GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

¶ Boekbesprekingen

33 minuten leestijd Arcering uitzetten

¶ J. Dane, 'De vrucht van Bijbelsche opvoeding'. Populaire leescultuur en opvoeding in protestants-christelijke gezinnen, circa 1880-1940, Hilversum, 1996. 256 blz. ISBN 90-6550-539-3. ƒ49, 00.

In deze vlot geschreven Groningse dissertatie geeft de auteur ons een beeld van een aantal belangrijke aspecten van de protestantse leescultuur. Uitvoerig behandelt hij achtereenvolgens de opvattingen over bijbellezing in het gezin en de activiteiten van het Nederlands Bijbelgenootschap, het probleem van de ongewenste lectuur, de lectuur die door de zondagsscholen werd verstrekt (met name de Kerst-en Oranjeboekjes) en het familieblad De Spiegel. Over de inhoud van de protestantse populaire lectuur en de toenmalige discussies daarover weten we na lezing van dit boek veel meer, mede dankzij het feit dat de auteur veel uit deze lectuur citeert, dan wel die zeer uitgebreid samenvat. Naar mijn schatting bestaat haast eenderde deel van het boek uit citaten.

Maar meer weten wil nog niet zeggen: meer begrijpen. In feite bestaat het boek uit niets anders dan ruim 250 bladzijden opsomming. Er trekken zestig jaar aan ons voorbij waarin er in Nederland heel wat gebeurd is, maar het lijkt de auteur niet te zijn opgevallen. Soms signaleert hij ontwikkelingen, bijvoorbeeld als hij de zondagsschoolboekjes van Van der Hulst vergelijkt met die uit de periode daarvoor, maar hij vraagt zich geen moment af waar deze ontwikkelingen vandaan komen. Zou er bijvoorbeeld iets veranderd zijn in het pedagogisch denken? N. Bakker schreef daarover onder meer Kind en karakter. Nederlandse pedagogen over opvoeding en gezin 1845-1925 (Amsterdam 1995). Maar de auteur komt niet verder dan: 'Deze populaire lectuur toont voor wat betreft de inhoud overeenkomsten met de protestants-christelijke pedagogische adviesboeken in deze periode, zoals door N. Bakker bestudeerd' (222). Zou er misschien een verband zijn tussen pedagogische ontwikkelingen en veranderingen in de lectuur? Zou er misschien ook een verband zijn tussen de opkomst en concurrentie van de massamedia en de ontwikkelingen in De Spiegel? De auteur vraagt het zich allemaal niet af. In hoofdstuk 1 (over het bijbellezen) haalt hij de nodige bronnen aan, waarin men zich zorgen maakt over de afname van het bijbellezen in gezinnen. Of dat zo is, valt vermoedelijk moeilijk na te gaan; maar waarom heeft de auteur het dan consequent over een 'vermeende' of 'veronderstelde' afname? Hier stelt hij zelf impliciet een interessante vraag, maar dan ook alleen impliciet. De aangehaalde bronnen hebben het in dit verband over 'het drukke, gejaagde bestaan van de moderne mens'; de auteur doet er weer niets mee. Was het met de populaire leescultuur in protestantse kring anders gesteld dan in bijvoorbeeld katholieke kring? L. Jentjens schreef in 1995 een boek over de Katholieke Illustratie, de auteur vermeldt het op 12, en laat het boek verder liggen. Misschien is dat maar goed ook, want als hij in hoofdstuk 3 (over censuur) wel gaat vergelijken, en concludeert dat de katholieken een van hogerhand vastgestelde index van verboden boeken hadden, terwijl de protestanten op eigen kompas moesten varen, dan zit hij er toch wel erg ver naast. Men kan veel tegen de roemruchte Index en de Romeinse Congregatie van het H. Officie hebben, maar met het screenen van Nederlandstalige jeugdlectuur hield zij zich zeker niet bezig. De 'leesadviezen' waren in Nederlandse katholieke kring misschien strakker georganiseerd dan in protestantse kring, maar de zekerheden kwamen uit dezelfde hoek en vanuit eenzelfde mentaliteit, of ze nu verkondigd werden door pastoors of door dominees.

De auteur heeft zich aan het begin drie vragen gesteld: 'Welke opvoedingsboodschappen en gezinsbeelden waren er in de populaire lectuur in protestants-christelijke kring verwerkt? Wat was de functie van deze boodschappen en beelden? En zijn er tussen circa 1880-1940 veranderingen te constateren op het gebied van de morele en religieuze opvoedingsidealen? ' (15). Om deze vragen te beantwoorden heeft de auteur zeer relevante bronnen

aangeboord, die hij ook zeer leesbaar kan weergeven. Maar aan zelfs maar een begin van een antwoord is hij helaas niet toegekomen, behalve op de laatste vraag. Maar die kan dan ook eenvoudig met 'ja' of 'nee' worden beantwoord. Lodewijk Winkeler

¶ Jan van Engelen, Langs een andere weg. Zoektocht naar een empirische theologie van het Rijk Gods, KDC-Scripta deel 9, Nijmegen, 1996, 229 blz. ISBN 90-5625-012-4. ƒ39, 50.

