GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Met opzet zwegen we

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Met opzet zwegen we

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met opzet zwegen we de laatste weken van eene gebeurtenis, die onder 's Heeren volk zoo bitter droeven indruk heeft gemaakt.

Vooral voor ons persoonlijk waren er te pijnlijke herinneringen aan verbonden, om niet liefst het zwijgen te doen tot wat zoo onverkwikkelijken indruk gafvan gemis aan karaktertrouw en edeler zin.

Koster der Nieuwe kerk te Amsterdam was, gelijk men weet, de heef Karres.

Hij was dit geworden, omdat men te Amsterdam er prijs op stelde, vooral in de Nieuwe kerk een koster aan het hoofd te hebben staan, in wien men onbeperkt vertrouwen kon stellen, en op wien men althans in zake het Vrij Beheer onvoorwaardelijk rekenen kon.

Vandaar dat er te zijner tijd zoo warm voor de benoeming van den heer Karres geijverd is.

Immers Karres was, eer hij koster wierd, een der groote vocalen van de orthodoxe partij, die met hand en tand in en buiten den Kerkeraad voor Vrij Beheer ijverde.

Sinds 1869 had hij vooral zich op den voorgrond gesteld. In hem zag ieder een warm, druk en zelfs luidruchtig pleitbezorger van de rechten der gemeente.

Onder de diakenen stond hij als tolk en woordvoerder van de „Vrijbeheerders" vooraan.

Een overtuiging die zelfs zoo algemeen was, dat men in 1875 den heer Karres tot lid der Commissie benoemde, die tegenover de toenmalige aanmatigingen van het Classicaal Bestuur ons Vrij Beheer regelen en verdedigen zou.

Karres koster, scheen dus te beloven, dat er eenr^man van karakter en beginsel op den Dam voor het Vrij Beheer waken zou.

En wat is thans gebeurd?

Nadat de heer Karres op 6 Januari 1886 nogmaals eene pertinente schriftelijke belofte had afgelegd, om in geen geval andere orders dan die van zijn oude Kerkvoogden te gehoorzamen, heeft hij kunnen goedvinden in de donkere Decemberdagen, plotseling, in overleg met de tegenpartij en met de politie, de voorstanders van het Vrij Beheer ter deure uit te zetten, en de sloopers van het Vrij Beheer binnen te laten.

Er is meer dan één veste die door verraad aan de poorte viel.

Daarom is men gewoon juist aan de gewichtigste poorte een van zijn beste mannen te plaatsen, wier beslist en kras woord van vroeger dagen de beste kansen op trouw aan het vaandel biedt.

Helaas, waar meerder bezweek is hier ook minder uitgegleden, en nadat de Vossen en de Krayenbelts het Vrij Beheer verraden hadden, is ook Karres zijn voorgangers gevolgd i).

Doch, helaas, ook hierbij bleef het niet.

Een eerste tafereel van „verraderie" had de Nieuwe kerk reeds opgeleverd, toen op 4 Januari 1886 de heeren Van derDussen en Westhoff met politie tegen Dr. Rutgers optraden.

Immers beide deze heeren waren predikanten, die zich in 1879 ea 80 met ijver bij de Gereformeerde partij hadden aangesloten; die voor een ieder van hun aanhoorigheid tot die partij hadden doen blijken; en die zelf wisten hoe ze, in feilen strijd tegen de Irenischen, uitsluitend door de Gereformeerden (zij het ook niet door allen) te AmsterdaiS beroepen waren.

Goede trouw deed dus verwachten, dat ze, eenmaal te Amsterdam opgetreden, de rechten dier Gereformeerden zouden voorstaan en verdedigen. En mocht het al zijn, dat ze, eenmaal te Amsterdam, hun inzichten wijzigden of van overtuiging omliepen, dan bleef nog altoos de eisch der kieschheid bestaan, dat sij althans niet op den voorgrond zouden treden, indien iets tegen de Gereformeerden moest ondernomen worden.

