GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Gemeene gratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Gemeene gratie.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

LAATSTE REEKS.

XLII.

HET HUISGEZIN.

II.

Want zoo iemand zijn eigen huis niet weet te regeeren, hoe zal hij voor de gemeente Gods zorg dragen? I Tim. 3 : 5

Indien dan het Huisgezin uit de Schep ping of, wil men, uit de Natuur is, en mei ui de Genade die zangt, noch ook uit de Gemeene gratie, met wat recht en in welken zin spreken we dan van Tiet „Christelijk Huis gezin.'" Hierover mag niet worden heenge loopen. Ziet men toch in het Huisgezin to op zekere hoogte een schepping van he Christendom, dan komt ongemerkt ons huiselijk leven onder de voogdij van het kerkelijk instituut te staan. De kerkeraad zoekt en erlangt dan zeker zeggenschap in uw Gezin. Daardoor verliest het Gezin iets van zijn zelfstandig karakter. Het besef van eigen verantwoordelijkheid wordt verzwakt, en juist daardoor de kracht tot verweer van eigen vrijheid ook tegenover de Overheid gebroken. De uitkomst heeft dan ook geleerd, dat in landen, waar het zeggensschap van de Kerk over het Gezin toenam, de albemoeiing van den Staat steeds verder voortschreed, en dat omgekeerd de burgervrijheden het fierst verdedigd zijn onder die volken, die de zelfstandigheid van het Gezin ook tegenover de Kerk sleeds gehandhaafd hadden. Met name in de landen van Gereformeerde ontwikkeling, in Zwitserland, Nederland, Schotland en Amerika, is deze vrije burgerzin het krachtigst opgebloeid, en heeft de vrijheid van het Gezin tegenover de Kerk, ook aan de vrijheid in de maatschappij tegenover de Overheid ruggesteun verleend. In Gereformeerde kringen zou men derhalve de traditiën der vaderen verloochenen, zijn adel wegwerpen, en te kort schieten in zijn heilige roeping, indien men uit over-Christelijkheid de zelfstandigheid van het Gezin aan kerkelijke invloeden prijs gaf; en tegen dit gevaar nu ligt het verweer niet in nurkschheid tegenover de kerkelijke ambtsdragers, noch in belemmering van het kerkelijk huisbezoek, maar in de prediking juist door de Kerk en in de belijdenis juist door het Huisgezin van het stuk der Gemeene gratie.

Stelt men het zich voor, alsof in de Kerk al het heilige, goede en Gode-welbehagelijke schuilt, zoodat deswege al wat buiten de Kerk valt, indien het al niet uit den Booze is, dan toch, als beheerscht door demonische invloeden, te mijden en te vlieden is, dan is er ook geen ander Huisgezin dien naam v/aard, dan het Christelijk Huisgezin, en hoort ook het Huisgezin althans in de voorhoven van de Kerk zijn plaats te vinden. Er is dan niets dan de wereld die in het booze ligt, en de Kerk die uit God is. En wie, op dit standpunt staande, in het Gezin een zegen van God ziet, kan het dan niet wel anders dan onder de Kerk thuis brengen. Buiten de Kerk moge dan een caricatuur van het Gezinsleven gevonden worden, maar alleen in de Kerk kan dan ook het Huisgezin wortelen, in den voor dat Gezin bestemden levensbodem. Daartegenover nu stelt de belijdenis der Gemeene gratie de waarheid, dat er niet tweeërlei, maar dat er drieërlei terrein in het leven is: i". het terrein van zonde en misdaad (de wereld die in het booze ligt); 2". daartegenover het heilige terrein van het kerkelijk leven, en 30. daartusschenin het terrein der Gemeene gratie, waarop het menschelijk leven voortbloeit, wel door de zonde aangetast, maar door Gemeene gratie tegen ganschelijk verdorren behoed. Op dat derde terrein ontmoeten we dan voorts tweeërlei verschijnselen. Ten eerste verschijnselen, die nieuw door de Gemeene gratie zijn ingesteld, en hiertoe behoort dan met name de Overheid, het arbeiden in het zweet zijns aanschijns, het baren met smarte enz. Maar ook ten tweede verschijnselen, die hun ontstaan en bestaan aan de schepping danken, en waarop de Gemeene gratie slechts behoudend van ter zijde inwerkt; en onder deze staat dan het Huisgezin op den voorgrond, en, in verband met het Gezin, het Huwelijk en het Vaderlijk gezag. Leert nu de historie, dat de Roomsche Hiërarchie, onder den invloed van den volksaard en de levensusantiën der Zuidelijk-Europeesche natiën, de juiste verhouding tusschen Kerk en Huisgezin, ten koste van het vrije Ge-zinsleven, gewijzigd heeft, en dat de Doopersche richtingen eveneens; ook waar ze de Kerk prijs gaven, het Gezinsleven geheel in de sfeer van het geestelijke oplosten, dan springt het in het oog, hoe juist de Gereformeerden, onder den invloed vanden volksaard en de levensusantiën der Noord-Europeesche natiën, bijzonderlijk geroepen waren, ten deze de juiste verhouding te herstellen. Dit is dan ook geschied; en het kan niet genoeg betreurd worden, dat in de eeuwen, die op die der Reformatie gevolgd zijn, theologische en sociologische schrijvers, en onder de laatsten ook de schrijvers over de zedekunde, door te weinig op het stuk der Gemeene gratie te letten, ook de zelfstandigheid van het Huisgezin, zoo tegenover de Overheid als tegenover de Kerk, op verre na niet met genoegzame veerkracht gehandhaafd hebben. Zelfs moet gezegd, dat het juist de uitdrukking: „Het Christelijk Huisgezin", is geweest, die, misverstaan, in dat opzicht zooveel kwaad heeft gesticht.

