GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Blijdschap door den Heiligen Gerst.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Blijdschap door den Heiligen Gerst.”

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

[P!NK3TEPuïïN.]

Want het Koninkrijk Gods is niet spijs en drank, maar rechtvaardigheid, en vrede, en blijdschap door den Heiligen Geest. Rom. 14 : 17.

Schier elke poging faalt, om over den Heiligen Geest te spreken in mensclielijke taal. list is alles beeldspraak, bij manier van vergelijking. En a!.s ge straks weer indenkt wat ge gesproken hebt, ontvangt ge den indruk, als spraakt ge in te ijle, zinledige klanken.

o, Gewisselijk, de Heilige Geest is uiigestori, en reeds de profeet had ons de heilige Godspraak gebracht: > Ik zal uitgieten van rnijnen Geest." Zoo weet ge dan nu dat de Heilige Geest op aarde is; ge weet dat Hij in Gods kinderen woont; en dat wie van Christus is, roemen mag van een tempel des Geestes in zijn hart. Ook leest ge van gaven, van krachten, van werkingen van den Heiligen Geest die uitgaan. Van vertroostingen v/aarmee Hij vertroost. Van verzuchtingen üie Hij slaakt. Van gebeden die Hij voor ons opzendt tot den Vader.

Maar toch, ook nadat ge dit alles dankbaar erkend en beleden hebt, blijft het alles voor u een diep geheimenis, een ondoorgrondelijk mysterie, en als ge uzelven afvraagt: „Wdt is toch dat uitgieten en dat uitstorten, en dat woning maken a!s ia zijn tempel.'' Waaraan herken ik die gaven en werkingen.? Of ook, hoe merk ik dat zuchten, dat bidden, dat vertroosten van den Heiligen Geest in mij? " — dan is er geen antwoord, dan de verwijzing naar Gods Woord en de geestelijke ervaring. Wat in mij omgaat, wordt mij door 's Heeren Woord vertolkt, en innerlijk als inwoning en inspraak en zalige vertroosting des Geestes openbaar.

Aan al wat met den naam van geest benoemd wordt, is dit ongrijpbare gemeen. In de oorspronkelijke taal der Heilige Schrift worden adem en wind met dezelfde uitdrukking aangeduid. Onze levensadem lieet de geest des menschen, en de winden worden genoemd „de^gee.^.ten" in de lucht. Jezus zelf vergeleek den Geest met den wind, toen hij tot Nicodeinus zei: -^De wind blaast waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet van waar hij komt, noch waar hij henen gaat; alzoo is een iegelijk die uit den Geest geboren wordt." En toch, hoe werkelijk en hoe gewichtig én onze levensadem én de machtige stormwind zijn mogen, wie grijpt ze of verklaart ze u'? (ie merkt, ge hoort, ge voelt den windstoot, maar wie zag hem ooit, en als een uwer lieven sterft en den adem uitblaast, wie zag dan dien adem uitgaan, en wie kon naspeuren, vv.aar die levensadem heenging.'' En toch is die geest, die adem van den mensch, het eigenlijke en het diepste van zijn wezen; zijn leven hangt er aan; en als ge dien „geest des levens" in verband zet met wat we „'s menschen geest" noemen, schuilt in dien geest immers het verborgen wezen des menschen. Zelfs bij de plant en bij andere stoffen spreken we soms van „geest.' Wie hoorde niet wel van allerlei spiritu.ssen, van geest van hertshoorn en wat dies meer zij ? Welnu, ook spiritus is niets dan een Latijnsch woord, voor wat wij §-^^i-^ noemen, gelijk de Heilige Geest dan ook Spiritus sanctus heet. En ook dan bedoelt men iets wat men onmiddellijk merkt; zoo sterk, zoo prikkelend voor—onze zintuigen zijn al deze spitjussenf ajs-ge ze niet opsluit, vervullca ze in een oogwenk heel uw kamer; maar grijpen kunt ge ze niet. Onverwijld ontsnappen ze u. Gé riekt, ge smaakt, ge merkt ze, maar voorts onttrekken ze zich aan alle waarneming.