Dit niet te hebben gevoeld; hiervan geen besef te hebben gehad; ja, veeleer den prikkel van een vleeschelijk begeeren te hebben gekend, om hierbij vooraan te staan, werpt, ook zonder dat wij er een woord van zeggen, reeds genoegzaam somber floers over de waardigheid van het ambt dezer Dienaren.

Maar dat zulke mannen de cynische onbeschaamdheid zoo ver zouden drijven, om met politiemacht op te treden tegen een man als Dr. Rutgers, met wien misschien beiden wel eertijds hun „gereformeerde" correspondentie voerden, dit had toch niemand verwacht.

Dit ging voor wie karakters bestudeert, en daarbij liefst geniet van schoo.^e trekken, alle kerf van den boozen maatstok te buiten.

En toch, nóg droever is beleefd, beleefd in diezelfde Nieuwe kerk.

Immers de dagbladen verhaalden ons voor korte dagen, hoe, nadat de Synodale heeren, met hulp van Karres daar weer waren binnengeslopen, in het lokaal aan den Dam, een ovatie aan Vos is gebracht.

Nu op zichzelven hebben we hier; ook al wierd Westhoff hierbij wel wat al te zeer vergeten; niets op tegen.

De Synodale Hiërarchie is aan Vos waarlijk wel een plasdankje schuldig; want Vos en

i) De verklaring door den heer Karres op 6 Januari" 1886 geteekend, was van dezen inhoud :

»Ik ondergeteekende herroep hiermede mijne verklaring, zoo straks in bijzijn van twee getuigen afge legd, dat ik die Kerkeraadsleden der Kerkelijke Commissie, over wie door het Classicaal Bestuur in hunne hoedanigheid van predikant, ouderling of diaken eene voorloopige schorsing is uitgesproken, ook niet Langer als feitelijk en rechtens fungeerende leden der Kerkelijke Commissie erkennen kan"; en verklaar alsnu, dat ik alle leden der Kerkelijke Commissie, en dus ook de geschorste Kerkeraadsleden, alsnog erken als zijnde als leden der Kerkelijke Commissie nog rechtens in functie, en als hebbende in die qualiteit geheel dezelfde macht als vóór hunne schorsing; voorts dat ik de beslissing der Kerkelijke Commissie over de gevolgen, die de schorsing, door het Classicaal Bestuur toegepast, van de leden die geschorst zijn ten opzichte van hunne rechten en bevoegdheid in zake het Beheer der kerkelijke goederen zal hebben, onvoorwaardelijk accepteer, en zonder mij aan de orders of bevelen van wie ook anders te houden, van nu af niet handelen zal zonder uitdrukkelijken last van de HH. Rutgers, Van Loon en Meyer, en de bevelen van deze drie heeren als Subcommissie der Nieuwe Kerk stipt en onvoorwaardelijk zal opvolgen. 6 Januari '86.

(w. g.) J. KAERES."

Niemand zal beweren dat gehoorzaamheid aan Gods Woord hier tot ingaan tegen de^e belofte dwong. Koch hebben het met Lun beiden gedaan, en reeds voor maanden wezen we op de ondankbaarheid die er instak, om bij elke professorale benoeming van Synodale zijde, altoos weer Vos te passeeren.

We zeggen dit niet spottend, maar in ernst.

Vos' toestand voor zijn broederhart, voor zijn conscientie, in zijn ziele, vinden we schriklijk. Voor geen goud ter wereld zouden we in zijn schoenen willen staan.

Hij bracht offers, die onder Christenen geen man van eer brengen mag.

Maar dit is zijn zaak, en niet de zaak der Synodale Hiërarchie,

Die is door hem geholpen.

Voor die heeft hij zich afgesloofd.

En als men dan weet, dat Vos dit gansche jaar bijna alles alleen heeft moeten doen, omdat er niemand in het Classicaal Bestuur zat, flink genoeg om terdege te helpen, dan voelt men, hoe hoog op Synodaal standpunt, Vos' verdiensten staan.

