GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Enige opmerkingen over de gelijkenissen des Heren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Enige opmerkingen over de gelijkenissen des Heren

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

HOOFDARTIKEL

II. MODERNE ALLEGORISERING.

Het vorige artikel eindigde met de bewering, dat de allegorische methode bij de verklaring der gelijkenissen tot in de moderne tijd voorkwam. En dat een man van naam de verklaring der oude kerkvaders in de grond der zaak goed vond. Een paar voorbeelden zal ik noemen. Ik denk aan aartsbisschop Trench. 'k Heb hier voor mij z'n , , Notes on the Parables of our Lord", uitgegeven in 1889. In z'n verklaring van de gelijkenis van de Barmhartige-Samaritaan beweert hij, dat de letterlijke betekenis van ""deze parabel schoon is, n.l. dat we onze naaste barmhartigheid moeten bewijzen. Maar hoeveel krachtiger nog worden we opgewekt tot liefde en goede werken, als we met de meeste kerkvaders in deze gelijkenis zien afgebeeld het werk van Christus Zelf, de barmhartige Zoon des mensen. Christus immers vervulde de wet der liefde en Zijn liefde voor een verloren mensheid is de enige bron van onze liefde. Zo is het volgens Trench niet vreemd, dat de verborgen, diepere, mystieke zin van deze gelijkenis is: de liefde van Christus voor z'n naasten, die voorgesteld wordt in de barmhartige Samaritaan, die de verslagene helpt. En dan sluit Trench zich geheel aan bij de verklaring der kerkvaders, die we in het eerste artikel weergaven.

Ik ben het vanzelfsprekend geheel eens met Trench, dat de liefde van Christus of de liefde Gods in Christus geopenbaard, de enige bron is van alle echte christelijke naastenliefde. Welke andere bron zou er zijn? Maar het is de vraag of de Here Jezus dat in deze gelijkenis wil leren. Daar geloof ik niets van. Alleen met zeer scherpzinnige, verwrongen verklaringen kan men dit er uit halen. En men kan het er alleen uithalen, als men het zelf er eerst ingelegd heeft.

Een ander voorbeeld vind ik in een boekje van J. A. Wormser (niet de bekende J. A. Wormser, die het prachtige boekje schreef over „De Kinderdoop"). Hij schrijft: „De gelijkenis is duidelijk; ieder kan haar begrijpen." Maar zo heel gemakkelijk schijnt het toch niet te gaan. Gewoonlijk verstaat men het zo, „dat dus de wetgeleerde gehouden is te handelen zooals die Samaritaan handelde. Er staat evenwel juist het tegenovergestelde. , , Wie is mijn naaste? " had de wetgeleerde gevraagd. , , Wie is", zoo vroeg Jezus wederkeerig, „de naaste van den man die onder de moordenaars gevallen was? " „De naaste is", zoo antwoordt terecht de wetgeleerde, , , hij die barmhartigheid aan hem gedaan heeft." Zoo zeide dan Jezus tot hem: „Ga heen en doe desgelijks". Hoe moest de wetgeleerde doen? Als de Samaritaan? Neen, zooals van den gewonde tegenover den Samaritaan, zijn redder, kon verwacht worden." Ook Wormser ziet in de Pries­ ter en de Leviet vertegenwoordigers van de wet. De wet kan niet zalig maken. Hij vervolgt dan: „De Samaritaan, met innerlijke ontferming beWogen, kan ons redden. „Met innerlijke ontferming bewogen"; dat wordt alleen van God gezegd. Jezus Christus redt ons, gewonden, door de wet te vervullen en zich geheel voor ons te geven. En indien de wetgeleerde nu geüjk staat met den armen verwonde en in dien toestand moet uitmaken wie zijn naaste is, wat staat hem dan tegenover zijn naaste te doen? Maar hij kan immers niets doen? Hij kan alleen dankbaarheid bewijzen aan hem, die alles voor hem gedaan heeft. Hij kan hem zijn hart geven; hem liefhebben als zich zelven. Meer niet. Op geen andere wijze kan eenig schepsel , , het eeuwige leven beërven"."

Ik proef hier de vrees, dat de gewone verklaring maar eigen-gerechtigheid zou kweken, alsof wij door de werken der wet zouden zalig worden. En die vrees is wel te waarderen. Maar we moeten uit vrees voor dit of dat een tekst niet laten , .buikspreken". Zo noemt men een soort van exegese, die uit een tekst geheel onverwachte leringen te voorschijn tovert. Aan die soort van exegese maakt zich m.i. ook de bekende K. Barth schuldig.