Missiologen houden van memoires. A. Mulders, Levensherinneringen (1968), Frans Verstraelen, Missiologie onderweg (1980), Joh. Verkuyl, Gedenken en verwachten (1983), H. van Straelen SVD, De levensweg van een missionaris (1996) en nu dus ook Jan van Engelen. Kennelijk hebben missiologen een gevarieerd leven, waarin veel in ontwikkeling is. Voor de discipline zijn artikelen en conferentie-rapporten dan ook vaak belangrijker dan de handboeken. Dit boek ziet er overigens met de foto van de auteur tegenover de titelpagina en de uitgebreide bibliografie, waaronder ook veel niet gepubliceerde rapporten, uit als een Festschrift. Dat is het niet, het is wel een andersoortig monument: een missionaire autobiografie van de auteur, geb. 1924, die van 1954-1962als LazaristinBrazilië werkte (vandaar de vele foto's met paters en zelfs jongetjes van 12 jaar in togen), toen één jaar in Parijs studeerde en later nog in Nijmegen het doctoraal examen missiologie behaalde. Als medewerker aan de vakgroep missiologie in Nijmegen (1969-1989) en staflid bij de Nederlandse Missieraad, maakte hij de veranderingen mee, die leidden tot een 'nieuw paradigma in de missiologie' (David Bosch, besproken op pagina 189). Van Engelen verraadt zijn 'Braziliaanse wortels' niet in zijn definitie van missiologie als 'bevrijdende en aanstekelijke praxis van het Rijk Gods'. Inculturatie en interreligieuze dialoog spelen hierbij een geringe rol en worden op pagina's 176-177 wat zurig en minimalistisch besproken. Veel personen en gebeurtenissen uit de nationale en internationale missiologie passeren de revue, waarom een index het boek zeer zeker had verrijkt. Vanwege het karakter van Retractationes, (te) uitvoerige besprekingen van eigen publicaties en rapporten, wordt een en ander toch wel erg veel van dit collectieve proces vanuit deze ene auteur bekeken. En dat duidelijk selectief: de dramatische ontwikkelingen die ervoor gezorgd hebben dat in 1994 de volledige staf van de Nederlandse Missieraad moest vertrekken, komen slechts in een bijzin ter sprake, terwijl Van Engelen daarvan 1969 als studiesecretaris werkte en na 1985 als bestuurslid betrokken was. Het debat met de kerkelijke hiërarchie wordt juist weer wel breed uitgemeten. Van een ingewijde hadden we hier en , elders toch wat meer mogen verwachten (214). Karei Steenbrink

¶ H. Florijn, Uit de begintijd van de Gereformeerde Gemeenten. Over personen en voorvallen uiteen bevindelijk kerkverband, Kampen, 1996.159 blz., ill. ISBN 90-6140-388-X. ƒ39, 90.

Deze bundel bevat een achttal artikelen die belangrijke personen en gebeurtenissen uit de eerste 25 jaar (1907-1932) van de geschiedenis van de Gereformeerde Gemeenten belichten. Vier artikelen verschenen reeds eerder, maar werden voor deze bundel aangepast.

Het eerste artikel schetst een beeld van ds H. Roelofsen aan de hand van zijn brieven. De meeste brieven hebben een zeer bevindelijke toon. Twee ondertekeningen kunnen dat voldoende illustreren: 'Uw onwaardige vriend en broeder' of 'Uw ellendige vriend'. Het tweede artikel geeft een beeld van de werkzaamheden van de classis Middelburg kort na de vereniging van 1907. De meeste vergadertijd blijkt besteed te zijn aan vragen rond de kerkelijke tucht. De geruchtmakende overgang van ds W. den Hengst uit de Gereformeerde Kerken in Nederland naar de Gereformeerde Gemeenten (1913) wordt besproken om helderheid te verschaffen over het 'belangrijkste verschil in leerstellig opzicht' tussen

beide kerken in die tijd, de veronderstelde wedergeboorte.

Origineel is het artikel over de diverse reacties van de Gereformeerde Gemeenten en geestverwanten op de Eerste Wereldoorlog. Ze varieerden van hulp aan de Belgische vluchtelingen tot waarschuwingen tegen hun zedeloosheid. Ds Kersten zag de oorlog als het 'dreigend zwaard des Heeren' en een waarschuwing tegen de goddeloosheid van ons volk.

In het artikel over predikantenportretten uit vijf begrafenisverslagen is Florijn op zijn best. Hier staat hij kritisch ten aanzien van zijn onderwerp. Uit de in pathetische en gezwollen taal geschreven verslagen kan het beeld van de ideale predikant afgeleid worden. Dan wordt van zo'n 'ellendige broeder' gezegd dat hij een Godzalig, bevindelijk, nauwgezet voorganger was, die in elk opzicht de eer van God op het oog had en 'wiens dienst gezegend was geweest'. Volgens Florijn is er sprake van een ontwikkeling naar een meer zakelijk verslag.

Op weinig overtuigende wijze trekt Florijn in het volgende artikel lijnen tussen Ledeboeriaanse en Kruisgezinde voorgangers en de 'meest vooraanstaande predikanten' Fraanje en Kersten. De wijze waarop de kritiek van Miskotte op de Gereformeerde Gemeenten (in 1924, niet in 1923), al zouden zij de 'krankheid der ziel' te veel koesteren, door Florijn wordt besproken is unfair en doet tekort aan de diepe pastorale intentie die uit deze kritiek spreekt als die in haar verband wordt gelezen.

Door de vele autobiografische citaten uit preken en brieven is de biografische schets van ds J.R. van Oordt een heel aardige illustratie van de tale Kanaans geworden. De bundel wordt afgesloten door een terugblik op de herdenkingsdienst ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de Gereformeerde Gemeenten.

Florijn biedt in dit boek alleen fragmenten. Een echte eenheid ontbreekt, tenzij je die zoekt in de bevinding. Ook de uitvoering van het boek laat nogal te wensen over: slechts drie artikelen zijn voorzien van noten of een bibliografie, een register ontbreekt, evenals een verantwoording van de ± 100 foto's die zijn opgenomen. Naast een aantal zeer onduidelijke formuleringen bevat het boek vele storende zetfouten. Dat neemt niet weg dat in elk artikel wel een aantal leuke, onbekende details zijn te vinden.

C.P. de Wildt

¶ S.W.M.A. den Haan, P.M. Kan, Zucht om zich te oefenen in de lieflijke zangkunst. Het zangkoor van het Leidse Weeshuis in de Bataafs-Franse Tijd, Alphen aan den Rijn, 1996.126 blz. ISBN 90-6469-711-6. ƒ 21, 50.

De Stichting Heilige Geest-of Arme Wees-en Kinderhuis te Leiden gaf opdracht aan de eerstgenoemde auteur om het eeuwenoude archief te ordenen en te beschrijven. Een van de belangrijkste vondsten was de Portefeuille met muziek voor het Paaschfeest gecomponeerd door C.F. Ruppe 1797 en verdere muziek. Die bestond uit een nog omvangrijker Kerstmuziek 1796 voor weeshuiskinderkoor en een grote instrumentale bezetting. Nadat dit werk in 1990 was uitgevoerd ter gelegenheid van het verschijnen van de archiefinventarisatie en een boek over de bouwgeschiedenis van het Weeshuiscomplex bleven de auteurs gefascineerd door de koor-en muziekgeschiedenis.