Had dus de Synode Vos voorgedragen als extraordinair professor, of hem bezoldigd Synodaal pensionaris gemaakt, of ook een post in het leven geroepen van Groot-Synodaal-Inquisiteur, om beurtelings naar alle plaatsen te trekken, waar iets aan het handje was, we zouden gezwegen hebben; want iets van dien aard, een soort Hiërarchische ridderorde had Vos op het Synodale standpunt metterdaad verdiend.

Maar wat heeft men nu in stee hiervan gedaan > .

Heeit men hem een Bijbel aangeboden.''

Natuurlijk, dat ging niet. Men vereert geen Bijbel aan iemand, die juist lijnrecht tegen hen die voor Gods Woord streden is ingegaan.

Neen, men heeft blijkbaar symbolisch willen handelen.

Geen eeretitel bood men hem, en geen ruimer inkomen, neen maar een symbolische hulde moest hem gebracht.

En toen ja, is het geschied, dat men, in zeer onbetamelijke symboliek vervallende, op den Dam, in het zooveel besproken lokaal aan de Nieuwe kerk, plechtiglijk aan Vos heeft omgehangen het vel van eenverscheiirend dier.

Een bonte dierenpels is hem cadeau gemaakt.

En den man, wiens eigen naam van Vos reeds dit gansche jaar zoo droeve symboliek in zich droeg; en die heel het land door nu bekend staat als iemand, die aan zijn broederhart en aan zijn menschelijk gevoel het zwijgen heeft opgelegd, om ten behoeve der Synodale Hiërarchie, zijn broederen in de vacht te vliegen, , , , dien man hangt men, in symbolischen zin, nu een huid om de schouders, waar de reuke van het wilde dier nog aan zit.

Natuurlijk is niet ^? V symboliek bedoeld. Integendeel, bedoeld kan door de gevers alleen zijn, wat warmte aan te brengen aan het wat al te koud geworden hart, dat zooveel van zijn iiefdeglocd gebluscht had.

Maar de historieschrijver heeft toch ook een symbolisch oog, haast zeiden we een symbolisch reukorgaan.

En als het dan op het historieblad zal beschreven worden:

„In den jare 1886, toen het winter was, is het in de goede stad van Amstelredam komen te passeeren, dat een der Dominees Vos heette, en deze Dominee Vos wreedelijk, als stake in zijn borst geen menschen-en geen broederhart meer, zijn broederen in de vacht vloog en hun het hart openscheurde. En toen het daarop dat jaar in December wederomme winter werd, hebben de naastzijnde vrienden van dezen geweldenaar hem uit erkentelijkheid voor zijn drukke besogne in deze misselicke zake de pels ofte het vel van een ! verscheurend dier gepresenteerd en in hun saamvergaderinge om de schouders gehangen”.

dan zal elk lezer er toch bij denken, en meer dan één er bij fluisteren; > Dit was meer dan casueel!”

En dat te sterker, zoo men er dan bij zal vertellen, dat de man die dit vel van een wild dier om Vos' schouders hing. , . . geen ander was. . . . dan. . . . de heer Lütge!

De man die onder al zijn geestverwanten in hetopspeuren van den symbolischen zin der dingen misschien het verste gaat.

Waar men dan nog bij vertelt, dat zelfs dit vel van een wild dier voor Vos nog te klein was.

Doch genoeg!

Spotten we niet verder.

Waarlijk, de Synodalen hadden beter op hun tellen moeten passen, om zich niet derwijs bloot te geven.

En ook Lülge had zich nooit tot zoo iets moeten leenen.

Want zie, dat het Lütge zijn moest, die in naam der Synodale Hiërarchie Vos den hairigen tabberd voor haar dusgenaamde redding omhing, dit is om de nagedachtenis van Kohlbrijgge, die door diezelfde Synodale Hiërarchie kerkelijk vermoord is, erger dan stuitend.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 januari 1887

De Heraut | 4 Pagina's

Met opzet zwegen we

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 januari 1887

De Heraut | 4 Pagina's