GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Dan de gemeene Gratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dan de gemeene Gratie.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE STUK.

Maar Jeruzalem, dat boven is, dat is vrij, hetwelk is ons aller moeder. Gal. 4:26.

VI.

Naar we onderstellen durven, is thans onze poging geslaagd, om onze lezers althans het gewicht en den ernst van het punt, waarover we handelen, scherp en helder te doen inzien. Er is toch door ons aangetoond, hoe de apostel het stuk over Melchizedek op den voorgrond schuift, als één dier punten, waaraan ge juist tden voortgevarene tot de volmaaktheid" herkent; en evenzoo is duidelijk gemaakt, hoe ^de groote verborgenheid' waarop Paulus keer na keer zulk een nadruk legt, in niets anders is te zoeken dan daarin, dat de Zone Gods niet de Joodsche natuur, maar »de menschelijke natuur" heeft aangenomen, en als zoodanig Zaligmaker niet der Joden, maar van de menschheid is, natuurlijk met de Joden in die menschheid begrepen.

Is dit alzoo het stuk, waarmede men van de > melk der kinderen" tot »de vaste spijze der volmaakten" overgaat, en tegelijk ^de groote verborgenheid" die lange eeuwen schuil bleef, maar in de kribbe van Bethlehem aan het licht trad, dan is het een leemte, een gebrek in onze Christelijke beschouwing, indien zoodanig uiterst gewichtig stuk er niet in is opgenomen. Die leemte nu is hoofdzakelijk veroorzaakt door het niet genoegzaam letten op het leerstuk van de salgemeene genade", d. i. op de bemoeienis, die God met den mensch als mensch heeft, ook buiten den eigenlijken bekeeringsweg. Hoe verder we dit stuk der »algemeene genade" ontwikkelen, hoe klaarder men dan ook ontdekken zal, welke ver reikende beteekenis dit leerstuk, niet enkel voor de Dogmatiek, maar ook voor geheel onze levens-en wereldbeschouwing, en voor de practijk des levens heeft.

Twee grondbeschouwingen staan ten deze tegenover elkander.

De ééne is, dat Satan, door den mensch in den strik der zonde te vangen, het heerlijke werk van Gods schepping verijdeld heeft. Ten gevolge van den val is dan nu de menschelijke natuur geheel verdorven, het menschelijk leven één gruwel, deze wereld één schouwplaats van zonde en ellende geworden. Noch aan die menschelijke natuur, noch aan dit menschelijk leven valt dus iets meer te doen, en het eeuwige wonder van Gods genade is, dat er enkele zielen gered worden. Voor die is het heil in een aparten kring afgezonderd en bereid. Al het overige menschdom laat God varen. Al wat verder op de wereld en in de wereld werkte, was uit den Booze, en alleen in dien eigen kring werkt God. In dien eigen kring is door die werking Gods het heil dan ook tot stand gekomen, en zijn alle voorwaarden vervuld, waaraan voldaan moest worden, om de zielen te redden. Zulke enkele zielen die gered worden, moeten dan in dien engen kring worden ingelijfd. En zoo gaat het dan tot den einde toe. En dan komt het oordeel. Een oordeel waarin onze menschelijke natuur, ons geslacht, heel ons menschelijk leven, met gansch de wereld, wegzinkt, en dan zal het eeuwig Koninkrijk van God hierin bestaan, dat die enkele geredde zielen, als heerl^ke geestelijke wezens om Gods troon blinken.

Deze valsche grondvoorstelling vindt nu intusschen een geheel andere grondvoorstelling op grond van de Heilige Schrift tegenover zich staan. En deze ware, Schriftuurlijke grondvoorstelling leert ons, dat Satan het werk Gods niet verijdeld, maar slechts voor een tijd in zijn gïa.ns verdonkerd hedt. Dat God, wel verre van onze menschelijke natuur, ons menschelijk geslacht en ons menschelijk leven aan Satan prijs te geven, integendeel deze zijne rijke schepping aan Satan is blijven betwisten, en hem ten slotte weer ontrukt. Dat God te dien einde twee dingen heeft gedaan. Ten eerste dat zijn algemeene genade de algeheele doorwerking van zonde en verderf in onze natuur, in ons geslacht en in ons menschelijk leven gestuit heeft; en ten tweede in een aparten kring zijne bijzondere genade heeft voorbereid, uitgewerkt en voltooid. Dat Hij, toen deze afzondering zijn raad had uitgediend, met dit verworven heil, dat voor de wereld, voor ons geslacht, voor een iegelijk mensch die gelooven zou, bestemd was, tot de wereld is uitgegaan, en den hoofdstroom van het menschelijk leven onder den invloed en de heerschappij van dat heil gebracht heeft, om uit alle volken zijn uitverkorenen, en ten dienste dier uitverkorenen en tot zijn eigen verheerlijking, geheel het menschelijk leven voor Christus op te eischen. Dat hieruit een crisis geboren wordt die over het satanische roersel in die wereld van den zuurdeesem des Evangelies uitgaat. Dat deze crisis eerst in het laatste oordeel haar voleinding vindt. En dat alsdan onze natuur, onze menschheid, ons menschelijk leven, naar lichaam en ziel met de vernieuwde aarde, gered zal blijken te zijn, opdat na de verdoemenis der ongeloovigen, het oorspronkelijke werk Gods in eeuwigheid heerlijk bloeie voor zijn Troon.

