van het evangelie onder de thans gelijkgerechtigde naties; het Pinksterfeest beteekent immers, dat het evangelie niet langer zich tot één natie beperkt, maar dat het uit ALLE taal en tong 'en volk en natie zijn kinderen wint).

We kunnen dus ons door zulke chiliastische constructies niet een bepaalden kant uit laten dringen. We moeten ze terdege controleeren; en als niet de Schrift zélf b e w ij s t, dat ze gelijk hebben, moeten we ons niet op sleeptouw laten nemen voor toch nog het chiliastisch hoofdthema, door in zekere slordigheid of onbedachtzaamheid nog maar altoos een spraakgebruik (van een RIJK) te volgen, dat juist het punt raakt, waarop alles aankomt: is er nu een apart „rijk" van een eigen structuur, ja of neen?

Dan antwoorden we: de Schrift zelf leert van een „rijk" van zooveel jaren, dat een in zichzelf onderscheidbaar afgesloten geheel zou vormen, niets. Van een „itineratie", een terug-laten-rijden van den wagen-des-heils, waardoor Israels „natie" als natie (bekeerde natie, goed, maar dan toch natie) nogmaals naar voren treden zou, wordt niets geleerd. Er is ook niet de minste reden, om aan te nemen, dat dezelfde Schrift, die eerst, in Rom. 9—11, uitvoerig „b e t o o g e n" kwam, dat de één© boom van Israël door God niet omgekapt is, doch is b 1 ij v e n staan, en dat daarom bekeerde heidenen op dien ouden boom zijn geënt als nieuwe loten, zoodat thans WIJ (d.w.z. de bekeerde kinderen van Israels natie plus de bekeerde heidenen samen) die boom zijn, nu ineens ons vertellen zou, dat God straks die nieuwe takken weer eens van den boom afhaalt, óf ze tot een aparten, tweeden boom maakt, om dan weer prompt met den ouden boom (van Israels natie) voor den dag te komen. Die „móóie" Abrahamskinderen! Alsof God dat vleesoh-en-bloed, dat zijn dienst nu eenmaal gedaan heeft, weer als zoodanig op laat poetsen, om te paradeeren als „h e t oude volk" tegen den horizont van de ten avondstond gebrachte wereld. Alsof Paulus, die eerst „betoogd" heeft: denk eraan, God, die van zijn beloften niet afwijkt, heeft aan één boom zijn hart verpand, en het blijft dus bij één enkelen boom, achteraf toch nog zou in het ongelijk worden gesteld, doordat de Openb a-r i n g, nog net tegen het einde van den bijbel, zou verkondigen: en tóch worden het straks weer „fijn" twéé boomen: een Joden-boom pliis een heidenboom, of anders een > !OCir., waa.raar! de als volvjrvardige geënte nieuwe takken ineens weer als minderwaardige, als tweede-rangs-takken het zouden moeten afleggen tegen die oude takken. Neen, het blijft er bij: wat oud is en verouderd, is nabij de verdwijning; Gods gedane zaken nemen geen keer.

De gedachte van een apart, op aarde zichtbaar rijk, met hier beneden waarneembare volkomen nieuwe inrichting, wordt dan ook bepaald afgesneden. Want Openbaring 20 vertelt niet, wat op aarde, ónder de wolken, maar wat in de wereld-der-dooden, achter de wolken dus, gebeurt. De tijd van de „duizend jaar" is precies dezelfde, als de periode, waarover in de vorige hoofdstukken der Apocalypse geschreven is. A1leen dit verschil iser: erst zagen we, hoe hier beneden, ónder de wolken, de kerk verdrukt wordt: e antichrist! Ze lijdt onder vervolging, onder boycott, en onder wat al smaad niet. Maar daarom wordt nu, vóór het scheiden van de markt, vóór de afsluiting van het laatste bijbelboek, aan de lezers ervan gezegd: aar bek ij kt de zaak nu ook eens van den anderen kant, en gunt u hier een blik „achter de schermen", d.w.z. achter de wolken; dan zult ge zien: ie hier beneden verdrukt worden en in de goot getrapt, die hier als aller afschrapsel worden weggestopt in een schandegraf, of onbegraven blijven liggen, die hebben toch achter de wolken tronen; en ze heerschen; en hun wordt heerschappij gegeven, net zooals aan den Menschenzoon zelf in Dan. 7 : 13 de heerschappij gegeven wordt. De kerk is hier kerk „onder het kruis"; maar d a d e 1 ij k nadat de martelaren hun loop voleindigd hebben, in de crematoria of op de dronkemansfeesten van het Beest, hebben ze toch d a d e 1 ij k „heerschappij" hierboven. Niet maar af en toe, neen, neen, gedurende heel de „duizend jaar" der laatste bedeeling staan de zaken zóó: chande en eerverlies beneden, maar een vast koningsrecht en - geluk hierboven.

