GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De martelaren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De martelaren.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXV.

JAN HERREWIJN.

Te Hondscote, een Westvlaamsch stadje, thans tot Frankrijk behoorende, waren reeds vroeg »vele lieden van de Schrift", zooals een schout dier plaats eens de kruiskerk aldaar noemde. Geen wonder, dat er de vervolging meermalen uitbrak en bij die gelegenheid verscheidene geloovigen gevangen genomen en straks ter strafplaats uitgeleid werden. Deze gevangenen waren echter niet altijd inwoners van Hondscote, maar ook wel vreemdelingen, die daar gastvrijheid genoten. Tot deze laatsten nu behoorde in 1560 Jan Herrewijn. Hoe hij daar kwam? In gezelschap van de reeds genoemde Christiaan de Quchere, Jakob Dieussait en Janneke Salomes ('s konings) was hij uit Engeland naar Nieuwpoort overgestoken en had hij de reis door Vlaanderen voortgezet. Toen Jakob Dieussait en zijne reisgezellin tusschen Deurne en Hondscote gevangen genomen werden was hij nog bij hen. Het gelukte hem evenwel te ontvluchten en te Hondscote zich te verbergen bij zijn zuster naar den vleesche. Doch de vijane loerde op hem, ontevreden dat een van hetzelfde gezelschap ketters aan zijne handen ontkomen was. Eindelijk werd zijn schuilplaats ontdekt. Des nachts kwam de schout in de aangewezen woning en nam Jan, die nog gemakkelijk had kunnen ontvluchten, gevangen. Onder weg naar den kerker kwam men eenige dronkaards tegen. De schout zeide: »Men zegt, dat er te Hondscote vele lieden zijn van de Schrift, maar aan deze dronkaards blijkt het niet." »He"! riep daarop Herrewijn, »is het dan kwaad dronken te zijn? " Toen antwoordde de schout: »Ja zeker." Hierop vroeg de gevangene, hoe hij deze daad moest rijmen met de handelwijze van den schout, die deze kwaaddoeners liet begaan, maar degenen, die God vreesden, bond en wegleidde.

Zoo zou Herrewijn vroeger niet hebben kunnen spreken, want toen was hij zelf een drinker, brasser, dobbelaar en yrater. Zoo kenden de inwoners van Houtkerke (gelegen in Berg-Ambacht in West-Vlaanderen), zijne geboorteplaats, hem. Zoo degenen, met wie hij eenigen tijd in den krijg gediend had. Maar de Heere hield hem op den weg der zonde staande. Hij woonde toen niet meer in de Zuidelijke Nederlanden, maar, in Engeland, te Londen, waarheen hij voor Paschen van 1560 gereisd was.

Bij een brouwer, in wiens dienst hij trad, vond hij een godzaligen medewerkman, die hem ernstig aansprak over zijn goddeloos leven, dat hij hem bad te verlaten. Van dezen man maakte de Heere als instrument gebruik, om hem bij zijne zonde te bepalen. Herrewijn ging met zijn vriend ter kerk in de samenkomsten van de Hoogduitsche gemeente en de Heilige Geest bracht hem tot bekeering. De vrees van weer in den krijgsdienst te worden geprest in Engeland, drong Herrewijn naar de Zuidelijke Nederlanden te gaan.

Het duurde lang, eer hij voor den Raad gebracht werd. Dit smartte hem wel, want zijn hart brandde van verlangen, om den naam van Christus voor zijne rechters te belijden. Te meer, omdat er waren, die dachten, dat zijn vorig ruw leven hem den moed zou benemen, om voor zijn Heere en Borg uit te komen.

