GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Nogmaals Ds. Littooij.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nogmaals Ds. Littooij.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onze broeder Littooij zendt ons een repliek op onze aanteekening onder zijn vorig stuk. Gaarne verkenen we, mits het hier bij blijve, daaraan voor ditmaal nogmaals, en dan ook nu onder onze leaders, plaats. Zijn schrijven luidt aldus:

Hooggeachte Redacteur!

Van uwe welwillendheid overtuigd om ook nog deze regelen in de Heraut op te nemen, veroorloof ik mij nog op te merken, dat er over de quaestie, hoe de opleiding wezen moet (Universitair of Seminaristisch) en van wie ze moet uitgaan (van de Kerken of van de Vereeni ging voor Hooger Onderwijs op Geref. grondslag) in de officieele stukken veel meer geschreven is dan gij, hooggel. heer, liet afdrukken en alzoo lezen liet.

Eerst als afgedrukt wordt wat door de Deputaten, en bijnamo door de Synode te Assen in 1888, te Kampen in 1889, en te Leeuwarden in 1891 over de zaak besproken en besloten is, blijkt het waarover het in casü in de eerste en in de tweede plaats ging. En ik durf het aan, een onzijdige commissie te benoemen en haar te vragen al deze bescheiden te onderzoeken, en daarna te zeggen, of het niet ontegenzeggelijk in de eerste plaats ging om de vraag: Zidlen de Kerken, ook na de Vereeniging eene eigene Inrichting hebbeji, voor de opleicling harer toekomstige dienaren des Woords, althans wat hunne Godgeleerde vorming aangaat, of zal deze opleiding gegeven worden hoofdzakelijk door de Vereeniniging voor Hoo ger-Onderwijs op Geref. grondslag? Tegelijk werd, maar in de tweede plaats, gezegd: het eerste is Seminaristisch en het tweede Univer­ sitair. Ik durf echter ten bewijze niet alles afschrijven, wat op evengenoemde Synoden daarover gesproken en daarvan gedrukt is, omreden ik dan te veel plaatsruimte in uw geëerd en veelgelezen blad vraag. Over een ruimte daarvoor noodig kan alleen een Redacteur zelf beschikken.

Vergun me echter, Hooggeachte Redacteur, iets ten bewijze voor hetgeen ik zoo even zeide af te schrijven.

Op de Synode te Assen in 1888 kwam de zaak het eerst aan de orde. Art. 18 zegt: „Thans wordt aan de orde gesteld punt 4: „De verhouding tusschen Kerk en Theologie: “

„Dat de Kerk niet zonder Theologie kan zijn, wordt door alle Praeadviseurs duidelijk aangetoond. Niet minder wordt er op gewezen, dat de Kerk voor de bewaring van het pand der waarheid er groote behoefte aan heeft, dat hare toekomstige dienaren des Woords onderwezen worden door godzalige en bekwame mannen. Ook deelen allen de overtuiging, dat wij het veiligst gaan, wanneer de Kerk eene Theologische School heeft, die van haar uitgaat, zoodat zij niet slechts toezicht daarop heeft, maar zelve zorgt voor alles wat met haat in betrekking staat, zooals de benoeming der Professoren, de aanneming van studenten en de examina. Haar bestaan valt dan samen met dat der Kerk.”

Het slot der discussie was, dat van de drie voorstellen het volgende met 23 tegen 14 stemmen werd aangenomen: „De Synode oordeelt, dat in geen geval het beginsel worde prijsgegeven, dat de Kerk hare eigene Inrichting tot opleiding harer leeraren hebbe. Door de Synode te Kampen werd in plaats van art. 14 der Concept acte het voorstel Littooij aangenomen, en het spreekt óók uit: „De gezamenlijke Kerken zullen haar eigene Theologische School hebben.”

In art. 172 der Synode te Leeuwarden 1891, lezen wij met het oog op de door de provincie ingediende voorstellen: „Uit het ingewonnen praeadvies en de daarna gevoerde discussie wordt duidelijk, dat er nog al een vrij uiteenloopend verschil is over de vraag of de opleiding van dienaren des Woords alleen van de Kerk moet uitgaan, en of we daarover nu reeds beslissen zullen.”

Aangenomen werd het voorstel van Friesland: „De Synode handhave het beginsel, dat de Kerk geroepen is eene eigene Inrichting te hebben tot opleiding harer leeraren, ten minste •wat de Godgeleerde vorming van dezen betreft.”

Uit deze aangenomen voorstellen nu blijkt m. i. ontegenzeggelijk, dat het niet ging om de vraag: Universitair of Seminaristisch. Van Seminaristisch is zelfs geen sprake. En dat, Hooggel. Heer, zou er immers hebben moeten instaan, bijaldien het daarom gegaan had; want de door u genoemde Seminaristische mannen wonnen het, van Assen tot Amsterdam, waar de vereeniging gesloten werd.* Van het begin af tot het laatste toe is er alleen sprake van, dat de Kerken hare eigene Inrichting voor de opleiding moeten hebben en houden. Dat dit nu Seminaristisch genoemd en als zoodanig gequalificeerd werd, is waar. Doch wij verkregen hetgeen wij tot voor Gods aangezicht meenden te moeten hebben, en twistten overhel andere, over die benamingen, niet.

