GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Buitenland.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Buitenland.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Friedrich Adolf Krummacher.

(Vervolg.)

Dat echter die > Parabels" niet met de gelijkenissen van den Bijbel op ééne lijn mogen gesteld worden, ook niet als letterkundige producten, blijkt uit het volgende die wij hier inlasschen, waaruit tevens blijkt van welke geest Friedrich

Adolf Krummacher was, lAzaf, de heerlijke zanger en harpspeler, zat des middernachts in de opperzaal van zijn huis.

Zijn harp stond voor hem, door de stralen der maan verlicht, en zijn aangezicht gloeide, want hij peinsde over een loflied, tot eere des Heeren die den hemel en de aarde schiep en alles wat daarin is. Zoo zat Azaf en peinsde en de harp rustte voor hem. Toen dacht hij: ik wil gaan op de tinne van het dak, om de heerlijkheid van den sterrenhemel te aanschouwen. Heerlijker zal dan ook mijn lied klinken. Zoo sprak hij en droeg zijn harp op de tinne van het huis, en zag naar den hemel, en zag Orion en den wagen aan den hemel en he gansche leger des hemels dat zwijgend over zijn hoofd trok in eeuwigen glans.

Beneden hem lag de heilige stad en de dalen en bergen in het licht der maan, en de men schen sliepen in de stilte van de middernacht. En de wind van de middernacht speelde in zijn harp en de snaren beefden. Maar Azaf verstomde en zweeg en legde zijn hoofd op de harp en weende. Toen de dag aanbrak, en het volk tot den heiligen berg opging en het gewoel der menschen tot hem kwam, richtte Azaf zich op en ging naar beneden en hij bewoog de snaren van de harp met kracht. En zijn geest verhief zich op de vleugelen des gezangs boven het gewoel der menschen!

Herman zijn vriend kwam tot Azaf, den heiligen zanger, en sprak tot hem: Zijt gij niet altijd vroolijk en blijde! Uw aangezicht blijft steeds hetzelfde, helder als het aangezicht van den hemel, ofschoon gij zooveel hebt geleden. O, leer mij deze kunst Azai! Toen sprak Azaf: Zie Herman, ik heb een vriend die mijne ziel liefheeft. Ofschoon hij veraf schijnt, zoo is hij toch altijd mij nabij en vervult mijne ziel. Aan hem deel ik elke gedachte en elke gewaarwording van mijn hart mede. Ik erken hem in het morgenrood en in het avondrood, ja ik zie hem in elke bloem des velds en speur zijn adem in het suisen van den wind. Maar, vraagde Herman, wanneer het leed u nadert? Azaf antwoordde: O, Herman ik houd aan mijn vriend vast; hij is mijn troost, en zijn lietde verheft mijne ziel. Ziet gij hoe de ondergaande zon de zwarte wolken boven ons verguldt? "

In de herfst van het jaar 1807 schudde de jonge professor in de Theologie het academisch stof van zijne voeten, en verliet de ouderwetsche Duisburger gehoorzalen, om zich als predikant naar Kettwig aan de Roer te begeven.

Kettwig is tegenwoordig een fabriekstadje, toen was het een boezemdorp bestaande uit heren derwaarts verspreide hofsteden. Toen de gewezen hoogleeraar door zijne gemeente feestelijk werd ingehaald, was het hem alsof over dit heerlijk oord nog iets van het ideale van het paradijs zweefde. De beide oudste knapen van elf en tien jaren, Fritz en Emil, waren blijde dat zij vari den druk van het Duisburger gymnasium bevrijd waren. Het onderwijs dat zij bij hun vader ontvingen, liet hen veel tijd over voor het groene woud. Dikwijls moest het onderricht op den weg gegeven worden, deels onderbroken, deels opgehelderd door voorbeelden uit de praktische theologie. Wanneer het ruwe jaargetij de naderde, dan gebeurde het wel da de vader met een wiegelied voor de sluimerende aarde te huis kwam, dat hij onderweg gedicht had.

Over het geheel beviel hem zijn werkkring. - Ook in den winter vond hij het landschap schoon. Men was hem met groote vriendelijkheid te gemoet getreden. Maar hij was door het Duisburger leven tot een zekere traagheid vervallen, die hij slechts van lieverlede kon overwinnen. Voelde hij zich onder den last der pastorale verantwoordelijkheid gedrukt, dan was het hem ook verdrietig dat hij zijn preeken moest bestudeeren. Hij dacht dat een boer gelijk had, wanneer hij meende, dat bij een predikant die gestudeerd heeft, de preek van zelf moest uitstroomen, gelijk bij een mensch, die op een isoleertafel geplaatst is, de electrische vonken. Dan gevoelde hij zich als iemand, die op den Geest des Heeren, wanneer hij Haar niet had, ook geen aanspraak kon laten gelden. De Bijbel lag voor hem als een oneindig hoog boek. Het wilde hem niet gelukken, zijn eigen plaats in het rijk Gods recht op te vatten of, gelijk hij het uitdrukte: zich zelven in zijn kleinheid te kennen. Kenmerkend zijn de woorden: iSoms heb ik bij den doop de woorden: iDit leven, hetwelk toch niets anders is als een gestadige dood" met volkomen overtuiging en met een bewogen gemoed uitgesproken — dikwijls ook weder weggelaten.

Toen ik onlangs voorbereiding hield, kon ik den zegenwensch: »De God des vredes heilige u" enz. door eene onbeschrijfelijke aandoening niet e uitspreken en moest alle krachten inspannen om aan het' einde te komen. Zoo is het met de menschen gesteld, die den Heere meer phantasie gegeven heeft, als zij dragen kunnen. Dikwijls had ik gaarne den kansel met den huzaren of Ulanen mantel verwisseld. Wanneer ik in zulk een toestand van onvrede verkeerde, kon ik niet schrijven. Daarbij was het mij moeilijk wetenschappelijke studie te laten rusten, en mijne Grieken en Romeinen hebben goede rust. Zij komen mij soms voor wereldsche boeken te zijn en het lezen daarvan als afgoderij.

Mijn verstand zegt mij wel, dat zulke gedachten dwaasheden zijn, maar ik heb voor het verstand niet het minste respect. Ik heb iemand noodig die mij er op — en te recht helpt, — Ook dat ik mijn ambt uit een huishoudelijk opzicht leer waardeeren is goed, — Het is toch een gewichtige zaak en al kan ik ook geen predikant zijn gelijk ik moest, ik behoor toch voor mijne vrouw en voor mijne kinderen te zorgen. Ik heb in de Kerstweek achtmaal gepreekt, en nog gaat het steeds zoo voort. Met den tijd zal ik mij er wel aan gewennen minder te studeeren. Schema's van anderen kan ik niet gebruiken, zij schijnen mij meest dun, mager en vol kunstgrepen te zijn, die ik niet gebruiken kan. Ook wil het mij niet gelukken een gedachte breed uit te spinnen en bij wijze van dikke soep voor te dragen, waarin menigeen een meester is, die anders niet slecht preekt, wanneer hij het maar niet bederft door de lange sleep, die geweldig ruischt en ratelt, "

WiNCKEL.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 augustus 1897

De Heraut | 2 Pagina's

Buitenland.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 augustus 1897

De Heraut | 2 Pagina's