Er ligt dus niets vreemds, noch raadselachtigs in, dat ge ook bij het spreken van den Heiligen Geest en zijn werkingen zoo verlegen staat. Dit is oók aan den geest van al het geschapene, óók aan den geest des menschen eigen, en moet dus v/el en nog in verhoogde mate gelden voor den Geest van God. Een menscheahart, een menschalijke ziel is niet gelijk een zakuurwetk, dat ge open kunt doen, om te zien, hoe de raderen van binnen loopen. Zelfs in physieken zin kunt ge het hart van een mensch niet openen, om te zien hoe het bloed er door heen vloeit; eenvoudig wijl het onmiddellijk zou ophouden te kloppen. En ditzelfde geldt in nog veel strenger zin van uw geestelijk zielsleven. Ook daarin schuilt natuurlijk een kunstig raderwerk. Ook daarin zijn veeren gespannen. Ook daardoor loopt een stroom van levende kracht. Maar er is geen opening. Ge kunt er u geen toegang verschaffen. En onverbiddelijk onttrekt zich heel dat zielsleven aan uw bespiedend oog. Eu toch is dat zielsleven nog bijna uitwendig, zoo ge het vergelijkt met den sjeest 'm u. Want wat het merg in uw gebeente is, dat is de geest in uv/ ziel. Een geheimzinnige kracht, die zich in de diepste kern van uw ziel schuil houdt. En nu, dtuk waar in uw ziel uzv geest i? , daar komt nu de Heilige Geest van God tot u en in u, en van daar gaan de ritselingen en bawegingen uit, die uw geest, en door uw geest uw ziel, en door uw ziel uw lichaam, en heel uw levensaanzijn trillen doea. En ho2 v/oudt ge dat allerverbcrgenste dan naar buiten trekken en met uw geestelijken microscoop onderzoeken ? Zoomin iemand ooit de liefde uit een men.schelijk hart op de goudschaal leggen of ontleden kon, zoomin zal ooit ons verstand, ons denken of ons ainlijk waarnemen achter het mysterie van dan Heiligen Geest in 's menschen ziel komen. Wie zelf den Geest ontving, zal er de innerlijke bewerking van ervaren, en is er iemand, aan wien zijn gave ten deel viel, dan zult ge werkingen er van in zijn leven bespeuren. Maar als we Gods Woord niet hadden, en als Gods Woord ons niet gezegd had, dat zulke zielsbev/egingen en zulke werkingen het gevolg zijn van het inwonen en in ons werken van den Heiligen Geest, zoo zouden wij uit ons zelven nooit iets van den Heiligen Geest geweten hebben, We zouden ontwaard hebben, dat er iets in ons gebeurde, en bemerkt hebben dat er een ons eerst vreemde m.acht op onzen geest inwerkte; maar dat dit de Heilige Geest was en hoe die Heilige Geest in ons was gekomen, niet ééti die het uit zich zelf zou hebben bekend.

Het is zoo, op den Pinksterdag zijn er teekenen gezien. Er was een plotseling gieren en trekken en zuigen, als van een v/indvlaag die omsloeg en geweldig dreef. Men zag op de hoofden der saamgekomenen lichtverschijn.=jekn, die wij in onzen tijd bij electrische vlammen zouden vergelijken. En ook deed zich het wonder der talen hooren. Maar ook dit brengt u niet verder. Wie toch heelt ooit beweerd, dat dit rui.schen het drijven'van den Geest zslf was, of dat in die vuurtongen de Heilige Geest was, of ook dat die vreemde klanken den Heiligen Geest in zich droegfü^ Wat op den Pinksterdag de aiünigte vferiaiisde en aan de kleine kudde des Heeren gezien werd, waren teekenen, het waren symbolen, maar dat alles was nog de Heilige Geest zelf niet. Zie, die teekenen en symbolen verdwenes, maar de Heilige Geest bleef, bleef tot nog toe op aarde; en o, wonder der wonderen, het is die Heilige Geest, die in Christus, ons Hoofd, en ia ons, zijn Lichaam, woont, en Hoofd en Lichaam geestelijk saamverbïndt.

