GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Officieele Berichten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Officieele Berichten

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rectificatie.

Rectificatie.

Op den zendingsdag te Haarlem, te houden op lo October, zal, wegens verhindering, 7iiet de zendeling leeraar W. Pos, maar Ds. Dijkstra van Smilde optreden.

Namens de Classis: ^ H. HANGELBROEK, Scriba. Vijfhuizen, 24 Sept. 1900.

Verslag van de Centrale Pastorale Conferentie.

Na het verslag van den Secretaris bekwam Ds. A. Doorn van Franeker het woord en hield een referaat over: „Het hooge belang der exegese voor de bediening des Woords, " waarvan de hoofdinhoud hier volgt.

Op het hooge belang van de Bediening des Woords wordt allereerst door referent de aandacht gevestigd. „Jezus zelf" zoo spreekt hij, „is de hoogste Profeet en Leeraar, en zijn profetisch ambt zet Hij nog steeds door de bediening des Woords in het midden der gemeente voort. Hij heeft daartoe gegeven sommigen tqt apostelen, sommigen tot profeten, sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leeraars. De herders en leeraars, hier de Dienaren des Woords, zijn de instrumenten des Heiligen Geestes, door wie; Hij zijn Woord tot de gemeente brengt. En gelijk de Heere tegenover Satan stond met het: „Daar staat geschreven", en de Godsmannen van den ouden dag kwamen met een „zoo waarachtig als de Heere leeft, " zoo hebben ook zij te staan en te komen met de autoriteit der Heilige Schrift, de Heere zelf door hen sprekende voor zoover en zoo menigmaal zij ook het Woord Gods brengen. Het licht van dat Woord hebben zij voorts te laten schijnen op elk terrein van het gebied, dat ter hunner bearbeiding Toor hen ligt.

De vraag: „Wat zegt de Heilige Schrift? " is dan ook met het oog op de bediening des Woords in het midden van de vergaderde gemeente van Christus een vraag van het hoogste gewicht. Het antwoord op die vraag is eensdeels zeer gemakkelijk, want het Woord des Heeren is eene lamp] voor den voet, waarom wij leeren de perspicuitas scripturae, de „duidelijkheid der Heilige Schrift." Aan de andere zijde is de beantwoording dier vraag moeilijk met het oog op de diepten, die in 'sHeeren Woord liggen verscholen. Met hét oog op die moeilijkheid leeren de Roomschen, dat de kerk het orgaan is, waardoor de Heilige Geest zijn Woord uitlegt. Wel aanvaarden de Gereformeerden de potestas doctrinae van de kerk, maar niet in dien zin, dat de persoonlijke vrijheid van den exegeet aan banden worde gelegd. De Exegese moet door grammatischen historischen arbeid den juisten zin van het geschrevene weergeven, lettende-op de analogia scripturae. Zij moet niet alleen naspeuren wat de schrijver dacht bij het schrij­ ven, maar ook den verborgen zin der Schriften vatten. Zij bewaart voor eenzijdigheid, zoodat men niet eenzijdig redeneert van uit het organisch verband der S< ; hriften zonder een oog te hebben voor de afzonderlijke uitspraken, en evenmin het tegenovergestelde doet; zij bewaart voor mysticisme en scholasiicisrae, voor willekeur en valsch vernuft. Analytisch synthetisch opgevat is zij van hoog belang voor de Homiletiek, voor de eenheid in de preek, waarborgt altoosdurende frischheid en zal als exegesis popularis de prediking niet doen ontaarden in een dor betoog.

Dit nauwe verband tusschen exegese en gezonde prediking wordt door de geschiedenis geleerd. Let op den horailetischen arbeid van Chrysostomus en Augusiinus. Inzicht in de Schrift was voor hen een vereischte voor de prediking, wat ook in het werk de doctrina Christiana van den laatstgenoemden kerkvader duidelijk uitkomt.

De predikatie in de middeleeuwen werd hol en leeg doordat de exegese haren winterslaap inging. Het Humanisme bracht verbetering in den vorm; na de Reformatie kwam het Schriftuurlijk karakter der preek op den voor grond. Luther pakt het liart van den tekst, hoewel formeele eenheid bij hem gemist wordt. Hij is exegeet en geheele stukken uit zijne kerkpostülen zijn als commentaren gebruikt. Calvijn was de „orateur exegete" en oefende machtigen invloed uit door de bediening van het Woord. Ook in ons vaderland was men niet blind voor het hooge belang der exegese. Dit komt duidelijk uit in de Wezelsche artikelen en in verschillende predikaties, die het licht zagen. Maar toen de theorie van Semler ingang vond werd het Woord niet meer bediend.

Het hoog belang der Exegese dringt tot zelf standigheid in het gebruik der commentaren, tot bestudeering van die vakken, die debibliologische groep vormen, tot studie der talen, vooral ook van den nieuwen inhoud van het Nieuw Testamentisch Grieksch. Een goed exegeet moet op de hoogte zijn met de geschiedenis des Bijbels. De H. S. is eene historische verschijning. Er moet ook gelet op het eigenaardig karakter der boeken.