Heeft het u nooit getroffen, dat Openbaring 20 : 1 —6 het alleen maar over „ziele n" heeft, d.w.z. over afgestorvenen? En over wat er gebeurt in de voor ons onzichtbare doodenwereld? In de hel, en in den hemel, die beide nog maar in hun „voorloopigen" toestand zijn? De „hel" heet (vs 1) „afgrond"; dat is niet hetzelfde als „poel des vuurs"; die laatste benaming krijgt de hel na Christus' wederkomst, maar die eerste heeft ze in den toestand, daaraan voorafgaande: aar is de demonenmacht, daar zijn ook de niet in Jezus ontslapenen. En in vs 4—6 wordt gesproken over den hemel, ook dien dan beschouwd naar zijn voorloopigen toestand (er zijn nog geen complete menschen, mét hun lichaam, zooals na

Christus' wederkomst, doch er zijn alleen nog maar „zielen").

Nu wordt in dien „afgrond" de duivel voor duizend jaar, d.w.z. gedurende heel de nieuwtestamentische periode „gebonden"; er staat in vs 2 een woord voor „binden", dat elders wordt gebruikt voor „axresteeren", „gevangen nemen" (ook Christus is zoo gebonden, gearresteerd, in Gethsemané). De duivel heeft Hem gearresteerd, en „de menschen" dachten sinds: ie christenen, dat zijn maar wat dwazen, die achter een gearresteerden n a z a r e n e r aan loopen. Neen, zegt God, kijk maar naar zijn Handelingen, die door de Apostelen zijn verricht: ij heeft zijn tegenstander gearresteerd (vgl. Openb. 12, hij is neergeworpen, nadat hij ten dage van Christus' hemelvaart den strijd tegen het „kind der vrouw", Christus, radikaal, ook in de m a c h t s sfeer, verloren had, nu Christus eerst door Gods recht getriumfeerd had). Die duivel is dus Christus' arrestant: ij kan niets meer, dan hem toegelaten wordt: et evangelie op het witte paard gaat triomfantelijk zijn eigen gang, en de , .heidenen", d.w.z. de naties, de joodsche en de niet joodsche, vgl. 22 : 2, staan onder den invloed van het tot hen komende evangelie. Hij kan de , .heidenen" niet meer „verleiden", d.w.z. niet uit - den koers slaan, dien God met hen in wil treden; het evangelie laat zich niet terugduwen, en ook niet „in een hoek". dringen. Wat heeft de doop al niet een massa in de wereld gedaan: lleen onbekeerden, of anders slecht nadenkende auteurs, schrijven boeken over de ..algemeene geschiedenis", waarin in alle talen wordt gezwegen over den doop, dat wereldwonder, die wereldkracht (die, als antitype nog wel van den zondvloed, óók al zoo'n wéreldwater, , , ons nu ook behoudt". 1 Petr. 3). Die binding van Satan begon, nog eens. niet met Constantijn den Groote. doch met het uitgaan van den witten ruiter, d.w.z. direct na de eerste zegelopening van hoofdstuk 6. En nu b 1 ij f t die duivel gearresteerd, d.w.z. gevangen, en gebreideld, totdat de duizend jaren zullen „voleindigd" zijn.

, .Voleindigd".

