GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De kerk en haar diensten (Art. 28 N. G. B.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kerk en haar diensten (Art. 28 N. G. B.)

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

HOOFDARTIKEL

XII.

HET AMBT ALLER GELOOVIGEN

4. En opdat dit te beter mocht o n d e r h o u d e n worden, zoo is het ambt aller geloovigen, v o l g e n s het Woord Gods, zich afte scheiden van degenen, die niet van de Kerk zijn en zich te v o e g e n tot deze vergadering, het zij op wat plaats dat God ze gesteld heeft.

Hèt bewaren van de eenheid der Kerk, het buigen voor de onderwijzing en de tucht der Kerk, het dienen van de opbouwing der broederen, geschiedt t e beter door afscheiding van degenen die niet van de Kerk zijn. Zulke afscheiding is het ambt aller geloovigen. Met dit ambt aller geloovigen wordt niet bedoeld hetgeen wij gewoonlijk onder het ambt der geloovigen 'verstaan. Het ambt der geloovigen wordt omschreven in Zondag 12 van den Heid. Gat. Daar wordt eerst gesproken over den ambtsnaam van den Middelaar: Christus, en vervolgens wordt gevraagd: Waarom wordt gij een christen genaamd, waarop geantwoord wordt: Omdat ik door het geloof een lidr maat van Christus en alzoo Zijner zalving deelachtig ben, opdat ik Zijn naam belijde, en mijzelven tot een levend dankoffer Hem offere, en met een vrije en goede consciëntie in dit leven tegen de zonde en den duivel strijde en hiernamaals in eeuwigheid met Hem over alle schepselen regeere.

Dit ambt der geloovigen is dus de gansche breede roeping die we als christenen, als geloovigen hebben. En zeer zeker is daarvan ook een onderdeel de roeping, die we hebben ten aanzien van de kerk en haar reformatie.

Hier in art. 28 heeft het woord „ambt" echter eenvoudig de beteekenis van „plicht, taak, roeping": het is de plicht der geloovigen zich af te scheiden van degenen, die niet van de Kerk zijn. De oudste Nederlandsche tekst der geloofsbelijdenis heeft: dit is aller geloóvighen scliuldighe plicht. Een tekst uit 1583 heeft: officie, van het Latijnsche woord officium, plicht. De Latijnsche tekst heeft ditzelfde woord officium, en de Fransche tekst heeft devoir, dat eveneens plicht beteekent.

Deze plicht der geloovigen is wel een onderdeel van het „ambt der geloovigen", maar de uitdrukking „ambt der geloovigen" komt hier niet voor als min of meer technische term. Er had ook kunnen staan: zoo is het de plicht der geloovigen