Na een hoofdstuk over het Nederlandse muziekleven in de tweede helft van de 18e eeuw wordt een beeld geschetst van de kerkelijke muziekbeoefening na de reformatie. Verschillende gegevens die hier worden geboden zijn nogal gedateerd. Zo wordt een vervlakking gesignaleerd in de kerkzang van de zeventiende eeuw tot aan de introductie van de statenberijming in 1773, wordt het niveau van de gemeentezang in verband gebracht met het ontbreken van een begeleidend instrument (19), vervlakt in deze periode het ritme en respecteert de gemeente de 'voorgeschreven' verhogingen en verlagingen niet.

Dat de auteurs op dit terrein niet goed zijn ingevoerd blijkt ook uit de opmerking dat de samenzang 'bij alle hervormers hoog in het vaandel stond, ...'. En op pagina 21 lezen we dat gezangen eigenlijk niet geaccepteerd werden binnen de gereformeerde liturgie. Het lijkt erop dat de auteurs het algemene

beeld dat zij schetsen vooral baseren op de besluiten van de kerkelijke elite in het westen van ons land, zonder dat de vraag wordt gesteld of die besluiten ook landelijk effect hadden.

Interessant en tamelijk onbekend is het gegeven dat in semi-liturgische bijeenkomsten door de week cantates werden uitgevoerd. De vraag die de auteurs stellen, namelijk of de koren die hieraan meewerkten ook een rol in de eredienst hadden, kan ontkennend worden beantwoord. De beschikbare gegevens wijzen erop dat in sommige plaatsen bij het uitgaan van de kerk door een zanggezelschap werd gezongen, vooral in de tijd waarin de Evangelische Gezangen werden ingevoerd. Het uitgebreide onderzoek hiernaar dat de auteurs voorstellen, heeft al plaatsgevonden, maar dat is hun blijkbaar niet bekend. Ook de relatie tussen de opkomst van de zanggezelschappen en de invoering van de Evangelische Gezangen is aangetoond. De auteurs houden die echter voor 'mogelijk'.

Het gedeelte over de kerkmuziek is dus niet de kracht van dit boekje. Die ligt veeleer in het onderzoek naar de zangcultuur in het weeshuis, waar in 1796 het Zangcollege of Zanginstituut werd opgericht om de weeskinderen muzikale vorming te geven, in die tijd als instituut uniek in ons land. Het behoorde tot de taak van dit koor om de psalmen, maar ook andere religieuze liederen, 'kunstmaatig' te leren zingen.

Een belangrijk onderwerp in dit boekje is de uitvoering van de door de auteurs ontdekte Kerstmuziek in 1796 in de Hooglandse Kerk op de derde Kerstdag, gecomponeerd door C.F. Ruppe, die bekend is als componist en auteur van een koraalboek. Bij deze gelegenheid voerde de bekende hoogleraar Van der Palm het woord. Aan het einde van de plechtigheid citeert Van der Palm de tweede en derde strofe van psalm 98 uit de psalmberijming van 1773, in die tijd een van de geliefdste psalmen, door de auteurs echter als iets geheel nieuws afgedrukt op pagina 49, met als inleiding '... het volgende, hoogstwaarschijnlijk voor de gelegenheid geschreven gedicht: ...'. Nota bene: de eerste drie strofen van deze psalm worden ook nog in Bijlage III op pagina 102 geciteerd met .

J.R. Luth

¶ W.B. van Halsema e.a. (red.), De zending voorbij. Terugblik op de relatie tussen de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Christelijke Kerk van Sumba, Kampen, 1995. 276 blz. ISBN 90-242-7788-4. ƒ 39, 50

De negen auteurs die aan het nieuwste boek over komst en ontwikkeling van het protestantse christendom in het Indonesische eiland Sumba hebben gewerkt, hebben een zeer harmonisch boek vervaardigd. Hommo Reenders beschrijft de periode 1881-1942, Jaap Luinstra de periode 1942-1947 en wijlen Wim Halsema de periode 1942-1992. Tezamen geven zij een eerlijk en samenhangend beeld van de belangrijkste ontwikkelingen binnen het groeiende protestantse christendom op Sumba, in relatie met de steeds minder invloedrijke zendende kerk in Nederland. In een tweede deel worden voor de laatste vijftig jaar aspecten van de kerk-en maatschappij ontwikkeling vanuit de praktijk beschreven. Over het theologisch onderwijs schrijft Andreas Yewangoe vooral in termen van gebouwen en curricula. De onvermijdelijke 'kwaliteitsverbetering' bracht met zich mee, dat het eigenlijke theologisch onderwijs buiten Sumba werd gegeven en er na 1973 alleen een cursus voor lekenkader op het eiland zelf overbleef. Gerard Onvlee schrift over het medische werk vanuit zijn praktijkervaringen in de periode 1957-1970. Over het onderwijs schrijft de op Sumba geboren Erik van Dijk, die vooral als bestuurder vanuit het Bureau van de Gereformeerde Kerken in Nederland bij (subsidiëring van) het onderwijs betrokken was. Hij geeft de ontwikkeling aan van 1913, toen het koloniale bewind de gehele onderwij szorg aan de zending overdroeg tot de recente vraag of een deel of zelfs alle scholen maar aan de overheid moeten worden overgedragen. De 'ommuurde wijngaard' die de kerk op Sumba was, blijkt ook op onderwijsgebied te gaan ontzuilen (192). Het sociaal-economische

werk (Jacqueline Vel en Laurens Veldhuizen) kreeg vooral in de laatste decennia aandacht en richtte zich met name op verbetering van de landbouw.

Dit tweede deel laat duidelijk zien, dat in de relatie veel meer gebeurd is dan alleen de verandering van geloof: het accepteren van de wereldgodsdienst was slechts een aspect van een groter proces van verandering, begonnen met de 'pacificatie' van 1901-1912 (pagina 12 laat zich bijna lezen als een litanie van 'zegeningen van het kolonialisme'!) en voortgezet in het ontwikkelingswerk onder de Indonesische republiek, ook al komen we de ambtenaren daarvan nauwelijks tegen in dit boek.