Dit zijn twee saamvattende grondvoorstellingen die heel den blik op het Koninkrijk der hemelen, op het Evangelie, op het Christendom en op het menschelijk leven beheerschen.

Intusschen treedt de eerste, valsche grondstelling in drieërlei zeer gewijzigden, ten deele gemengden vorm op; en het is van aanbelang op dezen drieërlei vorm van voorstelling de aandacht te vestigen. We onderscheiden haar liefst als de Chiliastische, de Roomsche en de Spiritualistische.

De Chiliastische, of bekrompen Joodsche voorstelling, zegt u, dat God, toen de wereld Hem ontzonk, zich in Abraham een man heeft uitverkoren, en uit dien man zich een volk heeft bereid, dat niet slechts tijdelijk, en in zinnebeelden afschaduwend, drager van zijn heil zou zijn, maar feitelijk den kring zou bepalen van wat gered zou worden. Niet alsof elk Jood gered zou worden; maar al wie zou gered worden, moest uit de Joden zijn, of onder de Joden worden opgenomen. Al wat daar buiten lag was aan het verderfprijs gegeven, en strekte alleen om het leven te schenken aan hen, die uit de volken, tot de Joden zouden overkomen. In de dagen van Paulus werd dit principieel en in volstrekten zin gedreven. Een iegelijk kon tot den Christus komen, maar de toegang tot den Christus stond hem alleen open door de besnijdenis. Men moest, als men uit de volken geboren was. Jood worden, om eerst zóó Christen te kunnen zijn. Het is deze leuze waartegen Johannes de Dooper en Paulus zich het felst hebben aangekant. God kan, zoo riep de heraut van den Christus, zich ook tiit deze steenen Abraham kinderen verwekken. En Paulus hield niet op te betuigen, dat er in Christus niet is Jood noch Griek, Scyth noch Barbaar, en dat wie zich in bovengemelden zin besnijden liet, Christus niet won maar verloor. — Maar sinds is dit Joodsche gevoelen, onder den drang der omstandigheden, in gewijzigden vorm opgetreden. Toen namelijk Jeruzalem verwoest, en de Joodsche volksstaat vernietigd was, en een ieder voor iijne oogen zag, hoe de Christelijke kerk zich uit de Heidenen recruteerde, is geheel deze grondvoorstelling in dier voege gewijzigd, dat wel voor een tijd de Joden, ter oorzake van hun schuld, terug zijn gedrongen, maar dat dit slechts voor een tijd is; dat straks de Joden hun oude, oorspronkelijke plaats hernemen; dat Jeruzalem dan herbouwd; de Joodsche volksstaat hersteld zal worden; dat Christus als Jo denkoning nogmaals op deze aarde zal heerschen; en dat de geredden uit de volken, dan nogmaals onder de schaduw van Israël zalig zullen zijn.

Afwijkend hiervan, maar formeel van dezelfde gedachte uitgaande, is de Roomsche voorstelling, alleen, dat hier de Roomsche kerk in de plaats treedt van de Joodsche natie. Ook naar de Roomsche voorstelling toch is al wat buiten de kerk ligt, prijsgegeven ; is in den kring der zaligmakende kerk het heil besloten; komt derhalve alleen dat deel van het menschelijk leven terecht, dat in de sfeer van die kerk wordt opgenomen; moet heel het menschelijk leven, voorzoover het dezen heiligen invloed ondergaat, zijn levensregel van die kerk ontvangen, en aan den bloei en den glans dier kerk dienstbaar worden gemaakt; en zal het einde zijn, dat al wat tot die kerk behoorde en door die kerk overschaduwd werd, eens voor Gods Troon zal schitteren, terwijl al wat daar buiten ligt omkomt.

