GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Gij legt mij in het stof des doods

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gij legt mij in het stof des doods

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Psalm 22:16c

Gedurende de laatste weken staat het leven in het teken van het naderend „kerstfeest". Sint Nicolaas heeft in de etalages met heel zijn uitrusting het veld moeten ruimen voor de „kerstmELn" m.et al zijn attributen. En bedenkelijk schudt hier en daar een vrome broeder het~hoc-fd over zóveel verwereldlijking var het allerchristeüjkste aller christelijke feesten, de saecularisatie van het „Hoge Feest" en de „lïerstnacht, schoner dan de dagen", zoals Vondel er van zong in zijn Gijsbrecht. Intussen heeft genoemde broeder misschien zélf de kaarten voor het Weihnachtsoratorium in de zak om zich bij veel muziek en weinig profetie wèg te laten deinen uit de concrete situatie van het jaar onzes Heren 1951. En anderen, die, ook al vanwege het werelds gedoe, haastig voorbijschieten op de kerstbomenmarkt, — hun getal mindert snel! — lopen intussen een hele scala van kerstwijdingen af en zijn maar wat boos als hun dominee op 25 December weigert te vergeten, dat de kalender 1951 wijst en dat Het BeeSt in zijn zevende en laatste verschijning (Openb. 13) in bond met de Antichrist op komst is en de kalenderhervorming op het program heeft: het plan om weer eens te beginnen met het jaar één. En zijn ze er niet nog — in eigen kring —, die heel verontwaardigd zijn als de vraag ook maar wordt opgewor-pen of het wel goed is die christeUjke feestdagen, algemeen erkend, aan te houden, maar die heel gemakkeUjk zich onttrekken aan de viering, het féést van het Avondmaal des Heeren, door Hem ingesteld tot Zijn gedachtenis? En waarvan het Avondmaalsformulier zo schoon zegt, dat wij Hem zó ook zullen gedenken: „dat onze Heere Jezus Christus naar luid van de beloften, die de voorvaderen in het Oude Testament van den beginne af geschied zijn, van den Vader in deze wereld gezonden is, ons vleesch en bloed heeft aangenomen, den toorn Gods, onder welken wij eeuwig hadden moeten verzinken, van het begin zijner menschwording tot het einde Zijns levens op de aarde voor ons heeft gedragen en alle gehoorzaamheid en gerechtigheid der goddelijke wet voor ons heeft vervuld."

En het is de vraag waar de verwereldlijking het ergste is. Daar, waar in de enscenering van het feest met kerstboom en kerstman de herinnering zelfs aan Bethlehem is vervaagd. Of daar, waarbij veel aan dat alles herinnerende requisieten de eenheid van het grote heilswerk Gods is losgelaten: waar men Lukas 2 heeft iosgeknipt uit de éne Heilige Schrift, de kribbe heeft losgemaakt van het kruis en van de troon van David, waarop de Here Jezus Christus sedert Zijn hemelvaart heeft plaats genomen en er een fragmentje van maakt, een plaatje: o, hoe schoon!

Wat de beeldende kunst met de stal en de kribbe gedaan heeft, dat is bijna symbolisch voor de houding van de christenheid, zo vaak zij de geboorte des Heren herdenkt: ge ziet het Kind in de kribbe badend in een Rembrandtiek, bijna bovenaards ücht. Daaromheen, in een chiar' obscuro Maria en Jozef met de reeds vervagende gestalten van de herders. De omtrekken van de stal verliezen zich in de donker en van de omgeving ziet ge verder niets meer.

Dat kan bij de beeldende kunst moeilijk anders.

Maar dat is zónde wanneer dit grote werk Gods moet vertaald worden.