Huldigt men hetzij de ideële, hetzij de coccejaansche opvatting der profetie, zoo komt men tot gansch andere resultaten, dan wanneer men een profetie verklaart naar de eischen, die zij zelve stelt.

Zoo ook, wanneer men de zeit-, end-of reichfgeschichtliche exegese eenzijdig toepast op het boek der openbaring, verarmt de bediening des Woords.

Strengelijk moet ook de eenheid tusschen Oud en Nieuw Verbond gehandhaafd, opdat de preek aan talmudische verklaring zij gespeend. Ook moet gelet op de bepaalde vormen en verschijningen, waaronder het leven zich vertoonde bij het Israëlitische volk.

Bovenal is het noodig een open oog te hebben voor Hem, die het Middelpunt der Schriften is.

„Was het oog niet zonverwant,

„Het zou haar licht niet kunnen vatten.”

Na het uitspreken van dit referaat, dat met de meeste aandacht werd gevolgd, ontvangt Ds. Doom bij monde van den Voorz. een woord van welverdienden dank.

Tot debat of tot het stellen van vragen wordt nu gelegenheid gegeven.

Ds. Kramer van Stroobos maakt daarvan aanstonds gebruik, en zijne ingenomenheid met het het gesprokene betuigende, richt hij tot referent de vraag:

1. Hoe men handelen moet als onze dogmatiek in botsing komt met onze exegese? en

2. Wat de exegeet te doen heeft, als het blijkt, dat de algemeen vaststaande vertaling niet de juiste is?

Ds Wolsink vraagt hierbij, of wij in onze exegese niet te veel aan de belijdenis zijn geboden.

Ds. Doorn antwoordt, dat ongetwijfeld een zeer gewichtig punt door Ds. Kramer wordt ter sprake gebracht. Wij hebben, zegt hij, onze dogmatiek op te bouwen uit de exegese van afzonderlijke Schriftuurplaatsen, en bij dien arbeid vooral op het organisch verband te letten. Komt onze dogmatiek echter in botsing met onze exegese, dan hebben wij te vragen of onze dogmatiek wel bestaanbaar is met de H. Schrift. Wij moeten daartoe intusschen niet gemakkelijk overgaan, en vooral niet om wat wij in botsing met onze exegese achten aanstonds als zoodanig te leeren. Liever zou hij wachten, nauwkeuriger onderzoeken, naar meerder licht uitzien. Niet onmogelijk blijkt dan in overeenstemming te zijn, wat men eerst achtte met de Schrift, of met zijne dogmatiek, op de Schrift gegrond en uit de Schrift geput, niet overeen te komen.

Blijkt het voorts, dat de algemeen vaststaande vertaling niet de juiste is, dan moet de exegese dienstbaar zijn om het dogma te zuiveren, dat uit die onjuiste vertaling werd opgebouwd.

Ook behoeft de belijdenis ons niet te binden. Zoodra blijkt, dat onze belijdenis met de rechte exegese der Schrift in botsing komt, hebben wij den kerkdijken weg te bewandelen om tegen die belijdenis ons bezwaar in te dienen.

Ds. Kramer komt nogmaals terug op het verschil, dat er tusschen de eene en de andere vertaling des Bijbels bestaat. Hij oordeelt, dat wij allen één vertaling moeten hebben en dat de kerk geroepen is ons een betere vertaling te geven dan die wij nu hebben. De tijd is wellicht voor zulk een arbeid nog niet rijp; er moet meer eenheid komen. Indien we echter niet vertragen, maar volhoudend arbeiden, zal de kerk ook tot dien arbeid kunnen overgaan.

Ds. Plet vraagt: moet men in de exegese niet denzelfden weg bev/andelen in betrekking tot de belijdenis, als men dien bewandelt in betrekking tot de dogmatiek? met welke vraag Ds. Brummelkamp instemt, en die in bevestigenden zin door referent wordt beantwoord.

Ds. Ploos van Amstel geeft in bedenking, of de vraag tot oplossing is gekomen, wat de exegeet moet doen, wanneer hij met de aangenomen vertaling in strijd komt?

Referent antwoordt, dat de vertaling niet onfeilbaar is en het daarom geoorloofd is van de vertaling af te gaan.

Leidt dit niet, wordt er weder gevraagd, tot groote willekeur van de predikanten?

Geantwoord wordt: de taaistudie gaat vooruit en door het licht dier studie weten we nu meer dan voor 300 jaren. Mogelijk verschil kunnen, en mogen we niet ontwijken.

Ds. Scheps acht het niet raadzaam een tekst te gebruiken, waarvan tweeof drie verschillende vertalingen gegeven worden.

Referent zegt: wanneer wij kunnen zeggen, wat de juiste is, waarom dan niet? Een vertaling, die voor allen bindend is, kan moeielijk gegeven worden.

Ds. - N^Diiemer_vraagt Joog: Welk gezag heeft men ten aanzien van de verschillende vertalingen te volgen?