Nu is de geest van ot in het creatuur slechts voor een tijd. De geest die üit den wijnstok komt, vervluchtigt zoo ge hem niet opsluit, en is straks weg. De riekende geest vaa mirre, wierook, of kalmus verspreidt zich in de lucht, en is na een korte poos verdwerfen. Ook de spiritus dien de arts uit kruiden bereidt, wordt óf opgesloten, maar werkt dan niet, óf als hij werkt, heeft hij bijna terstond uitgegist. Ook de mensch blaast den adem, d.i. den geest des levens eens uit. Dat moet zoo zijn om het creatuurlijke. Doch zoo is het bij den Geest van God niet. Ds Heilige Geest is onveranderlijk, weet vaa geen verminderen, blijft eeuw in eeuw uit in kracht gelijk. Ongeschapen, kan I-iij het lot van het creatuurlijke niet deelen. En veeleer is het deze Geest van God, die alle geest in het schepsel draagt. Hij zweefde over de wateren, toen er nog duisternis op dea afgrond was, en het is uit dezen Geest van God, dat de opwekking ten leven en de werkitjg en de bezieling in .^Ile geest van het creatuur is uitgegaan. Zoo is die Geest van God zelf God. Schepper mét den Vader en den Zoon. En daarom door alle creatuur dat bidden en aaBbidden kan, aan te roepen en groot te maken, als vi^liieerlijk God te prijzen in der éeuwigïwjfLir

Maar natuurlijk die Geest van God, die alle leven in het creatuur wekt, kan met de onbewuste natuur niet in gemeenschap treden. Wel is zijn werking ook in de dieren en planten, en zelfs in de wondere magnetische en electrische krachten, die heel de natuur doorvloeien. Maar dat alles Is slechts zijn werking, uiting van zijn scheppend en dragend vermogen. Hier is geen gemeenschap. Die kan er niet zijn, otndat alle deze creaturen hooger bewustheid missen, en niets verstaan. Maar anders is het met de engelen en met den mensch. De mensch is naar den beelde en de gelijkenisse Gods geschapen. En een der diepste en fijnste trekken in dit beeld is wel, daS de mensch bezvust kan leven. Niet altoos is dit zoo. Reeds minder in den slaap, en bijna niet als hij van zich zelf valt. Maar in het gewone leven weet de mensch dat hij leeft Hij heeft een bewustzijii, gelijk God zichzelven bev> rust is, en eer.st bij dea mensch kan dus de Geest van God met den geest van den mensch in bewuste gemeenschap treden. Daarom komt die Gee^t vau God alleen tot den mensch als de B.eili^e Geest. Daarvan speurt ge niets in de natuurkrachten, niets in plant of dier. Dat kan eerst aan den mensch uitkomen, omdat er ook .bijden mensch sprake van keilig kan zijn. Want wel is ds mensch nu niet meer heilig., snaar God schiep hem tcch heilig. De aard om heilig te zijn ligt in zijn natuur. En al het werk der verlo.ssing strekt er toe, om hem eerst, als ware hij reeds heilig, weer voor God rechtvaardig te stellen, en een.s ia vtilmaaUte heiligheid weer te doen blinken voor het aangeïicht dfis Heeren. En dit nu brengt teweeg. dat de Geest van God den geest des menschen op heilig erf kan ontmoeten, in het heilige gemeeaschap niet den geest des menschen kan aangaan, en op heilige wjjze zich aan den geest des men.schen kan hïiwen.

Maar natuurlijk, dat alles gaat inwendig toe. Dat grijpt plaats in het diep verborgene van uw zieieleven. Zelfs al kondt ge door uw lichaam tot uw ziel doordringen, en de werkingen van uw ziel anatomisch blootleggen, dan nog zoudt ge'van dien Heiligen Geest niets bespeuren, want die Heilige Geest komt niet in de buitenzijde van uw ziel, maar schuilt van binnen, diep daar binnen, .gelijk we straks zeiden, zoo als het merg schuilt in het gebeente. Daar is die mysterleuse kern van uw ziel die uw geest heet, en is het daar dat de Heilige Geest uw geest zoekt, op uw geest werkt, bij uw geest inwoont, en alleflgs uw geest omzet. Altoos zou dit dus een mysterie voor u gebleven zijn, indien de Schrilt u niet gezegd had, dat God zijn Geest had uitgestort, est zoo in het aangrijpend wonder van het Pinksterfeest niet een verklaring van God aan zijn volk lag, omtrent hetgeen op.gansch verborgen wijze in het ongekende geheimnis van uw innerlijk bestaan voorvalt, plaatsgrijpt, en nu nawerkt. Niet opdat gij zoudt gcjan onderzoeken of het zoo i.< ; , en wat het zij, dat in u gebeuïde, maar opdat ge, op Gods getuigenis, dit wondere leït dankbaar erkennen, er de genade van belijden, en er de vrucht vau zegenen zoudt.