Terwijl de derde, of Spiritualistische vorm van deze grondvoorstelling, die ge bij de Dooperschen en bij de Mystieken vindt, den afgezonderden kring noch in de Joodsche natie noch in de geïnstitueerde kerk, maar in het geestelijk gezelschap der verlichten en wedergeborenen zoekt. Ook naar deze voorstelling nu is het menschelijk leven buiten dien geestelijken kring waardeloos en slechts bestemd om te vergaan. Alleen op dien geestelijken kring komt het aan. Daarmee alleen houdt God zich in enger zin bezig. Die kring vernieuwt zich alle eeuwen door de toebrenging der verkorenen. Die kring van verkorenen scheidt zich van de wereld en mijdt haar. En zoo gaat het voort tot den einde toe, tot aan het jongste oordeel, als God al wat buiten dien kring toeft verdoen zal, om alles wat in dien kring besloten was, dat wil eigenlijk zeggen, alleen de zielen der verkorenen, om zijn Troon te vergaderen. De wereld gaat dan weg, ons menschelijk leven gaat weg, ook het lichaam valt weg. Dat alles krijgt Satan, en wat aan God eeuwiglijk blijft zijn alleen de zielen der gerechtvaardigden.

Gelijk men ziet wijkt deze drieërlei voorstelling zeer ver uiteen. Maar dit is niettemin, aan elk van deze drie beschouwingswijzen als grondvoorstelling gemeen, dat ze alle drie scheiding maken tusschen ons menschelijk leven in onze menschelijke wereld eenerzijds, en anderzijds tusschen een afzonderlijken kring in dat leven en in die wereld. Die kring is voor de Chiliasten, evenals eertijds voor de Joodsche Christenen, wat zij noemen Israël. Die kring is voor de Roomschen de geïnstitueerde Roomsche kerk. En die kring is voor de Spititualisten van alle gading het gezelschap der verlichten. Tegenover dien afgezonderden kring heeft nu, naar aller voorstelling, het overige menschelijk leven slechts voorbijgaande beteekenis. Het blijft slechts voort bestaan tot aan den oordeelsdag. Dan gaat het voor eeuwig onder, wordt een prooi des verderfs, en een buit voorjSatan. En wat alsdan eeuwig blijft|*en het Koninkrijk der hemelen zal uitmaken is, óf Israël, met wat van Israël werd ingelijfd of door Israël overschaduwd, óf wat in de triomfeerende kerk is en onder haar schaduw leeft, óf wat door wedergeboorte overgezet werd uit de wereld in het gezelschap der heiligen. Voor het zeer aanmerkelijk verschil dat in de uitwerking der grondgedachte tusschen deze drie onderscheidene voorsleiliugen bestaat, hebben we een open oog. We dingen er niets op af, en weten zeer wel, , dat de Chiliasten de zaak anders voorstellen dan de Joodsche Christenen in Paulus' dagen; dat de Roomsche kerk de zaak heel anders opvat, dan de Chiliasten; en dat zoo ook de Spiritualisten in tal van opzichten vlak tegen de Chiliasten en tegen de Roomschen overstaan. Zeker zullen we nog meermalen gelegenheid hebben op dat velerlei onderscheid te wijzen. Doch hierin komen alle deze drie toch in hoofdzaak overeen, dat het haar niet om de behoudenis der wereld, maar alleen om de verheerlijking van hun afgezonderden kring te doen is, zoodat al wat buiten dien kring ligt, feitelijk alleen dienst doet, om dien kring te verheerlijken.

Tegen deze grondgedachte nu staat de door ons beledene grondvoorstelling over. Wij zeggen, dat God aan Satan zijn scheppingswerk niet heeft prijsgegeven, om er slechts één enkelen afgezonderden kring uit te redden, maar dat God de wereld heeft liefgehad; naar ons menschelijk geslacht zich in erbarming heeft uitgestrekt; daarom door de algemeene genade de doorwerking van zonde en verderf gekeerd heeft; alle eeuwen door, in de menschenwereld is blijven werken, ook buiten de particuliere genade; en wel uit die wereld een kring heeft afgezonderd, om den balsem van Gilead te bereiden; maar ook dat Hij dien balsem bereid heeft, niet opdat de wereld slechts voor dien balsem zou bestaan, maar opdat die balsem de wereld zou dienen en redden. En dat alzoo het werk Gods in algemeene én particuliere genade er op gericht is, om deze aarde in een nieuwe aarde, deze wereld in een nieuwe wereld, de menschheid in een nieuwe menschheid, en daartoe den zondaar in een kind van God te herscheppen. Natuurlijk 'ligt hierin opgesloten, dat alleen de uitverkorenen zalig zullen worden, en dat alleen wie in den Zoon des menschen gelooft het verderf zal ontvlieden, maar in, met en voor die verkoren gezaligden, die eens de nieuwe menschheid zullen vormen, wordt (van de personen nu afgezien) alles weer aan Satan ontrukt, wat hij eens greep, en geheel de oorspronkelijke schepping tot het einddoel gevoerd, waartoe God Almachtig haar tot aanzijn riep.