De uitdrukking: opdat dit te beter onderhouden worde is niet zoo gemakkelijk te verklaren. „Dit" ziet terug op de eenheid en de gemeenschap der kerk. Die eenheid en gemeenschap worden te beter onderhouden door afscheiding van degenen die niet van de Kerk zijn. Ze kunnen dus ook eenigermate, tot op zekere hoogte onderhouden worden zonder afscheiding. Wanneer in de kerk ook plaats gelaten of geboden wordt aan degenen, die niet van de kerk zijn, dan kan er tusschen de geloovigen nog wel eenigermate, tot op zekere hoogte onderhouding van de eenheid en gemeenschap der kerk zijn. Wanneer een kerk tot verval begint te komen, hoe langer hoe minder de tucht geoefend wordt, ' hoe langer hue meer ruimte gelaten wordt aan het ongeloof, dan kan er onder de ware geloovigen nog wel bestaan onderhouding van de eenheid en gemeenschap der kerk. Zij komen juist in zulke tijden bij elkaar, trekken op elkaar aan, om met elkaar het verval der kerk te bespreken en zich te beraden op wat hun te doen staat, om zich te bezinnen op den eisch van het Woord des Heeren in de concrete situatie waarin zij zich als kerkleden bevinden, om de in verval zijnde kerk op te roepen tot wederkeer in gehoorzaamheid. Zoo werd in de afvallige Joodsche kerk in de dagen van Jezus' omwandeling op aarde de eenheid en de gemeenschap der kerk onderhouden door de ware geloovigen die Jezus Van Nazareth aanvaardden als den Christus der Schriften. Jezus riep eerst het gansche volk Israël op tot geloof en bekeering, gelijk vóór Hem Zijn heraut Johannes den Dooper had gedaan. Maar later gaat zich binnen het volk Israël hoe langer hoe meer een bepaalde kring afteekenen, het begin van de nieuwtestamentische gemeente. In Matth. 13 lezen we, dat Jezus begon in gelijkenissen te spreken, met de bedoeling, dat tengevolge daarvan zich een schifting zou gaan voltrekken. De groote massa hoorde Hem wel gaarne als een groot profeet, volgde Hem wel na als een machtig wonderdoener, maar zij stelde Hem toch principieel op één lijn met de knechten-profeten. En dan gaat Jezus in gelijkenissen spreken. Hij gaat de openbaring van het koninkrijk der hemelen verbergen in het kleed der gelijkenis, opdat aan het licht treden zal wie Hem waarlijk wil gelooven en volgen. De groote massa, deze prediking niet verstaande, gaat zich nu van Hem afwenden, maar de discipelenkring, die tot aanvankelijk geloof gekomen is, ontvangt verdere openbaring. Deze kring ontvangt niet alleen de gelijkenissen, maar ook haar verklaring. Deze kring is door de prediking geprikkeld tot vragen, teneinde verder in te dringen in de verborgenheden van het koninkrijk. Déze kring hééft, en daarom wordt hem gegeven. Maar de groote massa, die niet heeft, bij wie niet aanwezig is een begin van geloof in Jezus als den Christus, die daarom door de prediking in gelijkenissen ook niet geprikkeld is tot verder vragen, keert zich nu van Jezus af. Van haar wordt genomen ook wat zij had. Zij had Jezus van Nazareth, den prediker Van het Evangelie des koninkrijks, maar die Jezus van Nazareth wordt nu van haar afgenomen, want zij kan Zijn prediking^ niet meer vatten en niet meer waardeeren.

Dat was de bedoeling. Want op de vraag der discipelen waarom Jezus door gelijkenissen ging sprekenj kwam als antwoord: Daarom spreek Ik tot hen door gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien, en hoorende niet hooren, noch ook verstaan (Matth. 13 : ISjS.

Zoo wordt binnen de afvallige kerk van den oudefc dag de nieuwtestamentische kerk reeds aanvankelijk gevormd. De afscheiding is nog niet onmiddellijk voltrokken. Die voltrekt zich pas wanneer in de afvallige kerk de maat der zonde vol geworden is, uitkomend in de officiëele definitieve verwerping van Jezus van Nazareth als den Christus der Schriften.

Zoo is het ook in de latere kerkhistorie niet onmiddelüjk roeping zich af te scheiden, wanneer symptomen van verval zich voordoen in de kerk. De maat der zonde is nog niet direct vol. Dat is het geval wanneer de kerk-in-den-afval officieel gaat uitwerpen degenen die haar bestraffen om haar gebreken. Dan is er geen plaats meer voor het Woord des Heeren dat oproept tot bekeering. Zoolang nu dit nog niet het geval is, maar intussohen het vervalproces zich voortzet in ai verdere verlating van het Woord des Heeren, kan er nog eenige onderhouding van de eenheid en de gemeenschap der kerk zijn bij de ware geloovigen. Maar dat kan niet altijd blijven duren. Het kerkkarakter gaat hoe langer hoe meer teloor. En wanneer tenslotte geen afscheiding meer plaats vindt, komt er van het onderhouden van de eenheid en gemeenschap der kerk op den duur niets meer terecht.