Het is de hoogste gunst, die de almachtige God aan zijn menschheid bewijzen kon, dat Hij tot hem kwam, in het verborgene van zijn hart, niet om een enkel oogenblik te vertoeven, als keerde Hij slechts in om te vernachten, maar om bij hem te blijven en v/oning bij hem te urakcn, en a.(s Kroning der koningen zielsinnige gemeenschap met zijn onderdaan, met het menschenkind, wiens adem in zijn neusgaten is, aan te knoopen. En waar die genadige guisSte cp zich zelve reeds het hoogste en het rijkste is, dat God aan zijn schepsel geven kon, wordt deze gunste nog oneindig rijker, als ge u zelven als sondaar kent, en nu voor het wonder der wonderesi! staat, dat God, uw Heere, inkeert tot u, in datzelfde hart, waarin door 'smeasChen schuld, de onzalige fontein van onze verdorven natuur nog altoos haar bezoedelde wateren doet opborrelen. Dat verstaat ge dan ook niet, en kunt ge niet verslaan, hoe de Heilige Geest zich het onheilige hart van een zondaar of een zondaresse tot zijn tempel kan verkiezen, maar wel vat ge, waarom de Geest vau God zich zoo met nadruk den lieitigefi Geest noemt, waar Hij totu als zondaar inkeert. Neen de „Geest van God" is hier niet genoeg gezegd. Dat toch zou voor uw besef tot gansch zondige vermenging van den Geest van God met uw zondigen geest leiden kunnen. En daarom moet het zijn en blijven de uitstorting van den Heilipjn Geest, al; i om uit te drukken, dat Hij heilig is, en als de Heilige Gee-st in uw mtheiligen geest ingaat.

Hoe dit nu toegaat, ge weet het «iet, en niemand weet het. Denk altoos maar aan wat Jezus van den wind zei. Ge weet niet van waar hij komt en ge weet niet waar hij henengaat, en alzoo is het met den Heiligen Geest bij zijn ingaan in den mensch. Dat gaat zelfs r.ïet alleen op verborgen, maar zelfs op cngemerhte wijze toe. Gelijk ge bij uw lichaam er niets van merkt als een giftige ziektestof, 'tzij van roodvonk of van typhus door u wordt ingeademd en ingezogen, en het eerst later uitkomt als het gif krachtig door gaat werken, zoo ook is het met deze bezwangering van den Heiligen Geest. Hij komt in u en is in u en werkt reeds in het verborgene in u, zonder dat gij er nog het allergeïingste van bespeurt; en eerst later, als de werking van den Geest uit het verborgen zieieleven naar het be' wuste zieieleven begint door te dringen, dan ervaart ge de trilling, de ritseling, de drift en den drang des Geestes in u, om eerst nog veel later, als ge verlicht zijt, eigenlijk te verstaan, wat Goddelijke weelde u gegund werd. Van veel dat de Heilige Geest in u doet, merkt ge zelfs op aarde nooit iets, en zal de heerlijke vrucht eerst aan de overzijde des grafs in u openbaar worden. Zoo zegt de apostel, dat de Heilige Geest, als wij niet bidden kunnen (en dus in onheilige stemming zijnj voor ons innerlijk bidt met onuitsprekelijke verzuchtingen. Een gebed waarvan wij natuurlijk niets hooren, en niets merken, en waar alleen de Schrift ons het aanzijn van ontdekt. Daarom is het zoo schuldig oppervlakkig, als er zelfs leeraars zijn, die het voorstellen, alsof elke werking van den Heiligen Geest op hetzelfde oogenblik door ons moet gemerkt worden. Verbeeld u, Johannes de Dooper in zijns moeders schoot zou het geweten hebben, wat de Heilige Geest toen reeds in hem wrocht! Veeleer zijn deze eerste werkingen en ook veel latere werkingen met de vorming en voeding van het merg in onze beenderen te vergelijken. Dat merg is er, en komt er en wordt gevoed, zonder dat wij er ooit iets van ontwaren. En zoo blijft het tot aan onzen dood toe.