Staande voor de keuze tusschen deze twee grondvoorstellingen, noopt nu al wat we dusver uit de Heilige Schrift ter sprake brachten, tot verwerping van de eerste en tot aanvaarding van de tweede grondvoorstelling. Staat Melchizedek boven Abraham; keert in Christus de ordening van Melchizedek terug, onderwijl die van Aaron ondergaat en verdwijnt; luidt het Evangelie, niet dat God alzoo lief de Joden, maar de wereld heeft gehad, dat Hij haar zijnen Zoon gaf; is Jezus' naam niet Zoon der Joden, maar Zoon des menschen; tn is dit de groote verborgenheid, dat het heil in Israëi voor de volken, d. i. voor ons menschelijk geslacht bereid is; en luidt de profetie, dat eens ook ons lichaam verheerlijkt wordt, en dat deze aarde, na versmolten te zijn, in nieuwen luister zal hersteld worden, dan is het hiermede uitgemaakt, dat God niet de wereld en ons menschelijk leven aan Satan liet, om slechts een zekeren kring te redden, maar dat integendeel die afgezonderde kring, eertijds in Israël, nu in de geïnstitueerde kerk, slechts middel en instrument in Gods hand is, om aan Satan geheel zijn roof te betwisten, en wat God eens schiep, maar van Hem afviel, aan de eere Gods te hergeven.

Natuurlijk moet op het terrein der Heilige Schrift dit pleit in hoofdzaak beslecht worden, door duidelijk te maken, hoe de Heilige Schrift de positie van Israël verstaat. In Israël toch komt het denkbeeld van den af gezonder den kring n^ar Gods bestel op, en alle kerkelijk of geestelijk particularisme beoogt nooit iets anders dan de voortzetting of nabootsing van dien afgezonderden kring van Israël te zijn. De Roomsche ziet het Sion Gods in zijn geïnstitueerde kerk, en de Spiritualist zoekt datzelfde Sion Gods in het gezelschap der heiligen. Iets waar tot op zekere hoogte dan ook niets tegen te zeggen valt. Er blijft een afgezonderde kring tot den einde toe bestaan, en steeds zal die afgezonderde kring, hetzij men dien in de kerk of in het gezelschap der heiligen zoekt, het beeld van het Sion Gods in Israël dragen. Maar is dat zoo, dan hangt het ook geheel van onzen juisten of onjuisten blik op de afzondering van Israël af, of wij de beteekenis van de afzondering der kerk of van de afzondering der vromen verkeerd dan wel naar eisch der Schrift verstaan zullen. Het pleit toch loopt niet daarover, of er zulk een afgezonderde kring al dan niet bestaan moet. Over de waarheid dat er zulk een afgezonderde kring tot aan het jongste oordeel bestaan moet en zal, bestaat tusschen ons en hen wier gedachten we bestrijden geen verschil. Deze eisch en dat feit worden beiderzijds aanvaard. Al het geschil loopt slechts over de vraag: in welke verhouding die afgezonderde kring staat en staan moet tot hetgeen buiten dien kring tot ons menschelijk leven behoort. Die verhouding nu meet men meestal af naar de verhouding waarin Israël tot de volkeren stond. En het is daarom van zoo overwegend belang, dat we ons omtrent die door God gewilde verhouding, uit de Heilige Schrift juiste en klare denkbeelden vormen.

Desaangaande nu bleek ons dat de Groot-Patriarchen zich nog niet van het leven der volken afzonderden in een zin als ging het leven der menschen buiten hun eigen tente hun niet meer aan; doch dat die afzondering in strengen zin eerst opkwam na Israels doorgang door de Roode Zee. Bleek ons evenzoo, dat er in Abrahams dagen nog kennisse Gods was bij Abimelech, bij Efron en bij den koning van Salem, alsook bemoeienis van God met deze vorsten; dat Melchizedek niet een bijkomstige figuur is, maar als voorbeeld van den Christus boven Abraham wordt gesteld; en dat, hetgeen Israël niet verstaan had, na Golgotha en den Pinksterdag uitkwam, t. w. dat de afzondering van Israël alleen gediend had om voor de wereld den balsem van Gilead te bereiden.

