GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Centrale Diaconale Conferentie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Centrale Diaconale Conferentie.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De achtste' Centrale Diaconale Conferentie der Gereformeerde kerken in dezen lande vergaderde Dinsdag 5 Mei jl. te Assen, in het kerkgebouw der Gereformeerde kerk, daartoe welwillend door Assen's kerkeraad afgestaan. De WelEerw. Heer A. M. Donner, predikant te Assen, had de vriendelijkheid de vergadering te dienen van advies, en de hartelijke ontvangst, die de Conferentie te beurt %'iel, was eene van de oorzaken, dat, hoewel de Diaconieën nietfzeer talrijk vertegenwoordigd waren, deze conferentie zoo uitnemend slaagde.

Na het lezen van 2 Corinthe 9 en het zingen van Psalm 86 vs. 4 en 6, opende de voorzitter Br. B. J. Lindeboom van Amsterdam de vergadering met gebed, heette de aanwezige broeders welkom, en na het lezen der notulen van de vorige vergadering, werd punt i van de agenda aan de orde gesteld, luidende:

«Hoe te handelen met het onderhoud van min-«derjarige kinderen, die inwonend zijn bij ouders «die van de gemeente zijn afgesneden, ingeval die «ouders weigeren, diejkinderen ter school, ter kerk «en ter catechisatie te zenden? Zal men aan «zulke ouders nog iets geven voor het onderhoud «der kinderen, of na herhaalde waarschuwing alle «gaven inhouden? " (Diaconie Smilde).

Ds. Dijkstra van Smilde, mede tegenwoordig, leidde die vraag in en deelde mede, dat eene gemeente in een dergelijk geval verkeert; aldaar is eene weduwe na herhaalde vermaning ten slotte van de gemeente moeten worden afgesneden. Nu heeft zij kinderen, in de Gereformeerde kerk gedoopt, en dus als doopleden ingeschreven; evenwel weigert zij die kinderen naar kerk, school en catechisatie te zenden, en geeft blijken met de gemeente niet meer van doen te willen hebben. De eenige band dien zij niet gaarne wil loslaten is de stoffelijke, daar hare kinderen of liever zij voor hare kinderen van de Diaconie onderstand geniet; en welke middelen er ook worden aangewend, om haar op het goede pad terug te brengen, zij stuiten af op den hardnekkigen onwil van die vrouw, zoodat de Kerkeraad hoegenaamd geen zedelijken invloed kan uitoefenen, en nu rijst de vraag: moeten en mogen brs. Diakenen voortgaan verder onderstand te verkenen ?

Over dit punt werd in het breede gediscuteerd. Br. Van Schaick van Amsterdam zegt, dat, indien die kinderen nog zijn ingeschreven, zij nog voor rekening der diaconie, zijn en gesteund moeten worden; de wijze waarop zal altijd moeilijk zijn. Blijkt het, dat onderstand in geld niet goed besteed wordt, dan zou hij vrijmoedig het geld durven inhouden, en daarvoor gaven in natura verstrekken. Ds. Dons er erkent, dat de quaestie eene moeilijke is, maar hij voor zich zou niet schromen, om, indien het blijkt, dat er met de weduwe niets is aan te vangen, hare kinderen alsdan los te laten, omdat kinderen wel leden der gemeente zijn, doch dit door de ouders worden, en in de ouders begrepen zijn; vandaar dat de kerk wel op de ouders, maar op de kinderen hoegenaamd geen invloed kan uitoefenen. En wanneer nu de ouders een anderen weg willen bewandelen, en hunne onmondige kinderen b.v. in eene andere kerk willen laten overschrijven, dan kan de kerk, waartoe zij behooren, daaraan niets doen; valt dus het hoofd weg, dan valt het geheele lichaam mede. Bij Br. Sluiter van Harlingen rijst de vraag: moet men met dergelijke zaken niet zeer voorzichtig omgaan? En zijn die kinderen krachtens den doop niet in het verbond Gods begrepen? Ds. E. Prinsen kan in deze met zijn college niet meegaan, en betoogt, dat het de roeping der kerk is, aanhoudend op die kinderen acht te geven en ze nimmer los te laten. Br. G. Struik, van Enkhuizen, deelt volkomen de beschouwing van Ds. Donner, waarop ZEerw. repliceerende zegt, dat zijns inziens de kerkeraad rechtens de bevoegdheid heeft, dusdanige kinderen los te laten; maar wil hij dat niet, dan neemt een dusdanige kerkeraad zeer zeker een hoog standpunt in, waarom hij als resolutie het volgende in overwegitig geeft:

«De Centrale Diaconale Conferentie, de kerk-«rechterlijke quaestie daarlatende die in punt i > van de agenda ligt, spreekt ten opzichte van ge-, «noemd punt uit, dat het zeer te waardeeren valt, »en dies aan te bevelen, zoo Diaconieën minder-«jarige kinderen van behoeftige ouders, die afge-«sneden zijn, langs stoffelijken en geestelijken weg > zoeken blijven te bearbeiden."

Deze resolutie wordt unaniem aangenomen.

Punt 2. «De Centrale Diaconale Conferentie «verzoeke aan alle classicale vergaderingen, dat «de navraag art. 41 Dordtsche Kerkenorde voort-»aan hoofdelijk kerk voor kerk plaats vinde." (Leeuwarden A) wordt ingeleid en toegelicht door Br. A. de Walle van Leeuwtarden. Uit de toelichting blijkt, dat Leeuwarden eene klacht heeft over de wijze van kerkvisitatie, die in sommige plaatsen gehouden wordt, en verder, dat, wanneer art.' 41 aan de orde komt, inzonderheid diaconalia betreffende, de tijd dan zoo goed als verstreken is, en de navraag alsdan geheel achterwege blijft. Dit euvel wil Leeuwarden gaarne zien verdwijnen, want wanneer de navraag behoorlijk kerk voor kerk plaats vindt, dan zouden er vele misstanden in verschillende Friesche Diaconieën ontdekt worden, die, zooals thans de visitatie geschiedt, onmogelijk aan het licht kunnen komen. Br. Struik spreekt zijne bevreemding uit, dat in sommige plaatsen van Friesland de kerkvisitatie zoo onvolledig is, doch door de conferentie kan den kerkrechterlijken weg niet worden ingeslagen; daartoe heeft zij de bevoegdheid niet, omdat zij niet kerkelijk officieel is. Dit behooren de plaatselijke kerkeraden of diaconieën op de Classes te brengen. Naar zijne meening is het vooral in Friesland noodig, dat art. 41 flink worde nagekomen, en dat elke plaatselijke kerk, vooral van de armenzorg, goede nota neme. Wanneer die navraag behoorlijk plaats vindt, dan zou men spoedig tot de treurige ervaring komen, dat in sommige kerken in vele opzichten de armenzorg schromelijk verwaarloosd wordt.

Punt 3. «Diakenen der kerken A en B van «HarUngen meenen op grond van Gods Woord, «dat Diaconale barmhartigheid voorop gaat. Voorts «spreken zij de wenschelijkheid uit, dat' vergade-«ringen, zooals deze conferentie, in den herfst wor--«den gehouden».

Br. H. Sluik Jr. van Harlingen zou gaarne wenschen te vernemen hoe de conferentie over dit punt dacht, Harlingen meent, dat na de familie allereerst, op grond van Gods Woord, de Diaconie helpend behoort op te treden, en dat, indien de familie onmachtig is, wel van particuliere liefdadigheid sprake kan zijn, maar altoos door middel van de Diaconie. Br. W. Haaksma van Amsterdam raadt aan zeer voorzichtig te zijn, om op deze vraag een zoo beslist antwoord te geven. Hij acht het steeds een voorrecht, wanneer ieder in eigen kring liefdadigheid beoefent, en hij rekent het als een plicht, dat ieder in den kring zijner omgeving barmhartigheid bewijst. Wordt dit nagelaten, dan eerst treedt de Diaconie op, en het schoone van de beoefening van particuliere liefdadigheid is wel dit, dat zij zeer discreet is, en beperkt blijft bij hem of haar aan wien men liefdadigheid bewijst.

