GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GOD, GEEN OBJECT, DOCH SUBJECT VAN KOSMISCHE THERAPIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GOD, GEEN OBJECT, DOCH SUBJECT VAN KOSMISCHE THERAPIE

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij belijden van ouds, niet alleen: „God is Schepper", doch ook: „God is ook Onderhouder-en-Regeerder", of: „God voorziet".

Die voorzienigheid Gods nu wordt door ons beleden als een kracht-van-Hem. Een almachtige en alomtegenwoordige kracht. Bij dat woord wordt bijvoorbeeld door Ursinus gedacht aan Hand. 17 : 25 etc.

In dit tekstgegeven worden we verplaatst naar Athene, waar Paulus zijn „beroemde" areopagusrede gehouden heeft. Daarin vlecht hij deze opmerking, dat God geen voorwerp ooit is van dié handeling, die men in het grieksch „therapeuein" noemt. Tenminste, menschenhanden kunnen Hem niet „therapeuein".

Nu kan „therapeuein." veel beteekenissen hebben. Wij kennen dit woord speciaal naar medisch gebruik; onder „therapie" verstaan wij doorgaans de practische zorg voor een zieke; de dokter stelt eerst vast, „wat er aan mankeert" (diagnose), en begint dan met de therapie, de medische behandeling, de verzorging, verpleging, de aanwending van die middelen, die tot genezing hem dunken te kunnen leiden, en anders althans tot verlichting.

Toch is de o o r s p r o n k e 1 ij k e beteekenis van , , therapeuein" breeder, al leidt ze ons vanzelf naar de beteekenis van medische zorg, verplegingswerk weer heen. Het werkwoord heeft b.v. volgende beteekenissen (onder andere): een dienst verrichten ten bate van een ander, de wacht ergens bij houden, eerbied toonen voor iets of iemand; „iemand het hof maken" kan vertaald worden als iemand „therapeuein"; wie een dame „het hof maakt" neemt haar in therapie, dan blijkt het meteen méénens. Ook kan het woord wel beteekenen: ergens over „broeden", almaar er mee bezig zijn. Een juffrouw, die vóór alles haar bloemetjes verzorgt, heeft ze „in therapie".

Zoo zou de uitspraak: od wordt niet „getherapeueerd" (Hand. 17 : 25) kunnen beteekenen: od heeft't niet noodig, dat Hij door menschenhanden bediend wordt als iemand, die daaraan behoefte heeft. Of, die ook maar iets noodig heeft. Deze beteekenis zou des te gereeder passen als men bedenkt, dat in een bekend, en ook in Paulus' geest van der jeugd aan hem vertrouwd joodsch gebed, het Sjemoné-Esré-gebed, dat drie keer per dag werd „opgezegd". God genoemd wordt „El roophé", de genezende, de heelende God, God de Heelmeester.

Daarnaast evenwel krijgt „therapeuein" ook de^eteekenis van goddeüjke vereering toebrengen, vereeren, dienen, zooals men „goden" dient. Een combinatie van beide beteekenissen vindt men bij Eusebius, die, we volgen een nederlandsche vertaling, vertelt, dat de joodsche filosoof Philo, die ten tijde van Claudius te Rome met Petrus „gesprek heeft gehouden", van de levenswijze van wie in een onnauwkeurige vertaling heeten: „de Monniken" (asceten) geschreven heeft, dat het 'Therapeuten waren (de vrouwen heetten Therapeutrides)), omdat zij „als medicijnmeesters de zielen van al wie zig by hen begeven, genezen, en van alle quade gesteltenissen en driften vrymaken: óf: omdat zij God, zuiver en onvervalscht eren en dienen". Zoek dus maar uit...

Wij kunnen intusschen niet de juistheid inzien van de bewering van b.v. Beyer, die verzekert, dat „therapeuein" in het N.T. nooit voorkomt in de „profane" beteekenis van dienen, maar dat het in Hand. 17 : 25 als in de eenige plaats de beteekenis heeft van de godheid dienen in religieus-cultischen zin.