De Voorz. antwoordt: In het laatstbedoeld geval is het zeker het best zich te houden aan de Staten-verlaling. Die vertaling is wel niet evenzeer als onze belijdenis met kerkelijk gezag bekleed, maar toch door de kerk ons gegeven, en zoolang de kerk ons geen andere geeft, hebben wij ons aan die vertaling te houden. Ook beveelt ze zichzelve in vergelijking met andere aan. Evenwel ook hier k»n worden : aangewezen, dat we met een werk te doen hebben dat voor verbetering vatbaar is, hoe uitnemend de mannen ook waren, aan wie we het hebben te danken.

In den Staten-Bijbel zelven wordt in de Kantteekeningen bij tal van teksten ook een andere vertaling opgegeven; b.v. bij Joh. 14: „gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij", voegen zij nog drie andere vertalingen. Gedurig leest gij een meer letterlijke vertaling aangeduid met het voorafgaande: Hebr. of Gr. Hier en daar is de inlassching ontegensprekelijk onjuist, b.v. I Cor. I : 28 „en hetgeen niet is, opdat Hij hetgeen (yet) is te niete zoude maken", waardoor de tegenstelling 7iiei zijn en zijn onkenbaar wordt; die invoeging heeft dan ook vele uitgevers van den Bijbel verlokt om niet te veranderen in niets. Dat „nief hier een subjectieve ontkenning is, komt ook niet uit in de vertaling, maar wordt terecht in de Kantteeke-. ning aangeduid. In Openb. 22 : 2 is Aoor heidenen vertaald hetzelfde woord, dat in 21:24 en 26 door volkeren vertaald is, hoewel de Kantt. op den eerstgenoemden tekst terugwijst naar de laatstgenoemde. Door die vertaling „heidenen" wordt de uitlegging van Op. 22 : 2 nog moeilijker dan ze toch reeds is. En zóó zijn er meer.

Wanneer nu het minjuiste óf onjuiste van eene vertaling gansch duidelijkvis, watirom zou dan de dienaar des Woords niet een andere vertaling mogen volgen, met aanwijzing van de gronden die hij daarvoor meent te hebben? Dit zal echter steeds met groote voorzichtigheid, bescheidenheid en openheid moeten gedaan worden, en het kan en mag slechts de vrucht zijn van grondige studie en nauwlettend overwegen. Indien de dienaar in alles toont het vertrouwen der Gemeente waardig te zijn, zal de Gemeente daardoor niet worden geschokt; en tot nadere toelichting en verantwoording zij men steeds ten volle bereid.

Voorts wijst hij er op, dat wel moet worden onderscheiden, of de afwijking van ons exegetisch resultaat de Schrift geldt, óf de belijdenis, öf de dogmatiek. Is ons resultaat in strijd met de doorgaande leer of met afzonderlijke duidelijke uitspraken der Schrift, dan is het daardoor vanzelf veroordeeld, want de Schrift kan niet in het allergeringste met zich zelve strijden. Is het in strijd met eenig stuk der belijdenis, dan hebben wij ons veelmalen te bedenken, en - opnieuw te onderzoeken, eer wij onze exegese voor de juiste houden; omdat in de belijdenis de Kerk haar geloof uitspreekt, als vrucht van de verlichting des Heiligen Geestes in de voorgaande eeuwen.

Blijven wij echter bezwaar houden, dan moeten wij niet ons gevoelen, ons dogma, zoo ge wilt, gaan prediken, maar het bezwaar gaan kenlsaar maken in den kerkelijken weg. Komt onze exegese niet in strijd met de Schrift, en ook niet met de belijdenis, dan is het betrekkelijk van weinig beteekenis dat zij afwijkt van de dogmatiek, die als zoodanig het werk is van dezen of genen Godgeleerde, en niet door de kerk geijkt. Niemand echter ga voor den Bijbel zitten, alsof hij geheel de exegese nog eens moest en kan overdoen, maar ieder sluite zich aan bij _ wat God heeft gegeven, en gebruike de belijdenis als wegwijzer, doch de Schrift zelve alleen als den onfeilbaren uitlegger van zichzelve en den rechter van alle u tlegging en leering. En het zij steeds onze bede, dat de Heere ons leide tot dieper en helderder inzicht in de Schrift en tot verrijking en, waar 't noodig mocht zijn, tot verduidelijking en verbetering der belijdenis.

Instemmend met referent wijst spr. nog op het hoog belang van exegetische studie voor de bediening des Woords. 't Is zoo treurig als de leden der Gemeente denken of zeggen: de dominee gaat niet op den tekst in, maar redeneert er om of over heen — waarvan een karakteristiek geval wordt meegedeeld. De behandeling van perikopen is doorgaans nuttiger dan van een of een half vers; insgelijks die van Bijbelboeken achtereen. Alleen wie het Woord Gods predikt, bedient, arbeidt volgens zijn roeping en kan de gemeente bouwen. Spr. wijst hierbij nog aanbevelend op de „Feeststoffen" van Ds. J. Bavinck.

(Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 september 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Officieele Berichten

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 september 1900

De Heraut | 4 Pagina's