Ds. Donner zegt, dat er geen sprake moest zijn van voorop gaan; met dien term diene men te breken; alléén publieke armoede kan beoordeeld worden, geene verborgene; en omdat Diakenen publieke personen zijn, hebben zij alleen te rekenen met die armen, die publiek zijn geworden. En welk een schoon ideaal zou het niet zijn, indien Diakenen zóó hunne gaven konden uitreiken, dat alle discretie daarbij worde in acht genomen; daarom, particuliere liefdadigheid moet blijven bestaan.

Punt 4. »Is het met inachtneming der dik-»werf groote financieele bezwaren tot instand-«houding der plaatselijke kerken, nochtans roe-»ping, dat de Diaconieën aandringen, omafzon-»derlijke collecten ten dienste der armen te »houden ? "

wordt niet ingeleid, omdat van Wirdum geen afgevaardigde tegenwoordig is. Toch bleef de discussie niet achterwege. Bij een der broederen rijst de vraag: wat bedoelt Wirdum met die afzonderlijke collecten? Bedoelt zij soms, dat de kerk-en armencollecten van elkander gescheiden en afzonderlijk geadministreerd worden? Naar aanleiding daarvan geeft een andere broeder zijne verbazing te kennen over de laatste vraag, en na inge-. wonnen informatie blijkt het, dat er nog kerken zijn, waar die afzonderlijke administratie niet bestaat, en dat alle collecten in eene kas worden gestort waaruit alles wordt bestreden, Zoowel uitgaaf voor de kerk, als voor de armen, zoodat er van afzonderlijke kerkcollecte en armencollecte geen sprake is, een toestand die door br. Van Schaick als zeer ongereformeerd gequalificeerd wordt. Br. Wielenga van de Joure zegt eenigszins bekend te zijn met de kerk van Wirdum, en licht de gestelde vraag eenigermate toe. Wirdum gaat gebukt onder een tamelijken rentelast, vandaar dat, terwijl noode aan de verplichting kan worden voldaan, de gestelde vraag door Wirdum's Diaconie op de agenda is gebracht. Br. Lautenbach van Leeuwarden wijst er op, dat al die financieele bezwaren der plaatselijke kerken aan eigen schuld te wijten is, daar men te weinig met de geschiedenis rekening houdt en in , de laatste jaren zeer lichtvaardig met het formeeren van kerken is omgegaan, ten gevolge waardoor vele plaatseUjke kerken onder groote bezwaren zuchten, Br. De Walle van Leeuwarden wil dit punt laten rusten, en omdat de kerken er nu eenmaal zijn, moet het beginsel worden vastgehouden, dat de armen verzorgd moeten worden, en dat er ook afzonderlijke collecten moeten gehouden worden. Ds. Donner zegt onderscheid te maken tus« schen schuld en barmhartigheid. Kerkedienst gaat voorop. Is er geene kerk, dan is er ook geene Diaconie; en gaat de kerk gebukt door financieele lasten, dan wordt het zeer moeilijk nog extra collecten voor de Diaconie te houden. Wanneer de toestand zuiver is, dan zou die misstand niet bestaan, maar wat is hier de vraag? Wat gaat voorop ? Natuurlijk gaat schuld voorop, en nu is barmhartigheid ook schuld; maar toch, wanneer eene gemeente het niet houden kan, is het dan niet raadzaam, dat zij zichjtot de Classis wende ? Naar aanleiding der bepreking wordt door de broeders Van Schaick en De Walle eeoe resolutie ingediend van den volgenden inhoud: «Er worde afzonder-»lijk gecollecteerd voor kerk en armen, waarvan »de administratie gescheiden worde gehouden. Als-»er in kerken geene armen zijn, dan worde er noch-»tans voor de armen gecollecteerd, om de noodslijdende Diaconieën _der gensbuurde kerken te > steunen",

»Punt" 5. »Is eene Diaconie verplicht armen, «die met attestatie uit andere kerken komen waar »ze hulpbehoevend zijn geworden, te aanvaarden, »of zijn deze armen nog financieel voor rekening > van de kerk waar ze hulpbehoevend werden ? »(Zwolle B.)"

