GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Neemt mijn juk op u.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Neemt mijn juk op u.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Neemt mijn juk op u, en leert van mij, dat ik zachtmoedig ben en nederig van harte; en gij zult ruste vinden voor uwe zielen. Matth. II : 29.

Jezus biedt aan de vermoeide ziel rttst. »Komt tot wy, zoo gaat zijn roepstem vol ontferming uit, komt tot mij., gij allen, die vermoeid en belast zijt, en ik zal u raste geven."

Dit nu spreekt het hart wel toe, en de door bekommernis en kommer afgetobde ziel strekt zich naar Jezus uit, of ze de ruste, de zalige ruste-van hem ontvangen mocht.

Maar hoe het nu te verklaren, dat Jezus, onmiddellijk daarop, den vermoeide en belaste weer aan het werk zet, als hij er bijvoegt: tNeem mijn juk op u."

De vermoeienis en het gevoel van overbeladenheid was ontstaan door het juk dat men op den hals. droeg. Nu werpt Jezus ons dat juk van den hals. En een oogenblik genieten we in dat gevoel van vrijheid en verlossing.

Maar zie, nauwelijks hebben we den hals weer in vrijheid opgestoken, of Jezus schijnt terug te nemen wat hij eerst gaf; want nauwelijks zijn we van het ééne jak verlost en bevrijd, of hij komt aanstonds, om ons een nieuw juk op te leggen.

Zonder juk, zou onze leuze zijn.

Maar zoo wil Jezus het blijkbaar niet. En juist aan die vermoeiden en belasten, dis hij pas van het juk bevrijd heeft, roept hij terstond daarna toe, dat ze juk voor juk hebben in te ruilen, en, nu ze van het juk der veimoeidheid bevrijd zijn, zijn juk, het juk van Jezus op zich moeten nemen.

Het is zoo, hij voegt er bij, dat «i; « juk zacht, en zijn last licht is. Maar het feit als feit blijft dan toch, dat aan de vermoeiden en pas bevrijden terstond een nieuw juk wordt opgelegd.

Niet zonder juk, maar in de plaats van het juk, waaronder ze zich kromden, nu het juk van fezus.

Het juk van Jezus, het zij zoo, maar een juk dan toch.

Om dit wel te verstaan, moet ge eerst indringen in de beeldspraak die Jezus bezigt.

Hij vergelijkt de tobbende, de zwoegende, de bekommerde, de vermoeide schat e bij een lange rij van uitgeputte, overbeladene, bijna bezwijkende trekdieren.

Nu kan de meester die trekdieren op tweeërlei manier behandelen.

Hij kan een harde, ongevoelige meester voor zijn beesten zijn, en dan zal hij hun het juk rauwelings over den kop werpen, kantig en hoekig en scherp als het is, dat het door het vel heensnijdt en den hals wondt.

Hij zal den disselboom te kort nemen, dat ze zich de achterpooten stukstooten tegen den wagenkant.

Hij zal den wagen met een bovenlast overladen, dat de dieren het bijna niet trekken kunnen. Hij zal hen met den zwaar belasten wagen door het dikke zand jagen.

En als ze dan niet voort kunnen, én er bij nederzijgen, zal hij den puntigen ossenprikkel in de lendenen steken, en ze striemen met de ruwe lederen zweep.

Maar er kan ook een ander meester zijn, een rechtvaardige, die het leven zijner dieren kent. Die het juk aan de kanten afslijpt, en het met een wollen lap omwoeld op de huid van het dier legt.

Die den disselboom lang neemt, opdat ze de achterpooten vrij kunnen uitslaan. Die den wagen niet zwaarder belast dan z^n beest met gemak trekken kunne.

Die het met dien lichten last drijft op een harden gladden steenweg, waarop de wielen vanzelf rollen.

En die onderwijl naast zijn wagen gaat, ot voor zijn ossen uitloopt, om ze met goede toespraak te bemoedigen.

Welnu, naar dat beeld wil Jezus zeggen, dat hij de schare van onder de harde meesters wegroept, en roept naar zich, opdat hij ze voor den wagen zijner glorie spanne, en ze onder zijn juk blij en moedig den weg doe vervolgen.

Zoo nu zult ge de bedoeling van dat tweeërlei zeggen: tNeein mijn juk op K, " verstaan.

De rust die voor Gods kind is weggelegd, is niet de valsche rust van den luiaard, maar de echt menschelijke, van God verordepde rust.

Ruste Nu den arbeid., gelijk God van zijn

werk heeft gerust. Een ruste in den Sabbath ons zoo heerlijk verzinnebeeld.

Maar ook ruste IN den arbeid^ gelijk Jezus van zijn Vader sprak: Mijn Vader werkt tot nu i< > e, aldoor in zijn eeuwigen Sabbat. En ook de gezaligden die den eeuwigen Sabbat reeds deelachtig zijn geworden, rusten wel van hun aardsche werk, maar werken in het hemelsche werk rusteloos door.

Wat Jezus uitsprak: ïMijn Vader werkt tot nu toe, EN IK WERK OOK", is het parool voor al Gods kinderen.