We zien dat wel in het Ned. Herv. kerkgenootschap. Vele ware geloovigen zijn niet meegegaan met de afscheidingen die zich in de vorige eeuw hebben voltrokken (Afscheiding en Doleantie). Zij bleven achter in het genootschap, dat ook plaats gunde asin degenen, die niet van de kerk waren en ware geloovigen en getrouwe ambtsdragers vervolgde. Deze niet zich afscheidende ware geloovigen, de orthodoxen, vormden in het genootschap een eigen richting, vormden den Gereformeerden Bond. Zij wilden reformeeren in de kerk. Op plaatsen met een vrijzinnigen predikant richtten zij z.g. evangelisaties op, waarin zij samenkwamen om gesticht te worden in het geloof door Schiftgetrouwe prediking. En in hun apart samenkomen protesteerden zij tegen de vrijzinnigheid van de plaatselijke kerk. Maar daarmee verliezen zij veelal hun doel: reformatie binnen de kerk, uit het oog. Zij zijn op den duur zoo gewend geraakt aan hun eigen samenkomsten en aan hun samenleven binnen dien apart vergaderenden kring, dat de reformatie der plaatselijke kerk hun weinig meer ter harte gaat, en dat zij, wanneer eens de kerkeraad werd omgezet en een orthodox predikant beroepen zou worden, liefst maar aan hun eigen kringetje en hun eigen samenkomsten zouden vast houden.

Mij is een geval bekend van twee vlak tegen elkaar aan liggende plaatsen, elk met een vrijzinnig predikant en met een gezamenlijke z.g. evangelisatie. De evangelisatie was officieel gevestigd in een der beide plaatsen, maar het gebouw waar de samenkomsten gehouden werden stond vlak aan de grens. Op een vraag aan een der bestuursleden wat zij zouden doen wanneer eens een orthodox predikant beroepen zou worden ter plaatse waar het gebouw stond was het antwoord: Dan gaan we het gebouw verplaatsen naar de andere zijde van de grens en we gaan gewoon door. Daar was dus het doel: reformatie der plaatselijke kerk, uit het oog verloren. Het eigen kringetje moest blijven bestaan. Niet de eenheid en gemeenschap der kerk werden nagestreefd.

Trouwens, we zien in onze dagen wat er van den Gereformeerden Bond terecht komt. Indien er nog protest is tegen de invoering van de nieuwe, Barthiaansche kerkorde, dan is het maar een zwak protest, in niet veel meer dan woorden bestaande. En zoo onderhoudt men niet de eenheid en de gemeenschap der

kerk, welke eenheid en gemeenschap des g e 1 o o f s en der geloovigen zijn.

De eenheid en gemeenschap der kerk worden te beter onderhouden door afscheiding van degenen die niet van de kerk zijn. Ja, dat is op den duur de eenige mogelijkheid tot onderhouding daarvan.

Zulke afscheiding is, gelijk de belijdenis zegt, plicht der geloovigen volgens het Woord Gods. Daarvoor wordt onder den Franschen tekst van het artikel (uitgave Bakhuizen van den Brink) verwezen naar Jes. 52 : 11, 12: Vertrekt, vertrekt, gaat uit van daar, raakt het onreine niet aan; gaat uit het midden van hen, reinigt u, gij die de vaten des Heeren draagt! Want gijlieden zult niet met haast uitgaan, noch met der vlucht henengaan; want de Heere zal voor ulieder aangezicht henentrekken, en de God van Israël zal uw achtertocht wezen.

In dit hoofdstuk wordt geprofeteerd van de verlossing van het volk Gods uit de ballingschap, verlossing van een menschelijk juk, een menschelijke heerschappij waaronder het gevangen was, om weer terug U: keeren tot de vrijheid onder de heerschappij des , Hf-Jren. Israël is onder dat juk gekomen wegens verlatiag van den Heere, maar de Heere geeft nu in Zijn geaade vrijmaking en wederkeer. Tell^jns zijn, bij reformatie der kerk of herdenking varircïormatie, die liederen uit den psalmbundel aangeheven, die zingen van Israels verlossing uit de ball'Jtrrgschap. Zoo Psahn 126:

; , $^fei^' •imSf'^ God heeft bij ons wat groots verricht, Hij zelf heeft onzen druk verlicht; Hij heeft door wond'ren ons bevrijd; Dies juichen wij en zijn verblijd.