Doch eindelijk kwam aan den tijd van wachten een einde. Op zekeren dag werd hij voor de rechtbank geleid, waar ook een priester tegenwoordig was om met hem te redetwisten. De priester vroeg, of Herrewijn binnenkort gebiecht had. Zijn antwoord was kort en beslist: »Neen." Verder kwam het gesprek op de sacramenten. Eerst ging het over het zevental, daarna over het Avondmaal, en de wezensverandering die daarbij plaats moest grijpen met brood en wijn. Bij die gelegenheid sprak hij de overheid aan, haar vermanende de leer der Pausgezinden naarstig te toetsen aan de Heilige Schrift, opdat zij zien mocht, hoezeer die leer tegen de Heilige Schrift streed, voor zij daarover vonnis velde. »Want'', zeide hij, »als gij dit niet doet en gij en ik zullen staan voor den Rechterstoel van Christus, waar wij allen moeten verschijnen, dan zult gij, maar helaas te laat, zien, hoe dwaas gij gehandeld hebt." Over zooveel vrijmoedigheid verbitterd, beval de advokaat der rechtbank hem weg te leiden. Hierna kwam hij nog meermalen voor de rechtbank, en telkens beleed hij zijn geloof vrijmoediger aan zijne rechters, verder overlatende, wat zij met hem wilden doen. De heeren en priesters baden hem zijne gevoelens prijs te geven, maar hij verklaarde, dat hij geene bijzondere gevoelens had, maar de leer der kerk van Christus, 't Is een oproersleer Gerstehoven (zoo werd Herrewijn bijgenaamd) was het wederwoord der tegenstanders, bovendien verwerpen vele geleerden haar. Dit laatste sluit met-Gods Woord, waarin Christus dankt, dat zijne leer voor de wijzen en verstandigen verborgen is en den kinderkens geopenbaard." Kort voor zijnen dood, stond Herrewijn nog eenmaal voor de rechtbank. Zijne belijdenis werd hevig aangevallen, maar hij doorstond het vuur. De Heere was zijnen knecht nabij en deed hem zelfs juichen toen hij het vonnis des doods, dat over hem uitgesproken werd, vernam.

Den tijd, dien hij in den kerker doorbracht, liet hij ook niet ongebruikt voorbijgaan. Wel is waar mochten slechts weinigen hem begroeten, die hem van spijs en drank voorzagen, maar die hem bezochten, onderwees hij ijverig. Ook klonken dagelijks zeer vele psalmen en geestelijke liederen, door hemzelven gemaakt, uit den kerker het volk daar buiten in de ooren. De priesters zagen met smart, dat er vele menschen bij de gevangenis kwamen staan en luisteren. Daarom trachtten zij deze samenscho lingen en het zingen te beletten, maar hun pogingen baatten niet. Daar het de gewoonte was der rechters, om bij de ketters goddelooze menschen te plaatsen, die door hun gedrag en woorden hen plaagden, had men haar ook op Herrewijn toegepast. De beide dieven, bij hem gezet, wisten echter, met behulp hunner vrienden, te ontvluchten. Herrewijn had dit ook kunnen doen, maar hij weigerde het, v«oreerst, omdat hij vreesde, dat men van deze ont­ vluchting zijnen broeder zou beschuldigen, vervolgens omdat hij zich geneigd gevoelde om te blijven.

De 4e November werd door de rechters bepaald voor de uitvoering van het vonnis des doods, over Herrewijn uitgesproken. Dien dag zou er een feest zijn te Wijnvenbergen, waarheen men hoopte dat veel volks zou gaan, zoodat het gevaar voor oproer, waarvoor men vreesde daardoor zou verminderen. In den vroegen ochtend van genoemden dag werd de martelaar naar het stadhuis geleid, waar de laatste pogingen werden aangewend, om hem tot herroepen te bewegen. Maar hij wees zijn tegenstanders af. Zelfs toen zij hem naar de kapel brachten, teneinde de mis bij te wonen, keerde hij den mispriester den rug toe en stopte oogen en ooren." Ziende dat zij niets op hem verwinnen konden, brachten zij hem in de vierschaar, waar hij veroordeeld werd, om verbrand te worden, omdat hij de lichamelijke tegenwoordigheid van Christus in het Avondmaal loochende. Naar buiten gebracht, sprak hij het volk aan en zeide: »Zoo doet de wereld met Gods volk. Toen ik een brasser en speler was, had ik de achting der menschen, maar nu word ik vervolgd en veroordeeld. Op de strafplaats sprak hij het volk aan, niet minder dan 400 broeders in Christus troostten en bemoedigden hem, terwijl een monnik hem lastig viel, om hem te bewegen tot verzaking zijner gewaande ketterij. Daar klonk Ps. 130 van de lippen des martelaars. Het volk luisterde er naar zonder te letten op den priester, die hen vermaande voor den ketter te bidden. De hut binnengaande, waarin hij zou verbrand worden, riep hij het volk toe niet te vreezen voor de menschen, zijnen broeders om te volharden. Aan den paal gebonden zijnde werd hij verworgd. Daar de beul nog onervaren in zijn werk was, deed hij dit op wreede wijze. Eindelijk was de martelaar dood. Zijn lichaam werd tot asch verbrand, en de asch op de markt begraven. Deze marteldood maakte op velen eenen diepen indruk; voor velen werd hij zelfs het middel, waardoor zij gedreven werden, om naar den Heere te vragen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 januari 1891

De Heraut | 4 Pagina's

De martelaren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 januari 1891

De Heraut | 4 Pagina's