Want inderdaad: Lukas 2 is een fragment, een deel uit een groter, geheel, een moment in het éne de eeuwen omspannend Evangelie van onze Heer Jezus Christus. De Zoon in de Kribbe, „waarvan profeten zongen, lang, lang vóórdat Hij kwam", heeft Zijn taak, die Hij hier op aarde vervullen kwam, volbracht. Hij is gezeten aan de Rechterhand Gods. Door Hem regeert de Vader alle dingen; Hij, die het Hoofd is van Zijn Christelijke kerk. Door Hem regeert de Vader alle dingen aan weerszijden van het IJzeren Gordijn en benoorden en bezuiden de achtendertigste breedtegraad in Korea.

Daar zien ook vele christenen niets van.

Ze zitten te staren in de lichtjes en alle radio's van heel de wereld, waar Zijn evangelie gepredikt werd, geven wel een nummertje , , Stille nacht" weg, maar ze rekenen er niet mee, dat Hij komt, die man, door welke God de wereld rechtvaardig zal oordelen (Hand. 17), de mènsch Jezus Christus (1 Tim. 2:5), de Heer en Koning der door Hem verenigde volkeren.

En omdat men Zijn heerlijkheid van heden niet weet, en Zijn glorie van morgen niet gelooft, daarom verstaat men ook Bethlehem niet: dat Grod Hem daar begon te leggen „in het stof des doods".

Ge vindt die woorden in Psalm 22. In die Psahn zingt David van zijn eigen lijden en vervolging, hoe hij, het „edel wild", door Gods vijanden werd opgejaagd. Een lijden, saamgeperst in de aanvangswoorden van deze Psalm: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? " Profetisch zingt hij daar tevens van het Ujden, dat op de Christus komen zou. En sinds de dagen van David wachtte ook deze profetie op haar vervulling, op de komst van de Messias, van wie ook hier geschreven was, dat Hij 1 ij d e n moest en alzo tot Zijn heerlijkheid ingaan. (Lukas 24 : 44).

Thans is het zo ver.

Dat is de betekenis van Lukas' boodschap: „En het geschiedde, als zij daar waren, dat de dagen vervuld werden, dat zij baren zou. En zij baarde haar eerstgeboren zoon en wond hem in doeken en legde hem neder in de kribbe, omdat voor hen geen plaats was in de herberg."

Zij legde hem neder in de kribbe.

Hém.

Van Wie God gesproken had door de mond van Zijn heilige profeten. Van Wie de engel Gabriel gesproken had tot Maria: „dat Heilige, dat uit u zal geboren worden, zal Zoon van God genaamd worden."

Wanneer ge het zo leest in Lucas 2, nu eens even losgedaoht van wat er is vooraf gegaan en van wat er op volgt, als ge — om het wat scherper te zien, in een momentopname — het leven beziet als een plaatje, dan is alles zo heel simpel en zo heel gewoon, zo door en door menseUjk. Ergens in een stal heeft een jonge vrouw een kindje gebaard, het gebakerd en in een kribje gelegd. Ze is er druk mee geweest en Jozef ook. Nu het voorbij is luisteren ze samen naar elk geluidje van dat kind. Ge ziet er Jozef bij staan, het aarden olielampje geheven in de hand. En dat moet ge zo maar vg^thouden ook. Want dat is het, wat Lucas nu precies vertellen wil: hoe echt mènsehjk het was. Want al weten we het, dat dit kindje was vóór het kwam en dat Hij bleef. Die Hij was: God uit God en Licht uit Licht, waarachtig God uit waarachtig God — het andere is ook waar: Hij werd echt mens, waarachtig mens, volkomen mens. Toen die moeder Hem wond in de doeken en legde in de itribbe, was daarmee haar taak en haar zorg niet" afgelopen; toen begon het pas, net als bij elk ander kindje. Het was allemaal even gewoon, even alledaags, even menselijk.

En tóch: zó'n kindje was nog nooit geboren, werd ook sindsdien niet geboren en zal er ook nooit meer geboren worden: een heilig kind. Een kind, waarvan Gabriel gezegd had: dat Heilige En daarbij moet ge nu niet in de eerste plaats denken aan het feit, dat dit kindje was de eniggeboren Zoon van God — al staat het daarmee wel in verband —, maar alleen daaraan, dat Hij was en is de eerstgeboren Zoon van Maria, de vrucht van haar schoot. En dan herhaal ik: zo'n kind was er nog nooit geboren, een heilig kind.