Sommige boeken lenen zich er voor om van achter naar voren gelezen te worden. Misschien moet dat met dit boek ook wel gebeuren. In het laatste hoofdstuk bespreken antropoloog Jacqueline Vel en missioloog Pieter Holtrop drie Sumbanese afwijkingen van de praktijk die ze van zendelingen leerden: de terugkeer naar de gewoonte om doden niet op een grote begraafplaats, maar op het eigen erf te begraven; samenwonen vóór de formele huwelijkssluiting; dopen van niet-volwassen schoolkinderen. In dit kader wordt geconcludeerd, dat 'de marapu-religie niet in staat zal zijn zich te handhaven..' [238], terwijl tevens naar een formulering wordt gezocht, waardoor elementen van deze religie of adat toch als contextualisatie in het christendom kunnen worden opgenomen. Dit laatste hoofdstuk geeft aan dat het denkbeeld om het boek te concentreren op het thema van een relatie 'van zeer unieke aard' (60) ofwel de 'speciale band' (80) toch niet zo gelukkig was. Die relatie staat in het boek dan ook slechts in zoverre centraal, dat het echte thema, de ontwikkeling van protestants christendom op Sumba, met uitzondering van de bijdrage van de Sumbanees Yewangoe, vooral door Nederlandse Gereformeerden wordt beschreven met onderbelichting van 'de gewone mensen op Sumba' (227). De auteurs hebben echter allen niet alleen via de archieven en de bronnenpublikatie van Van den End, maar ook vanuit de eigen ervaringen, zo'n grondige kennis van die ontwikkelingen, dat dit werk een belangrijke bijdrage is geworden aan een nog verder te ontwerpen geschiedenis van religieuze verandering in Sumba. Karei Steenbrink

¶ George Harinck & Hans Krabbendam (red.), Sharing the Reformed Tradition. The Dutch-North American Exchange, 1846-1996, VU Studies on Protestant History, 2, Amsterdam, 1996. 188 blz. ISBN 90-5383-519-9. ƒ 49, 50.

De voorliggende bundel is de neerslag van een internationaal symposium onder dezelfde titel, onder auspiciën van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlandse Protestantisme en het Roosevelt Study Center gehouden op 15 november 1996.

De bundel brengt acht voordrachten samen, waarvan de eerste zes betrekking hebben op de relatie tussen de gereformeerde traditie in de Verenigde Staten en in Nederland van ca. 1830 tot 1930. Duidelijk wordt dat er van 'exchange' weinig sprake was. '...the Calvinists never excelled in developing tight international networks to foster their common outlook', constateren beide redacteuren reeds in de derde regel van hun inleiding; en misschien moeten we zelfs bij die 'common outlook' vragen stellen. Abraham Kuyper, die Amerika en het Amerikaanse calvinisme in geïdealiseerde vorm aan zijn Nederlandse lezers ten voorbeeld stelde, blijkt bij nader onderzoek door James D. Bratt (Abraham Kuyper, American History, and the Tensions ofNeo-Calvinism, 97-114) weinig van het Amerikaanse calvinisme te hebben begrepen. Ook uit de uiteenzetting van Harinck over V. Hepps bezoeken aan Amerika in de jaren twintig van onze eeuw blijkt hoe weinig invloed de Nederlandse gereformeerde theoloog kon uitoefenen op het verloop van Amerikaanse broedertwisten (Valentijn Hepp in America: Attemps at International Exchange in the 1920s, 115-138). Niettemin voelde de Amerikaanse Dutch Reformed Church zich zeer Nederlands. Onder leiding van onder meer A.C. van Raalte waren zij welbewust als groep naar de Verenigde Staten geëmigreerd en wensten zij zich

daar ook als zodanig te handhaven, tegen Amerikaniserende tendenzen in (Elton J. Bruins, 'An American Moses': Albertus C. Van Raalte as Immigrant Leader, 19-34, en meer kwantitatief: Robert R Swierenga, 'PioneersforJesus Christ': DutchProtestant Colonisation in North America as an Act of Faith, 35-56). Zo was het Nederlands nog tot in het eerste decennia van de twintigste eeuw de religieuze voertaal. Een treffende illustratie is de op 116 afgedrukte advertentie, waarin Kamp's Herbal Bitter Wine Co. naar aanleiding van het bezoek van Bavinck in 1908 zijn 'Calvyn bitters' aanprijst in bijna niet te volgen 'Nederlands' ('Een gezond lichaam, geeft een heldere geest; dat is als er verstands vermogen is. Iemand, die altyd klaagt, omdat men kwaalachtig is zal altyd, in Bekrompen heid Jevonden worden.').

Amerikaanse protestantse invloeden op Nederland daarentegen zijn er wel, maar zij liggen meer op het praktische vlak, en zijn ook niet beperkt tot de gereformeerde traditie. H. Krabbendam bespreekt de invloed van de Amerikaanse matigheidsbeweging in Nederland ('A Plant of American Origin, Fit For Dutch Soil? ' American Protestantism and the Dutch Reformed Temperance Effort, 1835-1935, 57-78, vgl. DNK 46) en J. Smelik de invloed van de gospels (The Gospel Hymn in th Low Countries, 79-96).

De hierboven genoemde artikelen vormen tezamen een behoorlijk samenhangend geheel, en geven een goed beeld van de (wisselende) relaties tussen Nederland en de Verenigde Staten.