Ons bezwaar daartegen is, dat God wel degelijk in dezen zin gediend wórdt en ook worden wil.

Op dezen en op andere gronden meenen we, dat „therapeuein" hier zooveel zeggen wil als: voorzien van van wat noodig is, in behoeften voordien.

Die beteekenis geeft ook goeden zin aan het geheel van Paulus' betoog; het gaat hem immers om de tegenstelling tussehen grieksche goden en den God, dien Paulus predikt. De grieksche goden hebben wel degelijk dienst-van-menschen nóódig; Paulus' God daarentegen is „niets behoevende". Grieksche goden zijn ook zelf , .object" van therapie; Paulus' God is da*: nimmer.

Eerste conclusie is dus, dat God geen object van therapie is. Noch een individu, noch een combinatie van individuen, noch de kosmos, hoe ook verstaan, kan Hem onder therapie nemen. Men kan Hem niets „toevoegen". Een functie toegewezen krijgen, of veroveren, welke op eenigerlei wijze Zijn existentie zou „begunstigen", verrijken, handhaven, onderhouden, mede-regeeren, dat is voor wat niet-God is uitgesloten. Hem be-invloeden, in den zin van op zijn existentie, zijn leven inwerken, zóó, dat het Hem iets „gaf", dat ware tenslotte Hem mede-onderhouden, mede Hem regeeren. Het ware tussehen zijn alpha en omega intreden met een van buiten Hem komende acte, die tussehen die alpha en omega iets aan Hem deed, waardoor die „omega" niet meer de zijne, noch alleen de zijne was. Dat zou uitloopen op een synergisme, dat in hoogmoed alle bestaande synergisme verre achter zich laat.

Tweede conclusie uit Paulus' woord is evenwel, dat God volkomen en eenig Subject is der universeele wereldtherapie. Tegenover de glorie van God in het negatieve (geen object van therapie), stelt Paulus nu die van het positieve: ij gééft immers aan allen leven en adem en alle ding? En is toch daarin therapeutisch Subject? Velen meenen, dat Paulus hier indachtig is aan Jes. 42 : 5. „Leven" en „adem", dat zijn tenslotte de éérste dingen„ waar 'n Therapeut op werken moet, en waarop hij steunen moet. Er staat niet, dat God ze gegeven hééft (schepping), doch dat Hij ze gééft (voorzienigheid). Ih geboorte van individuen onderhoudt Hij menschheid en ras; en naar zijn gemaakt bestek „geeft", door een werkelijke daad-vancontinuiteit. Hij leven en adem zoolang Hij wil aan al wat leeft.

Het woord „Subject" is hier uiteraard te nemen in den absoluten zin. Want „geven" is hier bedoeld in absolute beteekenis. Het is dan ook het geven-in-vrijmacht. Geen „half" geven, geen „óók wat doen", maar geven, alles doen.

Dat woord „vrijmacht" hebbe het volle accent. Dat in het Nieuwe Testament het woord „geven" zoo vaak voorkomt, heeft iemand toegeschreven aan de verkondiging, in het N.T., van Gods Uefde.

Ongetwijfeld is waar liefde is, het geven.

Maar nog niet is waar geven is, de liefde.

Als nu in Hand. 17 gezegd wordt, dat Gk)d leven en adem gewoon is te geven (gevende), dan is de tegenstelling: niet wij werken op Hem in, maar Hij op ons. Na onze komst in de wereld is Hij onze permanente Therapeut. Therapeuein als goddelijke acte wil dan zeggen: in de existentie bewaren ter fine van het ons gesteld doel, scherper gezegd: ter fine van de voltrekking van Gods raad aangaande wat Hij met ons voor heeft. Zeg maar: onderhouden (naar de regelen van het begin) en regeeren (ter bereiking van het voorbedachte einde). Vandaar dan ook, dat omniddelüjk in het volgende vers gewezen wordt op dat vooruit-bepalen als Gods vrijmachtige acte, die over alles gaat (woonplaats, tijd, levensopdracht). Juist het vervolg, dat VS. 26 op vs. 25 geeft, illustreert de beteekenis van „geven" als „ter beschikking stellen", in een therapie, die ons onderhoudt „naar den aard" (van Gen. 1) en overeenkomstig het ons van God gestelde doel, onze bestemming (naar Openb. 22).