Zulk een mens was er wel geschapen, maar nog nooit geboren. Wél geschapen. Want God schiep d© mens naar Zijn beeld. Zó, dat hij het welgehjkend evenbeeld van zijn hemelse Vader was. HeUig óók — als Hij. Maar toen deze mens zelf zonen en dochteren gewon, naar zijn beeld en naar zijn gelijkenis (Gen. 5:3), toen lag de ramp, de afval van God, achter de rug en zijn Idnderen werden in zonde ontvangen, en in ongerechtigheid geboren. En sindsdien was op de bange vraag „Wie zal een reine geven uit een onreine? " het antwoord der profetie geweest: Niöt één!" Maar nu ligt hier in de kribbe een kind, een écht kind, dat toch een rein kind is, heilig, onschuldig, onbevlekt, wel niet van de mensen, maar wèl van de zondaren afgescheiden. Een, die weer was als Adam, toen God hem schiep: en heilig mens!

Deze dingen hebben Lucas wel voor ogen gestaan, toen hij het tweede hoofdstuk van zijn boekje schreef. Want onder de papieren en paperassen, die onder zijn bereik lagen, toen hij dit bericht der tóch blijde geboorte te boek stelde, bevond zich ook een geslachts^ register van de Here Jezus Christus, dat mede de stof zou vormen voor hoofdstuk drie. En daar leest ge het: „En Hij, Jezus, begon dertig jaren oud te wezen, zijnde (zo men meende) de zoon van Jozef, de zoon van Heli, de zoon van Matthat de zoon van David , de zoon van Abraham de zoon vaji Adam, de zoon van God." En Liffcas heeft zo twee dingen op het oog. Hij verhaalt ons hier, dat Jezus Christus waarachtig mens is, volkomen mens. Maar ook, dat over Adam voor Hem de oude lijn door liep: de zoon van Grod.

De oude Adam was er weer!

Dat is: de oorspronkelijke Adam.

Nu: de twééde Adam.

Lucas wist deze dingen.

Hij was zelf opgegroeid bij de prediking van de*

apostel der heidenen, Paulus. En het is juist de apostel Paulus geweest, die telkens weer de Here Jezus. Christus gepredikt heeft als de twééde Adam, de tweede mens, als de twééde bekleder van het centrale Ambt in de wereld van God.

In Romeinen 5 bijvoorbeeld stelt de apostel dat thema van de eerste en de tweede Mens aan de orde en zegt: „want geUjk door de ongehoorzaamheid van dien éénen mensch velen tot zondaars zijn gesteld geworden, alzoo zullen ook door de gehoorzaamheid van éénen, namehjk Christus, velen tot rechtvaardigen gesteld worden", (vers 19; verg. vss .12—21). En ge hoort precies hetzelfde evangelie, wanneer ge in 1 Corinthen 15 leest: „Want dewijl de dood is door een mènsch, alzoo is ook de opstanding der doeden door een mènsch. Want gelijk zij allen in Adam sterven, alzoo zullen zij ook allen in Christus levend gemaakt worden." (vs 25). Het is de stem, waarvan de echo künkt in ons Doopsformulier: „dat onze kinderen zonder hun weten der verdoemenis in Adam deelachtig zijn en alzoo ook weder in Christus tot genade aangenomen worden". Dat is een van de themata van Paulus' prediking-geweest, zo niet hèt thema: de schepping, de zondeval in Adam, de verlossing in Christus. En het is dat Evangelie, dat Lucas, toege-.spitst op de „weledelgestrenge" Theophilus, die voorname catechumeen, op zijn wijze doorgeeft: Jezus, de zoon van Adam, de zoon van Gód. Dat déze Jezus kwam om de taak van Adam over te nemen en Adams begenadigd kroost te leiden tot de heerlijkheid. Daarmee begint Lukas 1. En daarmee besluit Lucas 24: „Aldus staat er geschreven, dat de Christus moest lijden en ten derden dage opstaan uit de dooden, en dat in zijn naam moest gepredikt worden bekeering tot vergeving der zonden aan alle volkeren "

Aan alle volkeren.