De laatste twee artikelen staan er daarentegen volkomen los van. A. van Ginkel onderzoekt The Place of the Church in Society: Views of Dutch and American Ministers in Canada in the 1950s (139-158), en daarmee belanden we in een ander land en een andere tijd, ook al zijn er herkenningspunten, omdat ook hier de Nederlandse immigranten in religieus opzicht zichzelf willen blijven. In het laatste artikel (The Meaning of Dutch Segmentationfor Modern America, 159-176) probeert Stanley W. Carlson-Thies zonder succes aan te tonen dat het Nederlandse verzuilingsmodel ook nuttig zou kunnen zijn om de protestantse orthodoxie een duidelijker en invloedrijker eigen plaats in de hedendaagse Amerikaanse samenleving te geven. De auteur lijkt zich volkomen blind te staren op het aantrekkelijke 'onder ons'-karakter van de protestantse zuil in Nederland, en heeft geen oog voor de tijd en omstandigheden waarin verzuiling en ontzuiling in Nederland plaats hadden. Zijn waarneming dat 'if the (Dutch, LW) government decides now to support one form of service or treatment, it supports every variety' lijkt mij in een tijd waarin vrijwel alleen het confessionele onderwijs nog als zodanig bestaat - nog afgezien van de twijfels die men soms bij de confessionaliteit ervan kan hebben - getuigen van dezelfde door idealen gestuurde selectieve waarneming, die Abraham Kuyper er anderhalve eeuw geleden toe bracht Amerika te verheerlijken. Maar of dat nu de 'exchange' is die de organisatoren van het congres voor ogen hadden, betwijfel ik.

Lodewijk Winkeler

¶ G.C. Hovingh, Johannes Post. Exponent van het verzet. Een biografie, Kampen, 1995.422 pag. ISBN 90-242-6462-6. ƒ 52, 50.

Ongeveer vijftig jaar na het verschijnen van de 'levensroman' van Anne de Vries ligt er een tweede biografie over het leven van de verzetsstrijder Johannes Post. De auteur, gereformeerd predikant, belicht op basis van veel nieuw bronnenmateriaal de heldhaftige, maar ook de schaduwzijden van Post. Daardoor wordt hij beter in beeld gebracht, zonder dat het ten koste gaat van de bewondering die een man als hij blijft oproepen.

Uit de geschiedschrijving en de sociologie is bekend dat mensen met een sterke overtuiging niet zelden zich verzetten tegen door hen gesignaleerde onrechtvaardigheid. Uit het boek van Hovingh doemt een man met zo'n overtuiging op, geworteld in het gereformeerde leven voor de oorlog. Hovingh wijst daarnaast op de invloed van de volksaard van de streek waar Post is geboren en getogen (Zuid-Drenthe): achterdochtig, vrijgevochten, soms bijna anarchistisch. De verzetshouding zat Post dus in de genen.

De beschrijving van de vooroorlogse jaren staat reeds in het teken van de rol die Post in de oorlog zou gaan vervullen. Hovingh wijst onder meer op de betekenis van de gereformeerde jongelingsvereniging. Ook de kerk heeft een belangrijke rol gespeeld in de vorming van Posts sterke overtuiging. Hij oriënteerde zich in de jaren twintig op Hoogeveen, waar hij antirevolutionair raadslid en wethouder wordt. In al deze kringen heeft hij inzichten en vaardigheden opgedaan die hem later in staat zouden stellen als verzetsleider te fungeren. Hovingh wijst in dit verband op de gedeelde achtergrond van landelijke verzetsmensen als Post: plaats /regio, gereformeerd en antirevolutionair.

Al snel na de inval van de Duitsers in mei 1940 groeide een verzetshouding bij Post. Deze houding kreeg in de loop van de oorlog concrete vorm. Behalve de organisatie rond onderduikers (bestaande uit onderbrengen, zorgen voor persoonsbewijzen en voor bonkaarten) ontstond een organisatie voor het drukken en verspreiden van illegale bladen. Johannes raakte betrokken bij Trouw.

De zorg voor groeiende aantallen onderduikers maakte overvallen op bevolkingsadministraties en distributiekantoren noodzakelijk. Deze overvallen gingen in toenemende mate met geweld gepaard, dat door de Duitsers met geweld werd beantwoord. Johannes Post wordt in 1943 gearresteerd, maar hij weet te ontsnappen. Post verlegde nu zijn werkterrein naar het westen van het land, waar zijn broer Henk dominee was. Samen met zijn andere broer Marinus richtte hij een knokploeg op die vooral overvallen pleegde op distributiekantoren. In het begin van het jaar 1944 werden contacten gelegd met de Landelijke Organisatie. Voortaan zou de ploeg-Post, die voor die tijd vooral samenwerkte met de groep die het verzetsblad Trouw verzorgde, het resultaat van overvallen afstaan aan de LO-afdelingen. Hoewel de relatie tussen Johannes Post en de top van de Landelijke Organisaties (onderduikershulp en knokploegen) niet altijd even hartelijk was, trad hij in de loop van 1944 toe tot de LKPtop, met als opdracht het werk in Noord-Nederland te coördineren. Hij had daarmee wisselend succes. Wat hierboven zeer in het kort is geschetst, krijgt in het boek uitvoerige behandeling. De voorbereidingen voor overvallen worden soms gedetailleerd beschreven zodat we ons een goed beeld kunnen vormen van het verzetsleven. Een leven van spanning, waarin God voor elke actie wordt gebeden en gedankt.

Niet lang na Posts toetreding tot de LKP-top werd deze door een aantal arrestaties gedecimeerd. Dat leidde tot een fatale bevrijdingspoging. Volgens Hovingh is Post, die onder zware druk stond en waarschijnlijk oververmoeid was, gefixeerd geraakt op het overvallen van de Weteringschansgevangenis in Amsterdam, waarin op dat moment vele verzetsmensen verbleven, ook een zeer goede vriend van hem. De overvallers werden opgewacht door de SD. Post werd een dag later geëxecuteerd.

Hovingh wekt met zijn verhaal verwondering, verontwaardiging en woede op. In vergelijking met de biografie van De Vries valt op hoe Johannes Post als mens wordt getekend: dwarsig, eigengereid, soms onverantwoord vrij buiterig, vermoeid, gedreven. Over de context van 'het' Nederlandse verzet vernemen we weinig, maar wel vestigt Hovingh de aandacht op de directe omgeving van Johannes Post: zijn broers en de medewerkers/medeleiders in het verzet. Daarmee slaagt hij erin Post reliëf en achtergrond te geven, zodat hij meer onderdeel van het beeld dan beeldvullend wordt. Rien Rouw

¶ T.L Korporaal, Als een lelie onder de doornen. Beschrijving van de kerkzegels van de Nederlandse Hervormde Kerk, Zoetermeer, 1996.388 blz. ISBN 90-239-0789-2. ƒ 65, 00.