Het Gezinsleven is alle eeuwen door op getreden in verschillende graden van zuive heid, en kan nu nog in drie categorieë worden ingedeeld. Er is een Gezinsleven dat door de zonde tot caricatuur is gewo den. Er is een Gezinsleven, dat, zonder to hooger adel op te bloeien, toch het grond type van het Gezin nog in tamelijk zuivere vorm vertoont. En er is in de derde plaat een geheiligd Gezinsleven, dat men kortwe het Christelijk Gezinsleven noemen kan. D eerste categorie vertoont nauwelijks eenig spoor van hooger opvatting van het men schelijk leven. De tweede categorie vertoon den zegen van de Gemeene gratie. De derde categorie den heiligenden invloed van de Christelijke religie. Dit worde echter niet zóó verstaan, alsof deze drie categorieën door vaste grenzen van elkander afgescheiden zouden zijn. Integendeel, tusschen deze drie categorieën liggen schier eindelooze overgangen. Licht, schemer en donkerheid gaan niet dan ongen^erkt en langzaam in elkander over. En zoo is het ook hier. Telkens staat ge voor verschijnselen van Gezinsleven, waarbij ge aarzelt, of ge ze in de eerste dan wel in de tweede, in de tweede of wel in de derde categorie zult indeelen. Maar al gaat het uit het nachtelijk donker ongemerkt morgenschemeren, en al gaat ge uit den morgenschemer ongemerkt in het volle daghcht over, toch heft ge daarom die onderscheiding niet op, en weet ge zeer wel, dat er eerst een ure is, waarin alles nog in nachtelijk duister school; dat er daarna een ure kwam, waarin de morgenschemering doorbrak; en dat er ten slotte een ure komt, waarin niemand meer aan duisternis of schemering denkt, maar ieder weet, dat de zon aan den hemel staat te glanzen. En zoo nu ook is het hier. Hoe ongemerkt toch de overgangen mogen zijn, toch zijn er toestanden aanwijsbaar, waarvan ieder voelt, dat er niets anders in openbaar wordt dan de caricatuur van het ezenlijke Gezinsleven; andere toestanden aarvan ieder voor oogen ziet, dat er ook onder eenigen Christelijken invloed, dank zij e Gemeene gratie, toch een wezenlijk Gezinseven in te eeren valt; en eindelijk nog weer oogere toestanden, waarin de Christelijke eligie aan het Gezinsleven metterdaad het hristelijk stempel heeft opgedrukt.