' Met het oog op de „achtergeblevenen" werd dan ge- 'iongen: Breng, Heer, al Uw gevang'nen weder. En •vóór de „vrijgemaakte" kerk werd gebeden:

ji Zie verder op Uw erf volk neder, Verkwik het als de watervloed, Die 't Zuiderland herleven doet.

Deze toepassing is terecht. Wanneer de kerk den Heere en Zijn Woord verlaat, deformeert, geeft zij zich over aan vreemde macht, maar is ook haar straf dat zij komt onder vreemde macht. En wanneer de Heere dan in Zijn genade en trouw vrijmaking en wederkeer schenkt, dan mogen inderdaad die psalmen op de lippen genomen worden.

Nu roept de Heere hier in Jesaja 52 zijn volk op om uit te gaan uit Babel. Dat is meer en iets anders dan de zendingsoproep die klinkt in de wereld om zich af te scheiden van ongeloof en bijgeloof, van „de wereld" die in het booze ligt, om zich te bekeeren en zich te laten doopen. Dit is de oproep tot de afvallige kerk, die om haar afval onder vreemde macht was gekomen. De oproep der genade om die vreemde macht den rug toe te keeren en terug te gaan naar het verloste Jeruzalem, de kerkstad. Die uittocht behoeft niet overijld te geschieden, het kan in rust des geloofs gebeuren, want de Heere zal voor- en achterhoede vormen.

Dit Schriftwoord wordt aangehaald in Openbaring 18 : 4, waar het duidelijk ziet op de groote hoer, d.i. de valsche kerk (vgl. hiervoor de artikelen van prof. B. Holwerda, De Reformatie, 25e jaargang, no's 11 v.v. en no's 40 v.v.; beide artikelenreeksen zijn ook verschenen in de brochurereeks Woord en Wereld). De groote hoer draagt den naam Babyion (17 : 5), van haar val wordt gesproken in 18 : 2 v.v., en met betrekking tot haar wordt nu gezegd: Gaat uit van haar. Mijn volk! opdat gij aan haar zonden geen gemeenschap hebt, en opdat gij van haar plagen niet ontvangt.

Zich afscheiden van degenen die niet van de Kerk zijn is niet: zich afscheiden van de Kerk. Dat is herhaaldelijk verweten aan degenen die in getrouwheid aan art. 28 der belijdenis zich afscheidden van de vervalschte kerk. Zoo b.v. aan de Afgescheidenen van 1834. Groen van Prinsterer, die zelf niet met de Afscheiding meeging, had hierin echter veel beter inzicht. In „De maatregelen tegen de Afgescheidenen aan het staatsregt getoetst" lezen we: „Het Genootschap heeft zich, dunkt mij, facto afgescheiden van de Gereformeerde Kerk; zij daarentegen die men Afgescheidenen noemt, hebben, dewijl zij deze feiten (mijns inziens zeer ten onregte) onherroepelijk achten, zich buiten het Genootschap begeven om te kunnen blijven in de Kerk" (tweede druk, 1837, blz. 61). Wanneer de kerk haar kerkkarakter verliest door niet meer te zijn vergadering der geloovigen, en men scheidt zich af van die concrete gemeenschap, dan is dat niet een afscheiding van de kerk, maar van degenen die niet van de Kerk zijn. En de lijn der kerkhistorie loopt dan door waar het kerkkarakter wordt hersteld en bewaard. Zoo liep op den Pinksterdag de lijn der kerkhistorie door over degenen die zich losmaakten van het Jodendom, dat zich plaatste buiten de kerk in verwerping van den Christus der Schriften. De Heilige Geest daalt neer niet in den tempel van steen en hout, maar in de opperzaal, waar de aanvankelijk reeds gevormde nieuwtestamentische gemeente vergaderd is. Daar wil de Heere voortaan wonen. Dat is voortaan Zijn huis. Zijn tempel, gebouwd van levende steenen. Zoo is het ook gegaan in de reformatie der zestiende eeuw, der negentiende eeuw. En zoo is het ook in de reformatie der twintigste eeuw.