Lang niet elke hervormde gemeente in ons land voert een zegel. Van de meeste gemeenten die dit wel doen, zijn in dit boek de zegels afgebeeld. Het zijn er meer dan duizend, schat ik, en bovendien zijn de zegels van de vroegere algemene, en huidige generale synode, en van de provinciale en classicale synodes en kerkbesturen opgenomen. Over de betekenis en de officiële waarde is niet veel geregeld. Of een document aan authenticiteit wint als

het gezegeld wordt, is me niet gebleken. 4 maart 1817 werd wel het zegel van de algemene synode, de provinciale en classicale bestuurscolleges bij Koninklijk Besluit vastgesteld, maar het gebruik ervan werd slechts aanbevolen. Reeds in de zestiende eeuw waren er hervormde gemeenten die een zegel hadden. Soms raakte een zegel in onbruik. Juist in onze tijd is de belangstelling voor kerkzegels gegroeid en hebben tal van gemeenten een zegel aangenomen. De Commissie voor de Archieven wil erbij behulpzaam zijn met 'Richtlijnen voor het ontwerpen van kerkzegels' waardoor wildgroei en kitsch worden tegengegaan. De auteur van dit fraai uitgegeven boek heeft getracht van elk zegel de herkomst na te gaan; vaak moest hij 'onbekend' vermelden. Wel geeft hij van elk afgebeeld zegel een nauwkeurige beschrijving en, waar nodig, een korte toelichting. Vooraf wordt een (helaas zeer summiere) schets van het gebruik van de kerkzegels gegeven, waarin wel wordt verwezen naar de heraldiek, maar vreemd genoeg niet naar de sfragistiek. Al bladerend in deze uitgave raakt men geboeid door de grote variëteit, zowel van de gekozen symbolen als van de bijbehorende, meestal aan de bijbel ontleende zinspreuken. Er zijn ware kunststukjes bij, er zijn er ook die maar wat in elkaar geknutseld zijn. Het boek heeft een aantal waardevolle bijlagen, waarin we naast verschillende indices (op bijbelteksten, heiligennamen en plaatsnamen) o.m. de gebruikte symbolen en zinspelingen gerubriceerd vinden. Meest gebruikte tekst: ooglied 2:2 (waaraan ook de titel van het boek is ontleend). Ook zijn de genoemde Richtlijnen opgenomen. Besloten wordt met een lijst van geraadpleegde 'bronnen'. Jammer vind ik het, dat de afbeeldingen zo verschillen in kwaliteit; de meeste zijn reproducties van een tekening, soms is ook volstaan met een foto van het afgedrukte lakzegel. De auteur schrijft in zijn inleiding, dat het afsluiten van een boek als dit eigenlijk niet mogelijk is: Steeds kom je weer informatie tegen'. Dit lijkt me een misvatting. Men dient te onderscheiden tussen het onderzoek naar de geschiedenis van het kerkzegelgebruik (en dat kan per gemeente, provincie enz. natuurlijk steeds nieuwe gegevens opleveren) en de beschrijving van de zegels die thans in gebruik zijn. Als elke hervormde gemeente naar waarheid opgave heeft gedaan van het door haar gebruikte kerkzegel, dan hebben we toch voor het heden wat we willen? - Helaas hebben nog ca. 200 gemeenten een desbetreffende vraag niet beantwoord, maar het moet mogelijk zijn ook over die gemeenten zekerheid te verkrijgen. - Dan zou het boek a.h.w. het officiële handboek van de hervormde kerkzegels kunnen zijn. Nu wordt het gepresenteerd als een catalogus van een verzameling (aldus de voorzitter van de Commissie voor de archieven in zijn verantwoording) en dat is op zichzelf toch een felicitatie waard. Strikt genomen kan men dan echter niet spreken van 'de kerkzegels van de Nederlandse Hervormde Kerk'. Maar die tweeslachtigheid is het gevolg van het ambivalente karakter van het hervormde kerkzegel. De uitgave werd mogelijk gemaakt door de Stichting Kerkelijk Grootboek die t.g.v. haar zilveren jubileum de financiering op zich nam. Helaas zijn hier en daar fouten blijven staan die vermeden hadden kunnen worden wanneer er voor de voorbereiding meer tijd genomen was, zoals de opmerking over de 'sabel' in het wapen van Amstel (foutief overgenomen uit Laurillards 'Op uw stoel door uw land') of de spelling Teurs voor Theux of Teux (blz. 13). Het ligt echter in de bedoeling periodiek aanvullingen en correcties op het boek te geven, naar op de laatste pagina wordt meegedeeld. Dan horen we misschien ook iets meer over de schimmige figuur van 'de conservator van de kerkzegels' die af en toe in de tekst opduikt, zonder dat duidelijk is geworden wie deze functionaris is en welke taak hij of zij heeft.

Aart de Groot

¶ R. Kuiper, Uitzien naar de zin. Inleiding tot een christelijke geschiedbeschouwing, Leiden, 1996, 124 blz. ISBN 90-5030-652-7. ƒ24, 95.

Anders dan de titel zou doen vermoeden, gaat dit boekje niet alleen maar over de christelijke ge-