Bij de Vereeniging in 1892 te Amsterdam lezen wij dan ook in het stuk door„Kuyper c. s." geteekend: „Dat zij genoegen neemt met de slotverklaring der CHrist. Gereformeerde Synode te Leeuwarden, zijnde van dezen inhond:

En eindelijk wat de opleiding tot het leeraarsambt betreft, oordeelt de Synode te moeten handhaven het beginsel, dat de Kerk geroepen is eene eigene Inrichting tot Opleiding harer leeraren te hebben, tenminste wat de godgeleerde vorming betreft.”

Ook vervrijmoedig ik mij, Hooggel. Heer, op te merken, dat uit uitgeen gij „Ten tweede" noemt, juist blijkt, dat het de 27 broederen te doen was, niet om een Seminarium, maar wèl om eene eigene Inrichting der Kerken voor de opleiding.

En wat Tl, hooggeschatte Redacteur, „van het hart moet" in betrekking tot den heer Kappeyne van de Coppello, dat bevreemdde mij zeer om tweeërlei reden:

Ten eerste, omdat bij dezen man, „geslepen als weinigen", ook door u, naar hij Ds. Donner en mij zeide, vóór ons insgelijks advies is gevraagd.

Veroorloof mij dan ook de vraag: was hij voor ons wèl, maar voor ulieden geen gevaarlijk man ?

En al staat iemand, wanneer hij ten strijde wordt geroepen, principieel legen u over, kan hij als raadsman dan toch niet zeggen, zooals het is ? Doch ten tweede, en wat alles afdoet met het oog op uw slotzin: („die insinuatie schijnt doel te hebben getroffen, en het is aan het daardoor blijkbaar gestichte kwaad, dat we nu reeds twaalf jaar lijden") is, dat al wat Mr. Kappeyne gezegd heeft, door ons gezegd was vóór Ds. Donner en de ondergeteekende bij hem kwamen. Mitsdien kan zijne insinuatie niet het kwaad gesticht hebben, daar hij, wat de gevolgen van art. 14 der Concept-acte betreft, zeide wat wij altijd en lang vóór hem gezegd hebben. Dat wij het vóór Kappeyne, zooals Ds. Donner hem terstond zeide, ingezien en uitgesproken hebben, ga ik u, Hooggel. Heer, bewijzen. Ds. Donner toch werd eerst op de Synode te Kampen als Deputaat gekozen, en eerst geruimen tijd daarna — de onderhandelingen stonden toen immers een heelen tijd stil —-droegen de Deputaten ons op Kappeyne's advies in te winnen, over de rechtsverhoudingen. Op de Synode te Kampen nu — en daarop wilt Gij, Hooggel. Heer, wel letten — dus lang voor wij naar Kappeyne gingen, was de geheele strijd hierover reeds beslist. Wat Kappeyne, geheel uit zich zelven, zeide, komt slechts overeen met hetgeen op bladz. 52 der notulen van de Synode te Kampen te lezen staat. Het |uidt: „Eén der afgevaardigden zegt, dat hij onmogelijk met art. 14 kan medegaan; vandaar, dat hij het amendement heeft ingediend. Het is zoo duidelijk mogelijk, dat de Theologische School volgens dit artikel in de Vrije Universiteit moet opgaan. Aan een soort Seminarium, waar de laatste hand gelegd wordt aan de geestelijke vorming, heeft te Assen niemand onzer gedacht. Ook is het eene afwijking van allen regel, dat in deze Conceptacte aan eene Vrije Universiteit, die niet eens het eigendom van ééne der partijen is, zulk eene eereplaats wordt gegeven.”

Daarop zeide dan ook Ds. Donner terstond: Mijne mede afgevaardigde en anderen wezen

daarop reeds een en andermaal. Met de meeste hoogachting, Hooggel. Heer, ben ik als altijd

Uw dw. Dr. en Br. in Christus, A. LITTOOIJ.

Middelburg, 25 Maart 1901.

Deze opmerkingen veranderen niets aan den stand van het geding Door ons toch is nooit ontkend, dat de „eigen inrichting" in 1892 geconditioneerd en gewaarborgd is; maar de „eigen inrichting" der kerken is en blijft altoos seminaristisch, en kan niet universitair zijn. Voorts blijft het feit vaststaan, dat in 1889 de 40 van Utrecht en de 17 van Kampen, blijkens de officieele stukken, dit ongenoegzaam vonden, en universitaire opleiding uit beginsel aanbevalen.

Op Kappeyne komen we niet terug. Hem in rechtsquaesties te raadplegen is destijds steeds door ons zelven aangeraden. Dat hij buiten de rechtsquaestie zijn advies óók in zake de School gaf, was zijn slimmigheid. En hierdoor heeft hij de broederen die hem raadpleegden, in hun o. i. onjuiste opvatting bevestigd en gesterkt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 april 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Nogmaals Ds. Littooij.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 april 1901

De Heraut | 4 Pagina's