Die niet v a n de Kerk zijn, dat zijn degenen, die niet uit haar zijn voortgekomen, die niet uit haar zijn geboren. De uitdrukking „van de Kerk zijn" keert terug in art. 29. Het „niet van de Kerk zijn" wordt daar gezegd van de hypocrieten. Ter verklaring van deze uitdrukking denken we weer aan Abraham. Aan Abraham was een talrijk zaad beloofd (Gen. 12 : 2) en die belofte werd telkens herhaald en toegespitst en verduidelijkt. De eerste herhaUng treffen we aan in Gen. 13 : 15, 16, na de scheiding tusschen Abraham en Lot. Misschien heeft bij Abraham de gedachte geleefd, dat Lot gerekend zou worden als zoon van hem, waar deze immers geen vader meer had, en het huwelijk van Abraham en Sara kinderloos bleef. Maar wanneer na de scheiding de belofte herhaald wordt moet het Abraham wel duidelijk zijn, dat het volk, hetwelk het land Kanaan zal beërven inderdaad zaad van hem zal wezen. Ronduit wordt dat gezegd in Gen. 15 : 4, wanneer Abraham tegen den Heere spreekt over zijn kinderloosheid en wijst op Eliëzer zijn huisopzichter. Dan zegt de Heere: Deze zal uw erfgenaam niet zijn; maar die uit uw lijf voortkomen zal, die zal uw erfgenaam zijn. Het zal dus eigen zaad van Abraham wezen, dat straks het volk des Heeren vormt, uit hem geboren. En wanneer dan weer later Abraham zijn dienstmaagd Hagar tot bijvrouw genomen heeft en bij haar een zoon heeft gewonnen, en hij bij den Heere voor Ismaël pleit, dan wordt het nog duidelijker: Voorwaar, Sara, uw huisvrouw, zal u een zoon baren. Met andere woorden, het nageslacht dat het volk des Heeren zal vormen zal voortkomen uit

Abraham en Sara. Het volk Israël is v a n Abraham en Sara als vader en moeder, is uit hen geboren. En wel wordt dat in den nieuwtestamentischen tijd anders, inzooverre dan de kerk vergaderd wordt uit alle volkeren, en vleeseh en bloed daarbij dus niet meer die plaats innemen, maar die vergadering geschiedt dan toch door inlijving in Abraham, door het geloof in Abrahams Zoon Jezus Christus, en niet door bloote toevoeging aan Abraham. Van de kerk zijn, dat is: naar den geest uit Abraham geboren zijn door het Evangelie van Jezus Christus, niet den grond van het kerklidmaatschap zoeken in het geboren zijn uit geloovige ouders. Doen we dat, dan maken we de „genade" dienstbaar aan de „natuur". De Heere wil wel de „natuur" dienstbaar maken aan den voortgang van Zijn „genade", in Zijn welbehagen, ' zoodat Hij ook onzen kinderen een plaats geeft in Zijn verbond, maar daarbij is niet de „genade" ondergeschikt aan de „natuur", doch de „natuur" aan de „genade".

Het is roeping zich af te scheiden van degenen die niet van de Kerk zijn en zich te voegen bij de vergadering der Kerk, de vergadering der ware Christgeloovigen, die beantwoordt aan het kerkkarakter. Het zij op wat plaats dat God ze gesteld heeft, op een belangrijke of een onbelangrijke plaats, overal, waar ook ter wereld. Daarvoor zijn geen verschillende normen, hier zus en daar zoo, hier ruimer en daar enger, hier slapper en daar strenger. Overal geldt dezelfde roeping.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 mei 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

De kerk en haar diensten (Art. 28 N. G. B.)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 mei 1952

De Reformatie | 8 Pagina's