Aan al Adams kroost.

Dat bepaalt intussen, bij overeenkomstige ambtelijke positie het verschil tussen de eerste Adam en de tweede.

Er was overeenkomst.

Ze hadden één ambt, ze waren beide mènsch, beide voor hun taak bekwaam: zoon van God, het welgelijkend evenbeeld van hun Vader in de hemelen.

Maar des te meer valt op het verschil. De eerste mens begon in het Paradijs, die Tuin des HEREN, in ongebroken gemeenschap met en in de ongebonden gunst van zijn hemelse Vader, de dood een ontkoombare mogelijkheid. Maar de tweede Mens begint zijn loop in een stal en in een kribbe, in een wereld, die buiten Gods gemeenschap, kreunde onder de vloek, waar de dood Hem wachtte als een onontkoombare taak.

Nóg sluimert Het Kind.

Maar Zijn verderf sluimert niet.

Zij legde hem neder in de kribbe. We zullen de vraag wat voor een kribbe dat geweest is maar overlaten aan de archaeologen. Die oudheidkundigen mogen twisten over de vraag of dat een staand voederbakje is geweest, een kribje aan de muur of een holte in de grond. En we zullen ook de vraag maar laten rusten, of Jozef en Maria erg arm zijn geweest. Breke zich op die en dergelijke problemen de hersens stuk wie er lust in heeft. Maar dit is zeker, dat die kribbe het teken is van de grote verandering, die er gekoinen is sedert de schepping der wereld. Adam, de eerste mens slaat de ogen op in de Hof des HEREN. De Here Jezus Christus ademt in een kribbe en in een stal. Het paradijs, dat is 'n teken èn de werkeUjkheid van de gemeenschap met de HERE. Stal en kribbe, die zijn teken van de verlatenheid en van de vervreemding, van de toom van God. En toen Maria hem met bevende handen neerlegde in de kribbe, begon Psalm 22 in vervulling te gaan: „Gij legt mij in het stof des doods".

Tot die taak was dit Kind in de wereld gekomen. Om de dood te sterven. Voor die taak is Hij geworden uit een vrouw, geworden ónder de wet. Dat betekent : niet onder de genade. Hij is mèt allen een candidaat voor de dood. Want de twééde Adam zijn dat betekent de dood sterven. Hij, dat Heilige kind is „voor het sterven geboren, voor het sterven besteld." En we moeten, als we zo het Evangelie van Zijn geboorte lezen, maar niet al te haastig zijn met onze feestvreugde. Er i s reden tot verheuging zo dikwijls wij Zijner gedenken. Maar er is reden voor de vrees, dat velen ook vandaag de feestehjkheid wat al te vlot en te gemakkelijk grijpen gaan. Ze leven ook vandaag bij het plaatje: een kindje in ©en kribbe. En „men hoort daar niet van engelensangh en harpenghespel, trompetten, klarinetten end' die veelkens alsowel." Maar wie hoort hier nog de grote Stem van Psalm 22, de bange klacht, profetisch door de voorvader van dit kind geuit, de roep uit angst en vrezen, die straks uit het hart en uit de mond van dit kind scheuren zal dwars door de duisternis van Golgotha, ' dwars door de donkerheid der hel en de verlatenheid van God: „Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? Ik roep, en Gij antwoordt niet? "

Men vraagt zich met ontzetting af, hoe het toch komt, dat men zo gaarne die stal en die kribbe, die engelen en die herders in den velde, die „wijsen uyt den Oosten, uyt so verren lant" losmaakt van Zijn dood en bloedstorting? Hoe het toch komt, dat de „kersf'-wijdingen en de „kerst"-boodschappen zo vele zijn, om van heel wat „kersf'-rommel maar te zwijgen, en dat de Avondmaalgangers zo weinig zijn? Hoe het toch komt, dat men tot geen prijs die bizondere kerstvieringen zou willen missen, terwijl men toch zo weinig concreet rekent met de wederkomst van dit Kind, de Here Jezus Christus, de Koning der koningen en de Heer der heren, de man, door welke God de wereld rechtvaardig oordelen zal? Hoe het toch komt, dat het „zij legde hem neder in de kribbe" velen vermag te ontroeren, terwijl Zijn koninklijke belofte: „Zie, Ik kom haastiglijk" hun harten nauwelijks sneller kloppen doet?