Deze vraag, zegt broeder C. J. Boven van Zwolle, heeft geen toelichting noodig, omdat het door alle groote steden ervaren wordt, dat de toevloed van armen uit kleinere plaatsen vaak zeer groot is. Vele armen gaan willekeurig weg, of worden behoorlijk weggezonden en melden zich onmiddellijk bij de Diaconie om onderstand aan; de vraag is nu maar voor wiens rekening zij zijn ? Br, J. Bührmann van Amsterdam wijst ook op dit euvel, en zegt, dat de armen van kleinere plaatsen vaak door hunne Diaconieën geanimeerd worden, naar grootere plaatsen te vertrekken; en om dergelijke praktgken tegen te gaan, zou hij persoonlijk er voor zijn, ten minste iets op die Diaconieën te verhalen.

De Voorzitter wijst er op, dat de geattesteerde armen moeten gesteund worden, in welke meening ook de broeders De Jonge en Van de Ree van Ter-Neuzen volkomen deelen, daar dit beginsel ook door hunne Diaconie steeds in toepassing wordt-, gebracht. Ds. Donner spreekt den wensch uit, dat alle broeders het met den ouden kerkvader eens mogen wezen, die zegt, dat de armen de schatten der kerk zijn; daarom moeten wij, als God ons armen zendt, die schatten aanvaarden, want waarlijk, indien God ons geene armen gegeven had, dan zou de gemeente nimmer het geven hebben geleerd. Laat ons daarom uitspreken, dat armen die van elders komen, onmiddellijk voor rekening der Diaconie zijn, ter plaatse waar zij zich vestigen.

Een onbehandeld gebleven punt van eene vorige conferentie, luidende; »Kunnen Diaconieën niet zonder eenig bezwaar geneeskundige hulp en geneesmiddelen door het Burgerlijk Armbestuur laten betalen? (Heerenveen), wordt ampel besproken door de broeders Bos en Drenth van Wildervank — en door enkele broeders wordt gezegd, 'dat al naar gelang de plaatselijke toestanden zijn, men er geen bezwaar in ziet die hulp te aanvaarden.

Ten slotte werden de punten A. en B. van het Comité aan de orde . gesteld. A. De vergadering spreke uit, of de Centrale Diaconale Conferentie zal bestendigd blijven, zoo ja, waar en wanneer zal zij weder bijeenkomen ? B. De conferentie voorzie in de vacaturen, ontstaan door de periodieke aftreding van de broeders G. Struik Czn. te Enkhuizen, D. Lautenbach te Leeuwarden en voorden overleden broeder H. Swagermaii Dzn, te Amsterdam.

Br. C. J. van Dijk van Meppel zou eene betere organisatie wenschen. Het komt hem voor, dat eene jaarlijksche, provinciale conferentie meer gewenscht is, en dan om de 3 jaren eene centrale. Een andere broeder wil de Centrate Conferentie om de 5 jaren houden; beide gedachten konden echter geen bijval vinden, en de overgroote meerderheid besloot, dat de Centrale Diaconale Conferentie gehandhaafd blijve, en weer in het volgend jaar D. V. in de maand Juni zal bijeenkomen, de plaats van samenkomst aan het comité overlatende.

Voorts werden met algemeene stemmen de aftredende broeders Struik en Lautenbach herkozen, en in de vacature werd voorzien door de benoeming van broeder J. Beekman te Assen.

De Voorzitter is thans de tolk van alle aanwezigen, om Assen's predikant en kerkeraad den hartelijken dank te betuigen voor de vriendelijke ontvangst en de zoozeer uitnemende bewijzen van sympathie, betoond in het verleenen van de eud-Hollandsche gastvrijheid, die het hunne er toe bijdragen, dat in opgewekte stemming de discussion op prettigen toon werden gevoerd, — en nadat broeder Struik namens de vergadering den voorzitter, broeder Lindeboom, dank zegt voor zijne uitstekende leiding, wordt deze sanrenkomst, na het zingen van Psalm 72:12, met gebed en dankzegging aan den Heere, door Ds. G. H. Zahn gesloten.

C. F. VON MEIJENFELDT, Secretaris.

Amsterdam, Mei 1896,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 mei 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Centrale Diaconale Conferentie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 mei 1896

De Heraut | 4 Pagina's