Ge moet daarom als kind van God tw& ëerJel.v^H in u onderscheiden. Vooreerst datgene wa[-ge merkt ea weet van het werk des Geestes in u; en ten tweede hetgeen daarachter ligt, en waar ge niets van bespeurt. Ea ge moet vooral niet meenen, dat dit ongem; rkte minder gewichtig of minder veelvuldig is, dan hetgeen ge ontwaart. Veeleer het tegendeel is waar. Er zijn vier en twintig uren in den dag, en hoevele zijn de minuten, dat ge zeggen kunt: Nu ontdekte ik en bespeurde ik in mij de werkïBg van den Heiligen Geest! Is jiu al die overige uren en dagen de Heilige Geest uit u weg? Immers neen, waar Hij eenmaal is, blijft Hij eeuwiglijk. Of zou dan die Heilige Geest al die overige uren en dagen werkeloo.5 zijn, en alleen werken als gij het bespeurt en opmerkt.' De Schrift zegt u het tegendeel. Stelt ge u dus voor, hoe de Heilige Geest van het eerste oc^enblik, dat Hij tot u inkeerde, tot aan uwen dood toe rusteloos in u v/erkt, gelijk ook de Vader en de Zoon altoos werken, dan merkt ge terstond, h^s gij van dit machtige altoos doorgaande werk slechts een zeer klein stukske bespeurt, en hoe het grooter en veel machtiger deel van dit werk des Heiligen Geestes plaats grijpt, zonder dat gij er bij dagen en bij nachten kennisse van draagt. Metterdaad is ons bewustzijn eeu der rijkste trekken in ons van het beeld van God, maar laat ons toch toezien, om nooit de werkingen van Gods Fleiligen Geest aan ons bewustzijn te binden, en alzoo tegen Hem te misbruiken wat Hij ons uit vrije genade schonk.

Maar God zij lof, er is dan toch een deel van dit heilig werk, dat we tvel ontwaren. De een duidelijker en helderder dan de ander. Ook de eene maal klaarder en zui-

verder dan de andere maial. Maar er zijn dan toch oogenblikken, dat we gevoelen, dat we niet alleen zijn in de verborgenheid van ons hart, maar dat de Heilige Geest bij ons inwoont. En ook, er zijn werkingen, verlichtingen, leidingen en bezielingen van den Heiligen Geest, waarvan we dit wel niet aanstonds inzagen, maar waarvan we toch van achteren ontdekten, dat het werkingen van den Heiligen Geest waren. En natuurlijk die maken ons voor ons besef, voor ons gevoel, voor ons bewuste leven het rijkst. Ook als de kranke van sichzeli ligt, of ijlt en buiten kennis is, doet het medicijn in zijn aderen wel de genezende werkingen, maar hem geeft het geen genieting en geen blijdschap; eenvoudig wijl hij er niefts van merkt. Verrijst hij daarentegen later van zijn ziekbed en keert de kracht en de welstand terug, dan geniet hij in dit zijn gevoel van herstelling en zegent de medicijnen, waaraan God zijn gunste verleende. En zoo nu ook is het hier. Als wij geestelijk afdolen en in onze geestelijke krankheid machteloos en gevoelloos zijn, druppelt de Heilige Geest wel het medicijn des levens en der genade in de aderen onzer ziel, en werkt dat medicijn wel, en geneest ons, maar wij bespewen het niet. Eerst later, zoo we, als vrucht van de werking van dat medicijn, weer geestelijk bijkomen, en het zalig gevoel van hernieuwd geestesleven in ons voelen opwaken, din genieten we, en zegenen en danken we den Heiligen Geest, die dit heerlijk werk in ons gewrocht heeft.