Het antwoord is niet ver te zoeken. Als we die stal, die kribbe, dat Kind, die herders' in den velde, die hoorden een nieuw lied, en al wat daar verder omheen groept, losmaken van het grote geheel van de werken van God, er een plaatje van maken en een sproke, dan laat ons dat alles wel met rust. Maar zodra we niet meer fragmenten lezen, maar 't ene grote verhaal van de grote werken van God, het Evangelie van de kribbe èn van het kruis, van de éérste Adam èn van de Twééde, van Adams schuld en van Christus' boete, van Zijn vernedering en van Zijn verhoging, dan worden we ontdekt, betrapt. Dan verhaalt ons Lucas 2 wat van Hem geschreven is in de Wet van Mozes en Profeten en Psalmen. Ook in Psalm 22: „Gij legt mij in het stof des doods". Dat de toom Gods tegen de zonde zo groot is, dat Hij die, eer Hij ze ongestraft liet bhjven, aan Zijn lieve Zoon met de bittere en smadelijke dood des kruises gestraft heeft. Zó erg is het. Liever dan dat alles maar te laten begaan, liever dan voor de zonde en de opstand tegen Hem het oog te sluiten heeft God Zijn Zoon in de wereld gezonden. Hem doen baren door een vrouw om Hem te leggen in het stof des doods. En de mensen, die op de avond van de dag van Zijn dood ontsteld, slaande op hun borsten, zijn wedergekeerd naar Jeruzalem, zijn er dichter bij geweest dan de velen, die vandaag Lukas 2 weten te vinden, maar voor wie Psalm 22 een gesloten boek is.

Gelegd in een kribbe.

Dat is: gelegd in het stof des doods.

Tóch bracht de geboorte van dit Kind grote blijdschap „alle den volcke". Dat heeft op het ogenblik waarop Maria haar eerstgeborene in de kribbe legde nog niemand vermoed. Maar dat heeft in diezelfde nacht God de HERE geopenbaard die, die Hem liefhadden. De engel des HEREN heeft het de her­ ders geboodschapt. En de menigte des hemelsen heirlegers heeft het ergens op een bergweide gezongen: „Heerhjkheid a; an God in de hoogste plaatsen en op aarde vrede voor mensen van welbehagen".

Dat kón.

Want hoewel dat Kind in de kribbe nog stond voor zijn taak, 'twas zeker dat het in het volbrengen van die taak slagen zou. Want wel was Hij geboren om te sterven, echter niet om in de dood te blijven, maar om hem te verwinnen. In de Wet van Mozes en Profeten en Psalmen was niet alleen geschreven, dat Hij lijden moest, maar ook, dat Hij moest uit de doden opstaan ten derde dage. (Lucas 24 : 44—46). En zoals daarom de profetische Schrift over Hem juichte: Een kind is ons geboren en een zoon is ons gegeven" en de profetie vreugde bedreef: de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonderbare, Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst" (Jes. 9), zo mochten engelen reeds in de nacht der geboorte zich verbHjden en de herders mèt hen!

Des te meer mogen wij, die waarhjk in Hem geloven, ons verblijden in de Here te allen tijd. Want het Kind in de kribbe heeft de taak, waarvoor het kwam, volbracht. Hij is geslaagd. God heeft Hem wel gelegd in het stof des doods en Hem een weinig minder gemaakt dan de engelen, vanwege het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods voor allen de dood smaken zou, maar God heeft Hem ook met eer en heerlijkheid gekroond, Hij doet Hem heersen over de werken Zijner handen (Psabn 2, Hebreen 2).