Nu spraken we hierboven van „kosmische" therapie. Wij willen dit woord in zijn volstrekte beteekenis zien gehandhaafd.

„Kosmisch" noemden we haar, omdat ze zich uitstrekt tot het „geheel". Maar „geheel" is geen oogenblik zóó bedoeld, alsof het in strijd ware met „de deelen"; geen oogenblik ook, alsof onze woordkeus zich niet uitsprak over „de deelen", of over „de individuen". Neen: onder geheel is ditmaal bedoeld: ook de deelen, ook> de individuen, en dan wel nader „alle" individuen: niet alleen , , de goede", maar ook „de booze", de „kwade". Niet alleen de tegenwoordige, doch ook de toekomende.

De bijbel zelf trouwens gaat ons daarin voor. Lees maar eens, wie er alzoo worden genoemd als objecten der goddeMjke therapie (met dit woord zelf zullen we voorloopig ons con tenteeren).

Een „therapie" ondergaan, naar het in het Nieuwe Testament geldende spraakgebruik allerlei zieken, niet maar uit de bondsgemeente, doch ook uit de heidenen, ook uit de „honden". Objecten van therapie zijn „alle" in Syrië tot Christus gebrachten (Matth. 4 : 24); een knecht van een centurio (Matth. 8:7), en „vele bezetenen" (Matth. 8 : 16); therapie is blijkbaar een ruime opdracht, verstrekt aan de apostelen (Matth. 10 : 8); vgl. Mc. 1 : 34; ze is een publieke handeling, die men bespionneeren en reportabel maken kan (Mc. 3:2); ze wordt bij Christus een massale praestatie, met effect ook in de geestenwereld (Mc. 3 : 10—^12); ze komt in discussie als twistpunt, tot in een „uitdaging" toe (Luc. 4 : 23). Die therapie is soms een massale praestatie ten aanschouwe van heel een stad (Lc. 4 : 40); en ze volgt, voor wat de apostelen betreft, op ontvangst (toelating) van deze ambassadeurs door een stadsbestuur (Lc. 10:9), vgl. Lc. 7:21; nergens houdt Christus' therapeutische werkzaamheid halt, voor wat betreft den te lenigen nood, de te bewijzen zorg: t. 4 : 23; 9 : 35; 10 : 1; Lc. 9:1; en ook „het Beest" valt onder de therapie, van God geleid. Openb. 13 : 3, 12. Zie ook Mt. 12 : 10; Mc. 6:5; Lc. 6:7, 9; 13 : 14; 14 : 3. Men behoeft zich maar even de in deze Schriftplaatsen geteekende situaties in te denken, om te erkennen: e objecten van Gods „therapeuein" zijn veel en velerlei. Meermalen was een therapeutische werkzaamheid van Christus tééken, ook wel teeken van messiaansche bevoegdheid; en al-

lereerst kwamen die teekenen tot het kerkvolk Israël. Maar ze vielen óók wel buiten de grenzen van dat volk. En reeds uit het feit, dat ze schiftende en richtende bedoeling hadden, Ijlijkt, dat ze nimmer aa/i haar objecten of aanschouwers of „werkmateriaal" bewijs gaven van hun individueele aangenomen-ziin bij God.