Op geheel dezelfde lijn nu ligt de even onloochenbare waarheid, dat in Israël slechts de schaduw, niet het wezen der zaak was; wel de symbolische uitdrukking der ware religie, niet onze sredelijke, " d. i. het denkbeeld verwezenlijkende godsdienst. Dit nu spreekt de Heilige Schrift het klaarst uit in wat ze ons zegt omtrent het tweeërlei Jeruzalem. Er staat geschreven, zegt Paulus in Gal, 4 : 22 vv., dat Abraham twee zonen had. Den éénen uit het vleesch, den anderen uit de belofte. En zoo was de ééne geboren uit de dienstmaagd, de andere uit de vrije Sara. Deze dingen nu, zegt hij, hebben andere beduidenis, dan men oppervlakkig zeggen zou. Er ligt namelijk in, dat het Verbond van Sinaï tot dienstbaarheid was, en dat de Joden kinderen waren van dit dienend Verbond. Maar dat omgekeerd, het Verbond des Nieuwen Testaments het Verbond der vrijheid is, uitkomende in de kinderen der belofte. En om alsnu deze ver reikende gedachte in het volle licht te stellen, komt hij op het aardsch Jeruzalem, als de stad op den van God verkoren berg, waarheen de Joodsche Christenen in Galatiëns kerk nog steeds bleven uitzien, en wijst dan met een aangrijpend woord op eenmaal de religieuse consciëntie, van dat aardsche Jeruzalem af, op een heel ander Jeruzalem, dat niet om den Moria lag, maar een Jeruzalem is in den hemel. Uw Jeruzalem, o kinderen der Joden, dat op Sion ligt, is dienstbaar, maar het ware „Jeruzalem dat boven is, dat is vrij, hetwelk is ons aller moeder". Tweeërlei Jeruzalem wordt hier dus tegen elkander over gesteld: n de eerste plaats het aardsche Jeruzalem, dat slechts de afschaduwing droeg van het ware, en alzoo zelf onwezenlijk was; en in de tweede plaats het war^, wezenlijke Jeruzalem, dat bij God is, en daarom vrij. Meer nog, deze opmerkelijke uitspraak, die op zich zelfde zaak reeds beslissen zou, staat niet alleen noch op zich zelf. In Openb. 21:2 lezen we evenzoo: En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit den hemel"; en nogmaals in het lode vers: Een van de zeven engelen voerde mij weg in den geest en voerde mij op een hoogen berg, en hij toonde mij de groote stad, het heilige Jeruzalem, nederdalende uit den hemel, van God." In Openb. 3:12 schrijft Christus aan de kerk van Philadelphia: Die overwint, ik zal op hem schrijven den naam mijns Gods, en den naam der stad mijns Gods, namelijk des nieuwen Jeruzalems, dat van mijnen God afdaalt." En, om niet meer te noemen, in Hebr. 12:22 wordt aan Gods volk aangezegd, dat het onder het Nieuwe Testament gekomen is »tot de stad des levenden Gods, tot het hemelsche Jeruzalem." Klaar en duidelijk wordt alzoo het aardsch Jeruzalem, met zijn tempel op Sion, gesteld tegenover een ander Jeruzalem, en dit andere Jeruzalem wordt van het aardsche daardoor onderscheiden, dat het heet: el nieuwe Jeruzalem, het heilige Jeruzalem, het hemelsche Jeruzalem, het Jeruzalem dat van God uit den hemel afdaalt. Dit is alzoo het oogpunt van waaruit al wat we van het aardsche Kanaan, van het aardsche Sion, en van het aardsche Jeruzalem lézen, moet beoordeeld en verstaan worden. In dat aardsche Kanaan, in dat aardsche Sion, in dat aardsche Jeruzalem is nimmer het wezen, het eigenlijk van God gewilde en duurzame. Er ligt nooit iets anders in dan de afschaduwing, de verzinnebeelding, het voorbeeld of het type. En al wie de profetie anders verstaat of uitlegt, geraakt op doolpaden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 oktober 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Dan de gemeene Gratie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 oktober 1896

De Heraut | 4 Pagina's