Deze drie categorieën nu vindt ge én historisch én sociaal geschieden. Historisch, in zooverre er volken aanwijsbaar zijn, waarin het Gezinsleven zoo goed als onderging, andere volken waarin het Gezinsleven enkel door natuurlijke kracht in eere stand hield, en eindelijk volken in Europa en in Amerika, waarin het Gezinsleven zijn hoogeren adel vertoonde. Maar dezelfde onderscheiding valt ook sociaal in Europa en in ons eigen land op te merken. Ge vindt in sommige achterbuurten onzer groote steden, en in sommige huizen van zeer gefortuneerde lieden, een Gezinsleven, dat nauwlijks dien naam waard is, en waarin de zonde, 'tzij dan door armoede, hetzij door overdadige weelde, alle etrekkingen van het Gezinsleven vergifigd en verwoest heeft. Naast die bedorven ategorie, vindt ge bij ongeloovigen en onekeerden niet zelden een Gezinsleven, dat nmiskenbaar een hooger karakter veroont, ook al mist het den Christelijken tempel. En eindelijk vindt ge onder de ieden van Christelijke belijdenis, zoowel bij oogere als bij lagere standen, dat edeler n rijker Gezinsleven, dat in aller oog zich ls een Christelijk Gezinsleven aandient. en kan dus niet zeggen: Al het heidenche is aboluut slecht, en alles wat onder en Doop viel, is absoluut goed. Integeneel, er zijn onder heidensche volken èn roeger geweest, èn nu nog te vinden, geinstoestanden, die in meer dan één opzicht 1 het Gezinsleven vah menige Christelijke familie beschamen.

De historische onderscheiding teeken zich af naar gelang de Gemeene grati flauwer of sterker op de natiën inwerkte. Me duidt dit gemeenlijk aan doe* te zeggen dat er ook buiten de sfeer der Christelijk religie volken zijn, die tot beschaving en hoogere ontwikkeling geraakten, en ander natiën die van zulk een beschaving en ont wikkeling verstoken bleven. Dit scheid , zichzelf meer of min naar de rassen en r landstreken af. Het zwart gekleurde ras i niet dan bij hooge uitzonderingen tot hoo ­ gere ontwikkeling geraakt. Afrika bergt de ­ meeste menschelijke ellende. Hier heerschen , het Kannibalisme, de herfst-rooftochten ­ waarin de ééne stam den anderen uitmoordt, de meest dierlijke wellust, he t menschenoffer als eertijds in Tomboktu, de ­ slavernij in haar gruwlijksten vorm. Van hoogere ontwikkeling is hier geen spoor, noch in de staatsinrichting, noch op wetenschappelijk gebied, noch in de kunst. En hoe hoog ook de Zulu's onder deze negers mogen staan, toch is ook hun leven den naam van menschelijk leven, naar onze opvatting, nauwlijks waard. Welnu, waar zulke toestanden het menschelijk leven beheerschten, daalde het Gezinsleven tot steeds lager peil, en al zijn de grondtrekken van het Gezinsleven ook bij deze volken nog altoos herkenbaar, toch zijn schier alle trekken van dat Gezinsleven, de verhouding van man en vrouw, van ouders en kinderen, van broeders en zusters onderling, er soms tot onherkenbaar wordens toe vervalscht. Ge ziet nog een caricatuur van wat het Gezinsleven zijn moet, maar het wezenlijk Htdsgezin ontbreekt schier geheel. — Heel anders daarentegen vindt ge het-Gezinsleven in Azië, vooral in" die streken, waar de veel wij verij nog niet doordrong; en nóg hooger vorm vertoonde het bij de Romeinen in hun bloeitijd, bij de Kelten, bij de Germanen, kortom, bij die volken, die dragers waren of worden zouden van de algemeene menschelijke ontwikkeling. Vooral zoo lang deze volken in hun eenvoud van leven volhardden, en de weelde nog niet vernielend binnendrong, vindt ge bij hen een wezenlijk Gezinsleven, dat soms tot op benijdenswaardige hoogte trouw, kuischheid en aanhankelijkheid vertoonde. Een keerpunt kwam hierin eerst, toen de voorspoed en weelde brooddronkenheid deed opkomen, en met name onder de keizers van Rome nam het zedebederf zoo hand over hand toe, dat de wettelijk in stand gebleven vormen van het officieele Huwelijk tot een belaching werden. — Eerst door den invloed van de Christelijke religie is toen ook bij deze hooger aangelegde en rijker ontwikkelde volken het Huisgezin tot die fijner en edeler existentie pgeklommen, die nu nog voor alle geoopte volken de zenuw van hun nationale racht is. Hoe hoog ook het Gezinsleven n het Rome der Republiek stond, toch ordt ook dit Romeinschc Huisgezin geeel in de schaduw gesteld door wat het hristelijk Huisgezin ons thans met name nder de volken van noord-Europa en merika te aanschouwen geeft.