schiedbeschouwing. Zou de auteur, voorzitter van de Vereniging voor Christen-Historici, zich beperkt hebben tot een geschiedfilosofische of geschiedtheologische uiteenzetting, dan was een bespreking in een wijsgerig of theologisch tijdschrift meer op zijn plaats geweest. De auteur bespreekt echter ook de geschiedbeoefening, en begeeft zich daarmee op het terrein van dit tijdschrift. In zijn geschiedbeschouwing is hij volstrekt duidelijk. In het verlengde van de bijbel (hoofdstuk 5) beschouwt hij God als de dragende kracht in onze mensengeschiedenis (hoofdstuk 6-7), zonder Wie deze geschiedenis zinloos zou zijn. Dat wil niet zeggen dat hij een voorstander is van de opvatting, dat in elke afzonderlijke historische gebeurtenis de voetstappen Gods onmiddellijk waarneembaar zijn. 'In de omgang met het verleden [worden] een christelijke geschiedbeschouwing en een christelijke mensbeschouwing gebruikt waarin deze creatuurlijke noties zijn opgenomen. Ze fungeren daarin als 'vooronderstelling' of 'idee'. Een christelijke geschiedfilosofische bezinning helpt historici op deze wijze om de voor hun vak relevante ideeën of vooronderstellingen te ontdekken'. Deze genuanceerde gedachten komen voor de lezer toch enigszins als een - wat mij betreft aangename - verrassing. In de voorgaande hoofdstukken heeft de auteur de ruimte, die hij voor zijn opvattingen nodig meent te hebben binnen de geschiedwetenschap als zodanig, namelijk gecreëerd door tamelijk wild om zich heen te slaan. Van de 'mainstream' geschiedbeoefening sinds de Verlichting laat de auteur niet bepaald veel heel, of het nu gaat om het historisch materialisme, het structuralisme, de Annalesschool of de daaruit voortgekomen mentaliteitsgeschiedenis. Weliswaar, zo geeft hij soms plichtmatig toe, hebben al deze stromingen bijgedragen aan onze kennis van de geschiedenis, maar toch presenteerden zij zich 'sciëntistisch', zelfgenoegzaam. Al deze stromingen ontkennen, aldus de auteur, dat aan geschiedbeoefening altijd een geschiedbeschouwing voorafgaat.

Ik denk dat de auteur de wetenschappelijke ontwikkelingen sinds de 'mechanisering van het wereldbeeld' , door Dijksterhuis zo scherp geanalyseerd, terecht mede aansprakelijk stelt voor de secularisering van de Westeuropese cultuur. Maar wat wil hij dan? Terug naar de geschiedbeschouwing van daarvóór, waarin men de hand Gods wél duidelijk in de geschiedenis wist aan te wijzen? Of heeft de moderne geschiedbeoefening misschien toch nog iets nuttigs gedaan, door de christelijke historici te dwingen zich te realiseren dat de relatie tussen God en Zijn schepping niet zo simpel aanwijsbaar is als bijvoorbeeld de Middeleeuwse chronisten dat zagen?

De auteur stelt zich, mijns inziens terecht, op het boven geciteerde, genuanceerde standpunt. Maar meer nuance ten aanzien van geschiedbeoefenaren, die zich niet door een christelijk geloof laten inspireren, was dan zeker op zijn plaats geweest. Niet alleen een christelijke zienswijze heeft voor het vak relevante ideeën opgeleverd, sterker nog, een dergelijke zienswijze heeft ideeën, die wel degelijk relevant zijn, ook wel eens onzichtbaar gemaakt. Dan kan er een materialist, een structuralist of een mentaliteitshistoricus nodig zijn om op belangrijke aspecten te wijzen. Zo heeft het recente onderzoek naar verzuiling en modernisering in Nederland wel méér opgeleverd dan de karikatuur die de auteur er op pagina 115 van maakt. Met name het locale verzuilingsonderzoek, dat over het algemeen toch echt niet van christelijke vooronderstellingen beticht kan worden, heeft juist de betekenis aangetoond van de religieuze factor in de geschiedenis. En heeft niet de mentaliteitsgeschiedenis de kerkhistorici er de laatste decennia de ogen voor geopend, dat die geschiedenis méér is dan de geschiedenis van theologen, dominees en pastoors, die het gedrag en de overtuigingen van een tamelijk a-morfe massa van gelovigen leidden en bepaalden? Trouwens, zou de auteur zonder de verworvenheden van deze stromingen een uitdrukking gebezigd hebben als 'de mens leeft niet als individu in de geschiedenis, hij maakt deel uit van een cultuur' (110)?

In zijn laatste hoofdstuk geeft de auteur christenhistorici een aantal 'vuistregels' of aandachtspunten: let op je periodiseringen, let op de impliciete betekenissen van de terminologie die je gebruikt

('verzuiling', 'modernisering'), sta positief ten opzichte van feitelijke christelijke invloeden in de geschiedenis en heb aandacht voor de mens in de structuren. Het zijn aanwijzingen waar ik wel iets mee kan. Maar als hij dan besluit met een niet nader beargumenteerde cultuurpessimistische beschouwing over het tanend geschiedenisbesef in het hedendaagse christendom, dan bekruipt mij toch weer het gevoel dat de auteur meent te moeten vechten tegen een grote boze buitenwereld. En dat maakt het gesprek er niet gemakkelijker op. Lodewijk Winkeler

¶ Miel Nieuwenhuizen, Niet weggooien Kleine kroniek van protestants Eindhoven, uitgave van de Reformatorische Kerkgemeenschap te Eindhoven, 1995. 240 blz., ill. ISBN 90-900-8977-2. ƒ 30, 00.

In het kerkblad Samen van de Samen-op-Weg-gemeente Eindhoven heeft de auteur een vaste rubriek 'Niet weggooien': een artikel over of naar aanleiding van een foto, die iets uit de geschiedenis van de protestantse kerken in Eindhoven illustreert. Een oproep aan de lezers van het blad om materiaal uit het eigen kerkelijke verleden heeft al heel wat opgeleverd. De auteur had telkens wel het nodige onderzoek te verrichten voor zijn toelichtende teksten. De oogst van 15 jaar is nu in boekvorm verschenen. We vinden er, zoals begrijpelijk gezien de opzet van het boek, veel wetenswaardigs over de ontwikkelingen in onze eeuw, met name wat betreft de kerkgebouwen, de scholen, het verenigingswerk, de strijd tussen de richtingen in de hervormde gemeente, het proces van Samen-op-Weg. Jammer genoeg heeft de auteur het niet bij deze originele en toch eenvoudige opzet gelaten. Waar hij uitweidt over vorige eeuwen, maar ook in de gedeelten over de huidige tijd, is zijn verhaal niet altijd even zorgvuldig overwogen. Consequent worden de namen Roscam Abbing en Smit Sibinga verkeerd gespeld. Enigszins onnozel klinkt het, als wordt gezegd dat de Duitse bezetting 'de nodige ongemakken en gevaren' bracht (106). De vraag waarom het gereformeerde evangelisatiegebouw de naam Elim kreeg, is aanleiding een leutige passage in te lassen (87), maar met een blik in de dissertatie van H.C. van der Jagt over de naamgeving van de protestantse kerkgebouwen zou de auteur ons kort en goed een antwoord hebben kunnen geven. De alinea over de Vrijmaking in 1944 is gewoon onzin. Wat een 'historische tekening' van de Oude Toren met Petruskerk uit 1600 is, blijft gissen (73): in de tekst wordt de naam van de tekenaar vermeld, maar zonder concrete gegevens. Het kan zijn dat men aan dergelijke onzorgvuldigheden bij een krantenartikeltje niet zo zwaar hoeft te tillen, maar bij de bundeling van de stukjes tot het flinke boekwerk dat nu voor ons ligt, was een grondige revisie niet overbodig geweest.