Dat zou trouwens ook moeilijk overeen te brengen zijn met de vrij algemeene beteekenis, die het woord „therapeuein" in den bijbel en elders heeft. Behalve „genezen" kan het ook aanduiden , .verzorgen", „bedienen", „verplegen", in stajid houden en „fit houden" ; een trainer is voor den bokser, een cipier voor den gevangene, een steward voor de passagiers een therapeut. Therapeuein is een werkwoord, dat niets minder, maar ook niets meer aanduidt, dan dat de therapeut voor iemands conserveering zorg draagt. De bedoeling kan vreedzaam wezen, maar behoeft het niet te zijn; ze kan ook interesseloos of vijandig wezen. De cipier, die zijn gevangenen verzorgt, staat „neutraal" tegenover hun toekomst; hij zegt: , bevel is bevel, en ik bemoei me niet met de bizonderheden". De rechter, die een gevangene veroordeeld heeft tot den strop, beveelt nochtans den cipier de therapeuse goed te verzorgen, opdat de rechtens bepaalde straf niet worde ontloopen, b.v. door zelfmoord. Het is dan ook volkomen onjuist, als sommigen tegenwoordig tusschen „psychotherapie" („-therapeuse") en „zielszorg" een scherpe onderscheiding maken; in den grond der zaak komen gezonden evengoed als zieken, en boozen evenzeer als goeden, en vijanden, omtrent wie men nog plannen heeft, evenzeer als de iemand, voor wien men door het vuur zou willen gaan, in aanmerking voor therapie en therapeuse. Therapie zegt niet meer dan dit: k wil, met het oog op mijn plannen aangaande deze kreatuur, die op mijn weg geplaatst is, het pad open houden voor mijn „regeering" van him bestaan. Heel vaak komt het bij ons, menschen, voor, dat we iemand object van „therapeuein" maken, zonder dat we ook maar het minste te vertellen hebben aangaande zijn toekomst. De cipier, die een gevangene verzorgt, heeft niet verder te kijken dan zijn neus lang is, hij moet den man afleveren tegen het volgende verhoor, óf tegen de ophanden zijnde executie. Maar de rechter ziet veel verder dan de neus van den cipier lang is; hij regeert méé. Hoewel ook hij kan staan voor duizend en één complicaties. Precies zoo staat het met hen, die iemand verzorgen willen met vreedzame bedoeling. Ook zij kunnen in plannen en berekening volkomen feil gaan, of falen. Maar er is Eén, die altijd bereikt wat Hij bereiken wil. Die eene is God. Hij doet al wat Hem behaagt (Ps. 115 : 3). Zijn „therapeuein" is altijd volkomen afgestemd op zijn regeeren. Wie zeggen zou, dat God met een andere gezindheid „therapeuein" komt, dan met die waarmee Hij regeert, heeft de eenheid van Gods werk gebroken, en heeft, als het er op aankomt. God gelasterd. Al vnl Hij ook van God „zingen bij beurte". En evenzoo: ie beweren wil, dat God in zijn „therapeuse" van de kreaturen neutraal tegenover deze staat, of dat men Hem ook maar één moment daarin kan zien geïsoleerd en geabstraheerd van zijn wil tot regeeren van diezelfde kreatuur, die heeft in God een abstractie zich gedacht, die het ons niet voegt te denken. Als wij bij lederen doodgewonen man, die gevangen visch zorgvuldig direct na de vangst In een waterbassin deponeert, denken: ijn bedoeling is nog niet zeker: e één wil de visch versch houden voor den verkoop, de ander voor zijn maaltijd, de derde voor uitstorting in een kolk, die met visch bevolkt moet worden, de vierde voor aanvulling van zijn aquarium, dan zouden wij van God wel heel dwaas moeten denken, wanneer vréj bij Hem, die toch de haren van ons hoofd alle geteld heeft, zouden zeggen: ijn conserveeren, — dat is een indifferente, of zelfs, hoe het ook zij, een algemeen-genadige daad, maar zijn regeeren, ' — daarbij wordt het Hem méénens; niet bij het onderhouden (therapeuein), maar wèl bij het regeeren wordt zijn gezindheid gevolgd. We kunnen God geen oogenblik losdenken van wat in Hem is. Onderhouding is niet zonder regeering, regeering niet zonder onderhouding.