Let goed op: dat is wat anders dan ..geëindigd". Als er stond: ge-eindigd. dan zou dat beteekenen; eerst die duizend jaar, en DAARNA die nieuwe toestand, waarin de onder arrest gestelde duivel voor een korten tijd wordt losgelaten, om in eertijds ongekende woede, en met een uiterste concentratie van krachten (antichrist) te razen tegen de kerk.

Maar er staat: oleindigd. En dit'woord wil zeggen : als de duizend jaar op hun eind beginnen te loopen. Of: ls de krachten, die in die periode van duizend jaar zijn werkzaam geweest, hun h o o g t e p u n t hebben bereikt, op hun , , akmê" („h oogtepun t", hun „r e c o r d") gekomen zijn. Er zijn ettelijke voorbeelden aan te wijzen, waaruit blijkt, dat het grieksche woord, door „voleinden" vertaald, zoo is uit te leggen (b.v. Op. 15 : 1 : in de daar genoemde plaats is Gods toom voleindigd, maar heusch niet: eëindigd).

En in dienzelfden tijd gebeurt hierboven, in de voor óns onzichtbare, maar dadelijk na den dood Christus' martelaren opwachtende hemelzalen, een heerlijk wonder. Die hier door het ..krima", het vonnis, als arrestanten van het „Beest", de „wereldmacht" (Rome, en straks „Babel") zijn getroffen, en gemarteld en gedood zijn, die zitten d a a r op „tronen". Precies, zooals in Daniël 7 er „tronen" waren, om den „Oude van Dagen" heen geschaard, in het hemel-consistorie (Zach. 3). Daar zijn de „zielen", maar ze hebben het goed, ze heerschen. Ze hebben hun „e e r-ste opstanding" achter den rug. Want de ..eerste" opstanding is begonnen toen ze in wedergeboorte als uit de dooden zijn opgetrokken, en ze is als eerste opstanding een voor eeuwig v a s t g e l e g d en nu erkend FEIT, een bezegeld feit geworden, toen ze (vgl. hoofdst. 11) in hun dood ten hemel opgenomen zijn; niet naar het lichaam, wel naar den inwendigen mensch. Hun „tweed e" opstanding, die zal straks komen, als hun lichaam, nu nog ergens in een schandeput neergesmeten, wordt opgewekt, en óók zijn heerschersgewaden aan mag trekken. Zij „zaten" (in het visioen) op tronen; d.w.z. ze gingen er op zitten, één voor één; telkens weer, als er eentje binnenkwam, zóó maar uit den brand der vervolging. Ze gingen er zoo maar op zitten, broeder Antipas, en broeder Jacobus, en broeder Petrus en broeder Paulus, en broeder Polycarpus, en al die anderen, die het zoo kwaad te verduren hadden gehad; en de broeders, die waren achtergebleven, hadden soms niet eens hen mogen begraven. Allemaal gingen ze op een mooien stoel („troon") zitten, zoo zag Johannes het. Alleen de martelaren? Neen, neen, allemaal, die hun knie niet hadden gebogen voor het als God vereerde Beest. En zij leefden (vs 4); er staat niet: ze werden levend. Z ij leefden, want ze waren bij hun verheerlijkt Hoofd.

Dat wil zeggen: als ge nu eens goed let, eerst op de „t ij d e n", dan öp de „sferen", dan ziet ge, dat de kerk toch maar een gróóte en geweldige levende gemeente is. Kijk om u heen, ónder de wolken, dan zegt ge: een dwalend hoopje ballingen en verscliovelingen. Maar vergeet niet: eiken dag wordt het aantal kerkmenschen hier-bóven grooter en grooter, en wordt het aantal kerkmenschen hier beneden kleiner en kleiner. Hier beneden ziet ge alleen maar dien rooden draad van bloed, vervolgingsbloed. Maar kom maar eens boven: daar leeft dat HEELE gezel­ schap al; en de rest, die komt wel gauw achterna: de Meester komt met haast. Zij leven, en alleen z ij leven; want „de overigen der dooden leefden niet" (er staat niet: ze werden niet levend, maar: ze leefden niet; dezelfde uitdrukking als zooeven in den griekschen tekst). Die andere gestorvenen hebben nl. geen eerste opstanding ooit beleefd, ze zijn nooit wedergeboren, gingen dus ook niet naar Vaders huis, want ze wilden dien Vader niet. en krijgen dus ook nooit een tweede opstanding: de t w e e d e k o m t alleen na een eerste.