God heeft, door liefde, neen, door al Zijn deugden aangespoord. Hem gelegd in het stof des doods, opdat „ulieder hart leve in eeuwigheid".

Ook daarvan zong Psahn 22.

Want deze psahn zingt niet alleen van het hjden van de Messias, maar ook van de heerlijkheid, die daarna is gevolgd. In dat hjden bad de Mjdende Koning: „verlos mij uit des leeuwen muil, en verhoor mij van de horens der eenhoornen". En Hij doet aan de HERE de gelofte, als Deze Hem van de wilde beesten zal hebben bevrijd: „Zoo zal Ik Uw Naam mijn broederen vertellen, in het midden der gemeente zal Ik U prijzen." En uit het hjden verlost, gaat Hij straks voor allen, die op Hem hopen, het feestmaal aanrichten. Voor Zijn gelovigen, die met Hem en om Zijnentwil lijden: , , De zachtmoedigen zullen eten en verzadigd worden; zij zullen de HERE prijzen, die Hem zoeken". En aan die maaltijd-der-gemeenschap groet de opgestane Messias de zijnen met de tafelspreük: „ulieder hart zal in eeuwigheid leven".

Dat is „de gave Gods", toen Maria Hem legde in de kribbe en God Hem legde in het stof des doods. Hij kwam om te sterven. Maar ook om de dood door de dood te overwinnen. Om U het leven te geven tot in eeuwigheid. U, die Hem vreest.

Dat is de grote blijdschap. Psalm 22 is vervuld. En de Zoon van God, de tweede Adam, heeft zijn taak volbracht. Hij geeft aan allen, die in Hem geloven, het eeuwige leven. Daarin is Hij de meerdere van Adam. Want de eerste Adam is geworden tot een levende ziel. Hij had het leven als een verliesbaar goed. Toen hij en wij in hem en wij mèt hem, „in de lendenen des vaders" het leven verloren, was hij niet in staat het ons weder te geven. Maar de tweede Adam is geworden tot een levendmakende Geest. Hij kwam om te doen en Hij deed, wat de eerste Adam niet vermocht: ns het leven verwerven en wedergeven. En omdat Hij dat deed, omdat Hij dat doet, daarom zegt het Evangelie, opnieuw geschreven in een romeinse gevangenis: erblijdt u in de Here te allen tijd; wederom zeg ik: erblijdt u". (Fil. 4:4).

Te allen tijd.

Straks is het feest weer voorbij. Dan worden de kaarsjes uitgeblazen, de stalletjes weggeruimd, de kerstbomen onttakeld en meegegeven met de reinigingsdienst. Dan is het plaatje weer weg en het sprookje weer uit.

Maar zo het Woord Gods ons geleerd heeft hoe gróót onze zonden en ellenden zijn, zó groot de toom Gods over de zonde, dat Hij die, eer Hij ze ongestraft liet blijven, aan zijn eigen Zoon met de bittere en smadehjke dood des kruises gestraft heeft, dan wordt de gedachtenis van Zijn bittere dood heerlijk, gróte blijdschap, bhjdschap te allen tijd. Dan hebben we eigenhjk een aparte kerstfeestvieringe niet nodig. Omdat te allen tijde, dag voor dag, het Woord nabij ons is, in onze mond en in ons hart. Om met het hart te geloven, dat Jezus de Heer is. En om met de mond te belijden, dat Hem God uit de doden opgewekt heeft.

Hit leeft.

Daar Hij is dood geweest.

We hebben een Koning!

En onze Raadgever is niet vergaan.

Hij is gelegd in een kribbe.

God heeft Hem gelegd in het stof des doods.

Opdat ulieder hart leve in eeuwigheid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 december 1951

De Reformatie | 12 Pagina's

Gij legt mij in het stof des doods

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 december 1951

De Reformatie | 12 Pagina's