En zoomin wq het ééne schepsel van het andere mogen losdenken, zoomin mogen wij ons ook maar even voorstellen, dat God het ééne zou abstraheeren van iet andere. Niet alleen is in zijn binnenste de onderhoudmgswil met den regeeringswil op het nauwst verbonden, maar ook is in den kreits der geschapen dingen zelf het ééne aan het andere gekoppeld. Als Hij in het kader van regeering — en dus van een levend drama — het ééne schepsel met het andere in verband zet, en ziet, en laat optreden, dan Is reeds daarmee gegeven, dat onderhouding van het eene meteen beteekenen moet onderhouding van het andere, en daarmee van het geheel. Denk u de onderhouding aphoristisch, stuksgewijze, denk u 'n therapeuse van het ééne los van het andere, of met een voor elk detail weer separate gezindheid, en ge hebt meteen een god u gefantaseerd, die dienst doet niet als Bestuurder van de wereld, doch als conservator van museumstukken.

Is dus, gelijk we zagen, Gods conserveeringsdaad geen oogenblik van zijn actueele regeering los te maken, en is een onderdeel van het kosmische bestand ' geen moment los te maken van het geheel, dan vloeit daaruit voort, dat het niet aangaat, te beweren, dat het object-van-Gods-conservatie-therapie-zijn voor een deel der kreaturen automatisch tot genade wordt. zoodra dat bepaalde deel van die kreaturen in zonde is gaan leven. De geschiedenis van de reactie van de kreatuur op de werken Gods is niet bepalend voor onze kennis van hun grondtrek. Laat staan voor die van Gods „gezindheid". Wie beweert, dat de mensch, die na den val ontdekt, dat God hem conserveert, daarom zich object van een „algemeene genade" moet noemen, die dient hetzelfde te zeggen van de andere kreaturen, die in zonde vielen. Eerste consequentie zou dan moeten zijn, dat ook de duivelen gezegd worden te deelen in de algemeene genade. Toch zijn er onder de hardnekkige voorstanders eener algemeene genade, die deze consequentie om geen prijs willen toelaten. Maar daarmee ondergraven zij meteen hun eigen stelling.

Hoofdzaak is allereerst, dat de mensch niet buiten den kosmos en buiten de kosmische drama's kan gehouden worden, zoolang n.l. God zijn wereldplan wil volvoeren. Reeds d a a r o m is de conserveering van denmensch inzie h-zelf noch gen a, de, noch vloek. Zijn conserveering kan dienstbaar gesteld worden aan Gods genadewil over hem, maar ook het omgekeerde kan het geval zijn. We denken aan het volk Israël, de nationale bloedgemeenschap als zoodanig. Velen zeggen: zijn verstrooiing is een vloek. Wij ontkennen dat. Ten deele was het ontslag, dat Israels natie na den Pinksterdag ontving, een heel gewoon „emieritaat": het had zijn dienst gedaan. Voorzoover het onder den vloek kwam liggen, was die vloek niet de oorzaak van zijn noodzakehjk aftreden als tijdelijk bevoorrechte natie, doch een straf over de verwerping van zijn Messias, en over de bondsbreuk. Trek nu een parallel met de menschheid in het algemeen. Haar conserveering na den val is geen genade, maar een handhaving van de kosmische functie, die haar is toegedacht van den aanvang af.

We willen op enkele onderdeeltjes van deze eenvoudige opmerkingen in latere nummers nog even nader ingaan. Om dan meteen antwoord te geven op enkele opmerkingen van handhavers van Kuyper's gemeenegratie-begrip.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 juli 1951

De Reformatie | 4 Pagina's

GOD, GEEN OBJECT, DOCH SUBJECT VAN KOSMISCHE THERAPIE

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 juli 1951

De Reformatie | 4 Pagina's