GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Collegiaal stelsel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Collegiaal stelsel.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

XVIII.

Het overzicht, dat we gaven van den formeelen staat, waarin zich op dit oogenblik de onderscheidene gezindheden bevinden, leidt ons tot de droeve slotsom, dat het beginsel der Revolutie, op dit oogenblik, bijna zonder uitzondering, op heel het erf der kerk de overwinning behaalde.

Die overwinning wierd behaald deels doordien de geest der Revolutie de heerschende begrippen vervalschte; deels doordien de Overheid er door tot onrechtmatige daden wierd verleid; deels doordien betergezinden er, door gemis aan nadenken, inliepen.

Resultaat waarvan was, dat, op kleine uitzondering na, welhaast schier alle kerken onder het Collegiaal regime kwamen, met dit belangrijk verschil, dat er zijn, die het zoo begeeren en niet anders zouden willen, maar dat er ook zijn, die het zelven ellendig vinden, en niets liever wilden, dan dat het anders wierd.

Verzoend met het Collegiale stelsel, er ingegroeid en er mee ingenomen zijn thans l". de Joden; 20, de Remonstranten, Doopsgezinden en Oud-Lutherschen; en 3". de groote massa der Synodalen. Gekant tegen dit stelsel zijn volgens hun kerkrechtelijk beginsel i". alle goed-Gereformeerden, 't zij nog onder de Haagsche Synode verkeerende, bij de Christelijke Gereformeerden aangesloten, in „vrije" kerken onder het kruis enz. vergaderd, of doleerende; en 2",

de Roomschgezinden, met wier geheele kerkbegrip het te eenen male onvereenigbaar is.

Indien derhalve zij, wier beginsel tegen het Collegiale stelsel lijnrecht overslaat, allen saam met beslistheid er tegen reageerden, zouden zijn dagen spoedig geteld zijn, en eerlang een geheel andere toestand kunnen intreden.

Zoo echter is het, helaas, niet. Onderde Roomschgezinden merkt ge op dit punt noch studie noch belangstelling, en omdat zij, dank zij hun hiërarchie en hun positie in heel Europa, voor zich zelven ni-ts te duchten hebben, laten ze de zaak loopen. Zij, die onder de Synodalen een open oog voor dit principieel kwaad kregen, praten er wel over, maar sloegen den antinomiaan' schen weg in, en concludeeren tot uitzieken. En hoewel onder de Chr. Gereformeerden de ovcrgroote meerderheid er hoe eer hoe liever al wil, zijn er toch ook onder hen enkele luidklinkende woordvoerders, die om utiliteitsredenen het kwade stelsel maar liever behouden. Ja, soms maakt het zelfs den indruk, alsof er ook onder de Doleerenden hier en daar een enkele is, die voor de principieele tegenstelling tusschen het Collegiale product der Revolutie en de Presbyteriale vrucht der Heilige Schrift geen hart noch zin heeft.

Zeer geruststellend en bemoedigend is de toestand dus alles behalve. Onder de tegenpartij een volslagen bederf in deheerschende begrippen, en onder de medestanders onaandoenlïjkheid, gemis aan plichtsbesef en vaak ontstentenis van karakter.

We maken ons dan ook niet de minste illusie, als zou het Collegiale stelsel eeilang uit ons Staatsrecht worden teruggedrongen; en al waf we hopen durven, is dat het inzicht van de zonde, die in het Collegiale stelsel schuilt, zal toenemen; dat wie den Heere vreest er meê breken zal; dat het daardoor in het kerkelijk leven aan terrein zal verliezen; en zoo ten slotte ook uit ons Staatsrecht zal worden uitgebannen.

Het is daarom dat we, aan het eind van onze studie gekomen, de geheele quaestie die het hier geldt in een anderen vorm rcsumeeren willen, en tevens laten doorschemeren waar het heen moet.

Men kan namelijk heel het vraagstuk van het Collegiale stelsel ook in dezer voege saamvatten, of de kerk van Christus van privaten of van publieken rechte is.

Gaat het aan nog langer van een publiek recht der kerk van Christus ot, gelijk Groen van Prinsterer het uitdrukte, van eenpubliek recht der gezindheden te spreken, ol wel moet deze pretensie worden prijs gegevei ?

Deze quaestie is van zoo hoog belang, dat Groen van Prinsterer nog in een der laatste gesprekken, die schrijver dezes de eer had met den onvergetelijken meester te hebben, er op aandrong, om dit gewichtige punt toch nimmer uit het oog te verliezen.