En daarom nu getuigt de Heilige Schrift zoo naar waarheid, dat er dan bligdschapis door den Heiligen Geest. Want het is wel zoo, dat die bewuste werkingen van den Heiligen Geest ook bestraffend en pijnlijk kunnen zijn, maar dat smoort de blijdschap niet. Een kind zal schreien en klagen over een bitter medicijn, of erger nog, overeen pijnlijke operatie, eenvoudig omdat het noch het gevaar waarin het verkeerde, noch de redding die komt, doorziet. Maar zoo is de volwassen man, die zijn toestand kent en de medicatie doorziet, niet. Hij weet: zoo moet het, en beseft hoe alleen langs dien weg de terugkeer tot welstand mogelijk is. En zoo nu ook gaat het geestelijk toe. De nog onverlichte klaagt en zucht als de bestraffingen des Heeren over hem zijn, en de pijn der zonde en van den toorne Gods hem vlijmt door de ziel. Maar de volwassene in genade, die een innerlijk heilig verkeer van zijn ziel met den Heiligen Geest kent, is zoo niet. Hij doorziet zijn geestelijke ellende en het gevaar waarin zijn ziel verkeert, en nu de Heilige Geest komt om hem aan te grijpen, nu weet hij dat de redding daagt, en dat juist die pijn uer ziele het afscheiden van de zonde is, het zuiveren en uitdrukken van de booze zweer die zich op zijn hart gezet had. Speurt ge nu zulk een werking van den Heiligen Geest, dan zijt ge vanzelf op dat oogenblik in een geheiligde stemming; want in onheilige stemming moge de Hei-t lige Geest al in u werken, maar gij merkt het niet. Merkt ge het dus, dan is uw stemming een heilige, en zoudt ge die pijn niet missen willen, en die bestraffing niet willen afslaan, eenvoudig omdat de pijn u profetie van redding, die bestraffing profetie van vertroosting en nieuwe bezieling is. En zoo is metterdaad altoos de ontdekking van werkingen des Geestes in u een oorzaak van hooggestemde vreugde, en van blijdschap in den Heere.

Ge merkt dit, bij tegenstelling, terstond aan de somberheid van hen, die aan deze werkingen des Heiligen Geestes gespeend zijn. Dan kennen ze die werking des Geestes wel, ook spreken ze er veel van, ja, hun ziel begeert ze te ervaren, maar ze missen, ze derven haar, en nu zijn ze geestelijk gemelijk en somber, en de vreugde in hun God kan niet over hun ziel trekken.

Met dezulken zal men dus zieismedelijden hebben, want ze leven te diep, om zonder de gemeenschap met hun God gelukkig te zijn, en toch zijn er oorzaken, die de gemeenschap verhinderen. En hieronder lijden ze, evenals een kranke of gewonde, die roept om een geneesmeester, maar er komt er geen.

Soms behaagt het den Heere zulk een toestand lang te laten voortduren. Of omdat er een verborgen kwaad in den weg staat, en heimelijke zonde als een slagboom op den weg ligt. Of ook omdat Hij opzettelijk de ziel lang speent, om ze daarna te voller te laten genieten. Beide ziet ge in David, die zoo vaak in een psalm u dit lijden der verlatenheid van zijn God zoo roerend teekent, en dan plotseling en opeens uitbreekt in heiligen jubel over het eindelijk verkrijgen van wat zijn ziel begeerd had. En dan natuurlijk is de blijdschap des Geestes op het hoogst gespannen. Rijker dan ooit. Nog eens het zoet der eerste liefde, maar nu met rijker kennis, voller inzicht en dieper genieting.

Want dit was alle eeuwen zoo, en het kan niet anders zijn, als waarlijk de ziel des menschen ontwaart dat zijn God en zijn Koning tot hem is ingekeerd; en met hem verkeert in de verborgenheid zijns harten; en hem onwankelbare beloften geeft die niet feilen kunnen; en hem toespreekt met zieldoordringende vertroostingen; en hem inniger nog verwarmt en koestert met zijn liefde, gelijk een moeder haar zuigeling troetelt; — dan begint er zalige verademing, dan begint er hooggestemde blijdschap, dan begint er heilige verrukkin» te trillen in heel zijn inwendig wezen, en is het kind des Heeren overvloeiende van weelde, ja, springt hij met een vreugde, als van de engelen Gods, juichende en jubelende op in zijn hart.

KUYPER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 mei 1893

De Heraut | 4 Pagina's

„Blijdschap door den Heiligen Gerst.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 mei 1893

De Heraut | 4 Pagina's