Het is niet gemakkelijk de verklaring van Barth in voor allen verstaanbare taal weer te geven. Barth zal het wel niet zo bedoelen, maar hij maakt vaak de indruk van te schrijven naar de regel: Waarom zal ik het eenvoudig zeggen als het ingewikkeld kan. Ik meen hem geen onrecht te doen als ik zijn verklaring ' als volgt weergeef. De schriftgeleerde heeft de vraag gesteld: Wie is mijn naaste? Daarom vertelt de Heiland de bekende geschiedenis. Maar, zo vraagt B., wat moeten we aan met deze geschiedenis als antwoord op die vraag? Men verwacht — en de gangbare exegese beantwoordt ook aan deze verwachting — dat aan de wetgeleerde zal worden gezegd: deze Samaritaan heeft niet eerst gevraagd, wie zijn naaste was, maar hij heeft in het slachtoffer zijn naaste gevonden en hem zo behandeld. Ga heen en doe evenzo.

Maar volgens B. deugt deze verklaring niet. Jezus vraagt immers in vs 36: Wie van deze drie dunkt u, dat de naaste geweest is van de man, die in handen der rovers was gevallen? Waarop de schriftgeleerde zelf antwoordt: Die hem barmhartigheid bewezen heeft. Dus: de Samaritaan.

Volgens B. moet de wetgeleerde drie dingen leren zien. Ten eerste: dat hij zelf de man is die hulpeloos langs de weg ligt.

Ten tweede: dat van Priester en Leviet geen hulp te verwachten is. Ten derde: dat hij door de gehate Samaritaan gevonden moet zijn en barmhartigheid van hem moet Wat mij betreft, ik kan van dit alles in de tekst niets lezen. We zullen wel een sterk geloof in de helderziendheid van Barth moeten hebben, als we hem in deze verklaring willen volgen. Maar het wordt nog vreemder.

Want Jezus zegt tenslotte: Ga heen en doe gij desgelijks. Daarvan zegt B.: Hiermee dringt Jezus er bij de wetgeleerde op aan om zelf de naaste te zijn, die barmhartigheid doet! Eerst was het: hij moet zien, dat hij het hulpeloze slachtoffer is aan de kant van de weg. Nu heet het: hij moet doen als de Samaritaan en dus barmhartigheid oefenen.

Tenslotte meent B. dat de kerkvaders in de grond der zaak gelijk hadden: achter de gestalte van de Samaritaan staat op verborgen wijze Christus. En het'bevel: Ga heen en doe gij desgelijks, zou dus gelijk zijn aan: Volg gij Mij na. (Men kan deze exegese vinden: K. Barth, ' Die Kirchliche Dogmatik, I, 2, S. 460 ff.).

Ik kan het zeer goed eens zijn met Prof. Brouwer, die schrijft: , , Wij hebben hier weer een van die redeneeringen, waarbij het den mensch duizelen gaat en de duidelijkheid, de perspicuitas, van de Schrift achter spitsvondigheden verdwijnt." (Zie Prof. Dr A. M. Brouwer, De gelijkenissen, bl. 209).

Het is wel te verklaren hoe Barth aan deze verklaring komt. Hij is doodsbenauwd voor een oppervlakkige moraal. Volgens hem kunnen we nooit Gods wil recht kennen als een algemene regel, die overal en altijd geldt. Van te voren staat het voor Barth al wel vast, dat Jezus hier niet eenvoudig wil inprenten, dat iemand z'n naaste moet liefhebben. Zelfs z'n vijand. Als Calvijn de betekenis samenvat in het woord: Heb uw naaste, wie hij ook zij, lief als u zelf, dan noemt Barth dit meer heidens dan nieuwtestamentisch.

Bovendien - gaat hij van de stelregel uit, dat de Schrift Christologisch moet verklaard worden. Dat wil zeggen, dat Christus de hoofdzaak is van heel Gods openbaring in de Heilige Schrift. Natuurlijk is deze regel goed. Maar die regel moet ons niet verleiden om per sé in elk deel van de Schrift van Christus te zien gesproken.

Calvijn weet zeer wel hoe de kerkvaders deze gelijkenis hebben verklaard. Hij schrijft er het volgende van: „Men heeft in onze gelijkenis wel een zinnebeeldige voorstelling gevonden van de toestand van de mens na Adams val. En zeer geliefd is de mening, dat de Samaritaan Christus zou zijn, dat wijn en olie, die in de wonde werden gegoten, zouden zijn de boete en de belofte der genade, waarmee Hij ons helpt en dat de herbergier de kerk zou zijn. Dat is alles dwaze spelerij; de Schrift moet ons veel te hoog staan, dan dat we haar klare zin zo verdraaien."

Tenslotte willen we trachten de eenvoudige, klare zin van de gelijkenis voor te stellen. De aanleiding ligt in de vraag van een wetgeleerde: Meester^ wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven? Dat vond hij blijkbaar een moeilijke vraag, waarover zwaar te discussiëren was.