Nu heerscht er echter op dit punt een treurige verwarring, die soms zelfs anders principieele mannen tot het prijsgeven van ons goed en deugdelijk recht verleidt.

Deze verwarring ontstaat hierdoor, dat men het publieke recht der gezindheden verwart met de publieke kerk van onze oude republiek. En dit is natuurlijk geheel mis.

Eertijds toch beduidde Publieke kerk., dat de Overheid partij koos tusschen de verschillende vormen waarin de kerk van Christus zich openbaarde. De ééne kerk valsch keurde, de andere goed. En nu die valsche kerk op alle manier tegenwerkte, en die qoede kerk alleen als kerk erkende, steunde en haar eere gaf.

Aan dien toestand is echter op bet laatst der voorgaande eeuw voorgoed een einde gemaaki; en deze keert niet weerom. Wel zijn er nog altoos in den lande, die ter wille van hun onzuiver beginsel dit alzoo wenschen zouden, maar hier komt niets van. Natuurlijk zouden de Roomschgezinden heel het land door niets liever wenschen, dan dat hun kerk, als de eenig ware, morgen den dag tot publieke kerk van deze landen wierd verheven, gelijk ze dit tot op 1572 eeuwenlang was. En naast deze staan nog altoos enkele repristineerende Gereformeerden, die alleen heil verwachten van terugkeer tot den ouden toestand; en nog altoos zouden willen, dat de Gereformeerde kerk weer de kerk der Overheid wierd, en alle andere gezindheden slechts op bedekte wijze geduld wierden; liefst met herstel van de plakkaten tegen de Roomschen.

Maar welke wenschen te dezen aanzien ook in menig hart mogen leven, toch behoeven we ons met deze quaestie thans niet bezig te houden, overmits er van niet ééne zijde ook maar de zwakste poging wordt gewaagd, om zulke denkbeelden in ons staatsrecht te boeken; en de overgroote meerderheid der Gereformeerden, hoe langer hoe meer, principieel tegen zulk een herstel der publieke kerk gekant wierd.

En evenmin halen we hier de quaestie der traktementen van de leeraren bij.

Ook deze toch heeft met „het Publiek recht", waarover we thans handelen, niets uitstaande.

Van Overheidswege worden gelden verstrekt aan allerlei genootschappen en vereenigingen, die een geheel privaat karakter dragen. Uit het enkel verstrekken van geld volgt dus in het minst niet, dat de ontvangster van deze gelden een publiek karakter draagt. Dit bleek nog onlangs bij de nieuwe schoolwet. Immers toen wierd bepaald, dat ook de vrije scholen gelden uit 's lands kas zouden ontvangen, en toch bleven ze als bijzondere, d. i. private, tegen de openbare ofte publieke scholen overstaan.

Neen, het „publieke recht der gezindheden" geldt een geheel ander vraagstuk; de vraag namelijk of de Staat een wereldd V sche vereeniging is, die als zoodanig niets met de religie uitstaande heeft en ze beschouwt als een liefhebberij der burgers, cf wel dat de Staat, van Godswege en tot zijn eere bestaande, met de religie te rekenen heeft om Gods wil, en de kerk van Christus als een goddelijke instelling, evenals de Staat zelf is, heeft te eerbiedigen.

Het eerste is het standpunt der ongeloovigen, van de mannen der Revolutie, van onze oude Moderaten en tegenwoordige Liberalen en Radicalen; en daartegenover stelden onze vaderen hun belijdenis in Art. 36 der Gereformeerde Confessie.

En al is het nu ook, dat onze vaderen bij de uitwerking van hun eigen beginsel in dit artikel 36 nog te veel op de oude Roomsche voorstelling dreven, en er daarom tegen minstens ééne zinsnede in dit artikel protest moest ingediend, desniettemin moet de grondgedachte van dit artikel met hand en tand gehandhaafd, gelijk in de toelichting op het Antirevolutionaire program geschied is.

Voor ons en voor alle principieele belijders van den Christus, is de Overheid een Dienaresse Gods, bij de gratie Gods regeerende, en heeft ze deswege de eveneens goddelijke instelling van de kerk van Christus, als door goddelijk recht bestaande te eeren.

Al te curieus was het dan ook, dat de Geref. kerk het onlangs vlak andersom voorstelde.

Zij het dan ook genoeg deze curiositeit hier te vermelden.

Weerleggen niet. doet men zulk een curiosum

KUYPER,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 maart 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Collegiaal stelsel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 maart 1890

De Heraut | 4 Pagina's