En evenzoo staat het met deze drie categorieën, naar de sociale onderscheiding, in het Christelijk Europa. Ge vindt in de achterbuurten van onze groote steden dusgenaamde gezinnen, waarin man en vrouw ongehuwd samenleven, of ook gehuwd zijnde, telkens burengerucht maken door hun getwist en krakeel, zoo niet door geregelde mishandeling en vechtpartijen. Ouders die hun kinderen verwaarloozen, voorgaan in allerlei ondeugd, op straat laten verwilderen, mengen in het slechtste gezelschap, misbruiken voor geldverdienste (de moeder niet zelden haar eigen dochter) en ze mishandelen op den koop toe. Evenzoo broeders en zusters, die als de hond en de kat met elkander leven, elkander afstelen wat ze kunnen, en niet zelden zich verheen in tergende bloedschande. Van den ruwel die overdadige weelde soms oner hoogere standen in het Gezinsleven brengt, ehoeft hier niet veel gezegd te worden. e processen van echtscheiding, met name n Engeland, verhalen maar al te droef, ot wat laagheid weelde ons menschelijk even verzinken doet. Doch hetzij zulke oestanden zich onder de armsten, hetzij e zich onder de rijksten voordoen, ze geen, waar formeel de ofiicieele huwlijksormen nog worden in stand gehouden, van et Gezinsleven niets dan de caricatuur te anschouwen. Het zijn van God verlaten roepen onder de laagst-en hoogst-staanen op de sociale ladder, die tot het bouen van het Gezinsleven onbekwaam, slechts an zijn verwoesting werken kunnen. — Daar s aast vindt ge. God zij dank, een breede z lasse, in lager én in hooger standen, die zon-h v der uit het geloof te leven, en meest om kerk noch religie zich bekreunend, toch in burgerlijken zin een eere voor uw land zijn. Stille gezinnen, waarin één man me ééne vrouw in kuischheid saamleven, ouders en kinderen in hartelijke liefde met elkander omgaan en vurig aan elkaar gehecht blijken, en broeders en zusters elkanders steun en troost zijn. Soms ontvangt ge zelfs den indruk, alsof in sommige dezer gezinnen een onderlinge vereering de plaats van de verlaten vereering van den Hoogen God heeft ingenomen. En eindelijk vindt ge tal van gezinnen, insgelijks onder lieden van hooger en lager rang, waarin het Gezinsleven een nog hooger adel vertoont, omdat er het gebed en de liefde van Christus gekend wordt, en een nóg heiUger Geest al de geledingen van het Gezinsleven adelt.

Hierbij echter zij men tegen éene, zeer voor de hand liggende, misvatting op zijn hoede. Zoo licht toch beeldt men zich in, dat in alle Christelijke kringen het Gezinsleven hoog staat, en dat het in alle niet-Christelijke kringen uit zijn aard op lager peil moet blijven. En dit nu is volstrekt niet zoo. Reeds de heiUge apostel vond het noodig, met name de gemeente in Corinthe, en die op Creta, ernstig te vermanen, om toch in het voeren van een goed Gezinsleven niet te kort te schieten; en nu nog toont de ervaring maar al te droef, hoe er gevallen te over zijn aan te wijzen, die ook in Christelijke kringen gewagen van zeer te veroordeelen verhouding tusschen man en vrouw, van zeer slordige opvatting van de opvoeding der kinderen, van in het oog loopend gebrekkige regeering van het Huisgezin, van zeer ongunstige verhouding tusschen vrouwen en dienstboden en van zeer onlieve verhouding van de kinderen jegens hun ouders en onderling. Er zijn gezinnen van belijders van den Christus, ie kortweg een schande voor den Christenaam zijn. En omgekeerd staat hier tegenver, dat ge in ongeloovige, d. i. hier niet belijende kringen, soms gezinnen aantreft, die m een voorbeeld toonen van innige harteijke liefde tusschen man en vrouw, tusschen uders en kinderen, tusschen broeders en usters, en tusschen heeren en dienstbaren. ezinnen, waarvan menig oprecht Christen ls hij er kennis meê maakt, inzichzelven chier zucht: Ik wilde om wat liefs dat het n mijn huis zoo was!