Aart de Groot

¶ Berichten

DNK-studiedag over 50 jaar Wereldraad van Kerken

Op 29 mei 1998 organiseert het Documentatieblad voorde Nederlandse Kerkgeschiedenis na 1800 in samenwerking met het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands protestantisme (1800-heden) een middagbijeenkomst in het Auditorium van de Vrije Universiteit over de Wereldraad van Kerken, die dan een halve eeuw geleden te Amsterdam werd opgericht. Tijdens deze bijeenkomst zal een themanummer van het Documentatieblad worden gepresenteerd, dat geheel gewijd is aan de reacties van Nederlandse kerken op de oprichting van de Wereldraad. Op deze middag zal door een drietal sprekers vooral aandacht besteed worden aan de reacties van de Rooms-Katholieke Kerk, de Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken.

Nadere informatie: dr. G. Harinck, Historisch Documentatiecentrum, De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam, 020-4445273.

Inventaris archief prof. C. Veenhof

In de zomer van 1997 heeft de heer D. Smits uit Vlaardingen, archivaris van de Nederlands Gereformeerde Kerken, de inventarisatie voltooid van het archief van prof. C. Veenhof (1902-1983), die als predikant en hoogleraar een bekende figuurwas in gereformeerde kring. Het archief, dat berust bij het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden) aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, is ontsloten in een inventaris met 33 bijlagen, waarin het archief op diverse wijzen en gedetailleerd wordt ontsloten. Het archief van Veenhof is daardoor toegankelijk gemaakt voor (kerk-)historisch onderzoek.

Archieven van Hernhutters nader ontsloten

De archieven van de ongehuwde broeders, de ongehuwde zusters en de weduwen van de Evangelische Broedergemeente te Zeist (1747-1969) zijn door een inventaris toegankelijk gemaakt. De Evangelische Broedergemeente, ook wel bekend als de Hernhutters, organiseerde de gemeenschap in zogenaamde 'koren'. De koren van de ongehuwde broeders, de ongehuwde zusters en die van de weduwen leefden als groepen samen.

Kenmerkend voor de broeders en zusters was dat zij dagelijks de wederwaardigheden van het koor aan het papier toevertrouwden in zogenaamde diaria. Deze vindt men terug in het archief. Verder vindt men er het archiefmateriaal van de verschillende broederbedrijfjes, zoals bijvoorbeeld de pruikenmakerij, de smederij, de schoenmakerij, de spiegelwinkel en de blikslagerij. Ook treft men in de archieven correspondentie aan met andere broedergemeenten, verspreid over de hele wereld, en testamenten van verschillende koorleden.

Deze archieven werden samen met andere archieven van de Broedergemeente in 1967 na een grote brand aan het Rijksarchief Utrecht in bewaring gegeven. De archieven zijn daar ook te raadplegen.

Tentoonstelling bedevaarten in Nederland

Van 11 oktober 1997 tot en met 11 januari 1998 organiseert het Museum Catharijneconvent te Utrecht een tentoonstelling over 'Bedevaarten in Nederland'. In deze tentoonstelling staan de pelgrimsreizen in eigen land centraal. De volgende vijf lokaties komen aan de orde: de Zoete Moeder van den Bosch, Onze Lieve Vrouwe te Nood te Heiloo, Onze Lieve Vrouw van Kevelaer, Cunera uit Rhenen en de martelaren van Gorcum. De tentoonstelling beoogt de bezoeker een overzichtelijk beeld te geven van Nederlandse bedevaarten vanaf de Middeleeuwen tot op de dag van vandaag. In een videoprogramma zijn fragmenten te zien van hedendaagse bedevaarten en pelgrimages uit de tijd van het rijke roomse leven.

Deze tentoonstelling maakt deel uit van een samenwerkingsproject. Onder de titel 'Heiligen in Nederland' worden nog twee tentoonstellingen gehouden. Het Museum voor Religieuze Kunst in Uden legt met de tentoonstelling 'Sanctus. Met heiligen het jaar rond' (13 september tot en met 30 november 1997) de nadruk op de volksdevotie, waarbij de heiligenkalender als leidraad dient. De 'Legenda aurea' staan centraal in het Museum van het Boek/Museum Meermanno-Westreenianum te Den Haag op de expositie 'Gouden Legenden. Verhalen over heiligen in de Middeleeuwen' (11 oktober 1997 tot en met 11 januari 1998).

Kuyper-conferentie aan de Vrije Universiteit

In 1898 hield Kuyper te Princeton in de Verenigde Staten de Stone-lectures, waarin hij een boeiende uiteenzetting bood van het calvinisme. Deze lezingen zijn in verschilende talen uitgegeven en hebben invloed geoefend op de diverse continenten. Van 9-11 juni 1998 wordt aan de Vrije Universiteit te Amsterdam een internationale conferentie gehouden over de erfenis van Kuyper onder het thema christianity and culture. Sprekers van diverse continenten zullen handelen over de betekenis van Kuypers levens-en wereldbeschouwing toen en nu. Nadere informatie: dr. C. van der Kooi, Theologische Faculteit, Vrije Universiteit, De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam, tel. 020-4446604 of 020-4445274.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 1997

DNK | 64 Pagina's

¶ Boekbesprekingen

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 1997

DNK | 64 Pagina's