Daarom „leef t" die machtige romeinsche keizer niet. En die moordenaars van Antipas, en van Petrus, en Paulus, en Jacobus, en Polycarpus, die moordenaars, die hier beneden zoo breed uithalen, en almaar zingen: wij léven, wij leven vrij, wij leven blij, ze léven niét. ze leven écht niet, als ge maar achter de wolken kijkt, christenmenschjes. Z e blijven dood, al die duizend jaar: God heeft met hén al afgedaan, zij hebben hun loon weg, de quitantie is al voldaan, de „handel" met hen is afgesloten; hen wacht alleen maar consequentie van hun eersten dood in den tweeden. Hun eerste dood was als feit bezegeld, toen zij, ontwaakt uit hun zonderoes, de oogen opendeden „in de pijn". Maar wie deelt in de eerste opstanding, wie het dus uithoudt tot in den dood, die heeft van den tweeden dood. die straks komt bij Christus' wederkomst, niets te vreezen; want over hen heeft die tweede dood geen bevoegdheid, zoo besluit vs. 6.

Zeg nu zelf. of hier iets van een apart ..rijk" gezegd wordt?

Niets.

Het is alleen maar een kijk achter de schermen.

Het RIJK, dat is hier boven en hier beneden precies hetzelfde. Het RIJK is des Heeren; Hij haalt de rijksburgers eiken dag in steeds groeiend getal naar boven; daar wachten ze, reeds in hun koningswaarde erkend, op den dag. waarop hun Kurios hun zaak ook publiek zal beslechten; en dan komt alles zooals het eeuwig zich zal af teekenen: 'n t w e e-de dood (lichaam-ziel), een tweede opstanding (lichaam-ziel), een vrijgegeven terrein, schoongeveegd van het vuil van het Beest, een nieuwe aarde immers; en dan zal ook daar de Polis, de Stad, zijn van: Nieuw Jeruzalem.

We hebben hier dus niets meer bedoeld, dan een kleine vermaning tot voorzichtigheid. De spreekwijze van een duizendjarig „r ij k" zullen we wel niet gauw kwijt raken; en we hebben er tot op zekere hoogte geen bezwaar tegen, althans geen principieel, als men ermee bedoelt: eel de periode van de duizend jaar, zooals ze zich inalle sferen laat zien als periode van den RIJKSTRIUMF. Triumfééien doet het RIJK na Pinkster. Maar het was er al lang. De duizend jaar maken geen nieuw rijk, doch brengen het bestaande tot zijn rust. Door strijd, goed, maar toch tot rust. Het Rijk is één. Het is opgericht in Genesis 1, omvergeblazen, naar het scheen in Gen. 3, hersteld in Gen. 3:15, aangevochten vooral in de dagen van Christus' heilswerk hier beneden, Openb. 12, tot triumf gekomen door de missie, en den doop, en de prediking, en het wonderlijke evangelie, gefixeerd door de arrestatie van Satan (die het meest van alle kreaturen te verkroppen heeft, NOG VANDAAG); en zie, het wordt nog éénmaal op het zwaarst beproefd tegen de laatste periode binnen de duizend jaar. Maar het komt tot zijn rust in de 10 X 10 X 10 jaren van Augustus en van Truman en van Stalin en van wie er volgen mogen (of: ag!).

Zet dus het woord „rijk" alleen maar tusschen aanhalingsteekens, en probeer van dat woord a f t e komen. Zeg desnoods: de duizend jaren van de DOORBRAAK van het Rijk.

Want wij zijn de menschen van Pinkster, en dus van de doorbraak, de doorbraak door de gelederen van den „weerhouder" uit 2 Thess. 2.

Gezegende doorbraak. Maardanzóó.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 april 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Geen „duizendjarig rijk

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 april 1951

De Reformatie | 8 Pagina's