Hiermede is niet ontkend, dat over he geheel genomen de huislijke toestanden in de kringen der belijdende schare nie verre verkieslijk zouden zijn boven de toe standen in wereldsche kringen. Ook waa we er steeds op uit zijn de dingen bij hun naam te noemen en allen Farizeeschen zuur deesem uit te bannen, opdat het oog ook voor het betere in niet-belijdende kringen helder openga, toch ligt niets verder van ons, dan dat we den Christennaam zouden willen lasteren. En toch, het zou hier laster zijn, zoo we, over het geheel genomen, den zegen en den invloed van de Christelijke religie op het Gezinsleven miskennen wilden. Het belijdend deel der natie is nog steeds het beste deel van ons volk, dat door ingetogenheid, stilheid, eenvoud en huislijken zin zich gelukkig onderscheidt. Waar we alleen op wijzen is, dat niemand ich inbeelde, alsof het in den Christelijken ring alles goud zou zijn wat er blinkt, en lsof buiten onzen kring zelfs de glans van et zilver ontbreken zou. Wie zoo denkt n spreekt, sluit moedeloos zijn oog voor e werkelijkheid, zoo voor de werkelijkeid der eere, die onder de ongeloovigen, ls voor de werkelijkheid der schande die nder ons voorkomt. Als regel staat het ezinsleven in Christelijke kringen hooger, aar de uitzonderingen zijn lang zoo zeldaam niet, dat het Gezinsleven in ongeovige gezinnen het Gezinsleven, waarin e Christus beleden wordt, op zeer ernstige ijze beschaamt. Dan is het zuurdeesem an het Christendom er wel, en ook zijn r wel de drie maten meels, maar men ergat het zuurdeesem in het meel te legen, en zoo kon er van de heerlijke doorring van de drie maten meels geen sprake zijn.

Valt hieruit nu een aanklacht tegen het Christendom af te leiden, en blijkt er de machteloosheid van de Christelijke Religie it.-" Geenszins. Er blijkt alleen uit, dat en te eenzijdig zich aan zijn belijdenis er zaligheid vastklemt, en niet helder geoeg inziet, dat het Gezinsleven en het uwelijksleven, ook geheel afgescheiden van nze zaligheid, ons een roeping voor dit leven tellen. De vraag: Wat moet ik doen om alig te worden.'' doelt rechtstreeks op et eeuwige leven, op de einduitkomst an onze worsteling, op onze verhou-ding als zondaar en zondaresse tot de Majesteit, de Heerlijkheid en de Ontfer minge Gods. Het heil in Christus, de t verzoening door het bloed des kruises, en de hope der heerlijkheid van de kinderen Gods gelden voor een ieder persoonlijk, ook a sterft hij in de jaren zijner jonkheid weg en al kwam er voor hem van een Huwelijk of van Gezinsstichting nooit sprake De Godzaligheid in dien zin genomen, heeft zeer zeker óok een belofte voor het tegenwoordige leven, maar toch slechts door afschaduwing; in hoofdzaak en ten principale is de Christelijke religie, in dien zin genomen, gericht op het leven aan de overzij des grafs. Het is de weelde van den pelgrim op zijn reis naar het beter vaderland. Het Huisgezin daarentegen, het Huwelijk, het Gezinsleven, en al wat daarmede samenhangt, heeft rechtstreeks voor hiernamaals geen beteekenis. Jezus sprak het duidelijk uit: In den hemel zullen ze zijn als de engelen Gods, en noch ten huwelijk nemen, noch ten huwelijk genomen worden. Al moge dus het Gezinsleven zijdelings óók zijn beteekenis voor het Koninkrijk der hemelen hebben, in hoofdzaak en primordiaal is het een instelling voor dit aardsche leven, dat gehoorzaamt uit dien hoofde aan wetten die niet in het Kruis van Golgotha, maar in de Schepping en in de Natuur gegeven zijn, d. w. z. die niet uit het geloof in Christus, maar uit ons creatuurlijk bestaan voortvloeien. Wie dit nu helder inziet, die verstaat dat tweeërlei roeping tot hem uitgaat: de roeping om te gelooven ter zaligheid, maar ook de roeping om zijn God te dienen in dit aardsche leven, naar de voor dat aardsche leven gestelde ordinantiën; en neemt diensvolgens voor dit geloof ter zaligheid zijn toevlucht tot de Particuliere genade, gelijk voor die aardsche roeping tot de Gemeene gratie. Wie daarentegen die beide niet onderscheidt, maar verwart, waant o, zoo hcht, dat gelooven en belijden ter zaligheid het één en al is, en dat getrouwheid in de huislijke roeping, vergeleken bij dat zooveel hooger doel, nauwlijks meetelt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 november 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Gemeene gratie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 november 1900

De Heraut | 4 Pagina's