Jezus zeide tot hem: Wat staat in de wet geschreven? Hoe leest gij?

Hij verwijst z'n vrager naar de Schrift. Daar staat het antwoord duidelijk. Dan blijkt de wetgeleerde het wel te weten: Gij zult de Here uw God liefhebben uit

geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht en met geheel uw verstand, en uw naaste als u zelf,

Jezus zeide tot hem: Gij hebt juist geantwoord; doe dat en gij zult leven. Dat kan wettisch verstaan worden. Alsof het zou betekenen: Door zo te doen zult ge de zaligheid verdienen. Maar het moet evangelisch worden verstaan. En dan wil het zeggen: Levend van Gods genade zult ge in de weg van liefde tot God en de naaste echt leven.

Daar staat de wetgeleerde een beetje , , voor schut". Hij kwam met een moeilijke vraag. En het antwoord is zó duidelijk, dat een kind het kan weten.

Nu wil de wetgeleerde zich rechtvaardigen. D.w.z. hij wil laten zien, dat z'n vraag nog zo eenvoudig niet is. Dat hij wel gelijk had met die vraag te stellen. Z'n vraag had goede grond. Want: Wie is m'n naaste? Wien moet ik liefhebben?

En daarop vertelt Jezus de bekende gelijkenis. Op die weg van Jeruzalem naar Jericho kon zoiets gemakkelijk gebeuren. Want die weg was. zeer eenzaam. En bandieten maakten die weg zeer onveilig. En tot voor korte tijd waren berovingen daar aan de orde van de dag. We moeten niet vragen naar de zinnebeeldige betekenis van Jeruzalem en Jericho. Het zijn eenvoudig de bekende steden.

Jezus tekent dan de hulpbehoevende toestand van de beroofde.

Laat zien, dat Priester en L«viet, die het zo goed wisten wat ze taioesten doen, hun naaste niet liefhadden als zichzelf. Terwijl een Samaritaan, een halve heiden, zich de naaste betoont van het slachtoffer. Hij doet alles wat in de gegeven omstandigheden nodig is, om de ellendige te helpen. Hij verbindt de wonden, giet er olie en wijn op, zoals in die tijd gebruikelijk was. Olie en wijn deden toen dezelfde dienst als nu jodium en zalf. Verder bracht hij de gewonde op z'n rijdier naar een herberg, verzorgde de patiënt zolang hij kon en zorgde voorts voor de kosten van verblijf zolang dat nodig was.

Aan het slot vraagt Jezus: Wie van deze drie dunkt u, dat de naaste geweest is van de man, die in handen der rovers was gevallen ? We mogen ook wel vertalen : Wie heeft zich de naaste betoond van het slachtoffer?

De wetgeleerde antwoordt: Die hem barmhartigheid bewezen heeft. Het woord Samaritaan wil hem blijkbaar niet over de lippen. Maar hij moet toch erkennen, dat die wel wist wie z'n naaste was en wie hij als een naaste moest behandelen.

Daarop zegt Jezus: Ga heen, doe gij evenzo.

M.i. is deze gelijkenis niet anders dan een illustratie van de wil des HEREN, dat we een naaste zullen zien in iedere ellendige, die God op onze weg plaatst. De wetgeleerden redetwistten veel over de vraag, wie hun naaste was. Was een vijand hun naaste? Neen! Was een lid van de schare die de wet niet kende een naaste? Neen! Volgens de wetgeleerden was een naaste alleen iemand, die tot de partij of groep behoorde, die ook de wet onderhield.

Daartegenover leert de Heiland, dat de HERE wil, dat we ieder, die Hij op onze weg plaatst in z'n ellende zullen helpen. Ook de vreemdeling en de vijand.

Men vindt deze verklaring wat vlak en ondiep. Men haalt er liever veel meer uit. Ik denk, dat we maar geen waarheid achter de waarheid moeten zoeken.

Laten we maar ter harte nemen de eenvoudige zin dezer gelijkenis. Ik denk-, dat het er in de wereld en in de kerk veel beter zou voorstaan als we maar deden wat de HERE wil. In de oorlogsdagen en de hongerwinter heb ik het wel beleefd, dat halve heidenen of Samaritanen beter verstonden wie hun naaste was en van wie zij naasten wa.ren, dan Priester en Leviet. Als we deze gelijkenis goed verstaan zullen we ons verootmoedigen voor God. Onze liefdeloosheid belijden en vergeving vragen om Christus' wil.

En dan zullen we de toevlucht nemen tot Christus, opdat we vervuld met zijn genade en Geest mogen leren onze naaste lief te hebben als onszelf.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 september 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

Enige opmerkingen over de gelijkenissen des Heren

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 september 1952

De Reformatie | 8 Pagina's