Ruste van de vermoeienis der ziel, ruste van de vermoeienis der zonde, maar rusteloos zalig werken in den dienst van hun God.

Het is de heerlijke verbinding en tegenstelling van Rechtvaardigmak'mg en Heiligmaking.

Gerechtvaardigd zijnde door het geloof hebben wij vrede bij God", ddt is de nooit meer te verstoren ruste, die Jezus aan zijn verlosten aanbrengt.

Maar nadat ze gerechtvaardigd zijn, roept hij hen aanstonds op, om nu als dienstknechten Gods volijverig te zijn in het hun aanbevolen werk der heiligheden.

Jezus neemt het juk, dat eindeloos vermoeide en de ziel tot worgens toe belastte, weg, niet oppervlakkig, niet uitwendig, maar in het middelpunt van uw zielsleven, in het beginsel zelf van uw smart.

Hij veracht uw levenszorgen niet, en heeft eer hart vol deernis ook voor uw uitwendig en lichamelijk lijden, voor uw moeite en uw ellende en uw zielsverdriet. Maar hij weet dat al zulk lijden slechts uitvloeisel is van een diepere ellende, van de ellende uwer zonde en schuld^ van dö vreeze des doods en der eeuwige verdoemenis, die u buiten Jezus wacht. Hij weet dat al uw ellende daaruit voortkomt, dat ge voor God niet goed, voor God niet recht staat.

En daarom begint hij met het begin; steekt de reddende hand op eenmaal door tot op den bodem uwer ellende; en begint met u, ten koste van zijn naamloos lijden, weer recht voor God te zetten.

Dat recht zetten voor God, dat is uw rechtvaardigmaking., als het juk van zonde en verdoemenis voor eeuwig afglijdt, en ge, gerechtvaardigd door het geloof, weer vrede bij God hebt.

Maar is hiermede voldaan aan zijn zalige, heerlijke belofte, dat hij aaii de vermoeiden en belasten ruste zal geven, daarmee is het niet uit.

Te zeggen: Ik wil wel de verlossing die in Christus is, maar voorts moet Jezus van mij aflaten, — is ongeloof en vervalsching van uw religie.

Jezus zet u recht voor God, en doet uw afgetobde, uw vermoeide en door zondeschuld gemartelde ziel tot haar ruste wederkeeren, volstrekt nieti opdat ge nu voortaan in niets doen u vermeien zoudt, maar opdat ge, gerechtvaardigd zijnde, nu leven zoudt het leven van het kindschap, bezig zijnde in de dingen uw Vaders.

En dat nu is het nieuwe juk waarvan Jezus riep : sNeem mijn juk op u, want mijn juk is zacht en mijn last is licht."

Is het niet, of God ons in het leven van het vogelenheir dat vrije, rijke leven heeft voorgeteekend ?

Zie maar, vrij en fier fladdert de vogel rond, en drijft zacht en gemakkelijk op de vleugelen, en toch is het k*ine dier al den dag bezig, bezig om strootjes en takjes voor zijn nest sadm te lezen, bezig om zijn jongen te beschermen, bezig om voedsel voor ze saam te lezen, bezig om door Gods luchtruim te fladderen, en bezig om tusschen de takken het lied te zingen, ons tot verkwikking en tot Gods eer.

Geen zweem van gebondenheid, van druk, of van vermoeienis is er in gansch dit rijke vogelenleven.

Het is al één uiting van stil bezig zijn en van bovenaardsch geluk.

En zoo nu ook wil Jezus, dat Gods kinderen arbeiden zullen, niet gedrukt, niet gekweld, veeleer als een vogeltje zoo vrij in de lucht, maar altoos bezig om te bouwen, om te verzamelen, om voor anderen te zorgen, en om te zingen tot Gods eer.

Zoo zoet en zalig is de dienst van Jezus. Soms wel hard in schijn, als ge gesmaad wordt om zijn naam, maar die smaad is u begeeriijk en u ten teeken van zaligheid.

Soms wel hard, omdat ge hard gekastijd wordt, maar onder die kastijding leert hij het u, de hand te kussen die u slaat.

Soms wel hard, zoo als uw vijanden u vervolgen, maar onder die bestrijding leert hij u voor uw vijanden bidden, hun van harte vergeven, hun weldoen waar ge kunt.

Hard ook soms, zoo als God uw geloof beproeven kan, maar de uitkomst dier beproeving is nieuwe, is verhoogde blijdschap in de gemeenschap van den Zoon zijner liefde.

Dan schijnt het juk wel hard voor het oog der wereld, maar die het draagt weet beter. Jli/ voelt de teederheid, waarmee de hand der Goddelijke ontferming het hem op den hals legt. Ea de wondere liefde, die hem met zijn Heiland en zijn God verbindt, is als 'een toovermedicijn, dat alles voor zijn innerlijke bevinding omkeert.

En zoo bevindt hij het, dat waarlijk de dienst van Jezus zalig is.

Zijn last tiè/it.

En zac/it het juk dat hij oplegt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 juli 1896

De Heraut | 4 Pagina's

„Neemt mijn juk op u.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 juli 1896

De Heraut | 4 Pagina's