GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Buitenland

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Buitenland

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zuid-Afrjka. Eene toespraak waaruit de tegenwoordige toestand in Zuid Afrika te kennen is.

Ontzaglijk veel is er in Zuid-Afrika te doen, om eenigermate te herstellen, wat door den oorlog werd verwoest. Niet enkel stoffelijke schade is door den bijna driejarigen oorlog geleden. Dit blijkt uit een toespraak, gehouden bij de opening van de vergadering van den Ring van Swellendam in de Kaapkolonie.

Wij zien hieruit, hoe de broeders in die kolonie, die altijd onder Engelsch bestuur is geweest, zich de nooden aantrekken van hunne stamen geloofsgenooten in de overweldigde Zuid-Afrikaansche republieken. Wij laten de toe­ spraak hieronder volgen:

Het is met een gevoel van groote blijdschap en innige dankbaarheid jegens den Heere, dat ik u heden op deze vergadering verwelkom. Er is een periode over ons hoofd gegaan, die eigenaardig is in de geschiedenis van Zuid-Afrika. 't Was ons lot kennis te maken met „krijgswet" en te ondervinden wat het beteekent ons zelven niet te mogen gorden en wandelen alwaar wij wilden; ja, er zijn van onze leden, die hebben moeten ervaren, wat het is van een ander te worden gegord en te worden gebracht waar zij niet wilden. Het was eene pijnlijke kennismaking voor ons, die vrijgeborenen zijn; doch daar ook dit onder het Godsbestuur viel, willen wij met den grooten Apostel zeggen: „Wij weten dat dengenen die God liefhebben alle dingen medewerken ten goede, namelijk dengenen, die naar zijn voornemen geroepen zijn." Wij verwachten zeker dit „goede" door de genade Gods na dezen nog rijkelijk te smaken. Het is nu alles weer gelukkig voorbij. ^Vij ademen weer vrij en danken den Heere er voor. Ons oog gaat echter verder, en wij vestigen het op dat waarvan de „krijgswet" met hare kwellingen en grieven maar een der bijkomende euvelen was. Wij bedoelen den verschrikkelij ken Zuid Afrikaanschen oorlog, eene gebeurtenis die in herinnering zal gehouden worden, totdat de jongste dag aanbreekt. Toen wij drie jaren geleden onze Ringvergadering te Caledon besloten, werd het eerste schot gedaan. Toen wij twee jaren geleden té Napier vergaderden, woedde hij in al zijn hevigheid. Verleden jaar maakte hij het voor ons onmogelijk om of Sy node of Ring bijeen te roepen. Ook deze oorlog is, Gode zij dank, ten einde, het bloedvergieten is gestaakt. Maar ach, deze oorlog heeft Zuid-Afrika, ons dierbaar Zuid-Afrika in een puinhoop verkeerd. Meer dan vierduizend harer edelste zonen rusten in het stof des doods. Meer dan een-en twintig duizend harer moeders en kinderen liggen in de stille aarde om alleen met de laatste bazuin weer te worden gewekt. Zuid-Afrika heeft meer dan vijf en twintig duizend harer beste inwoners verloren, en zij zal dit verlies nog lang na dezen voelen. Het is een treurig en bijna onherstelbaar verlies.

Dit is echter op verre na nog niet af. (Wij onthouden ons van de politieke zijde der zaak, omdat dit een kwestie is, die buiten onze bevoegdheid als een kerkelijk lichaam ligt. Wij wijzen op andere gevolgen van den oorlog.) Voor den oorlog hadden wij jn Zuid-Afrika twee kleine, doch welvarende staten, en twee welvarende koloniën. Er was finantieele bloei. Vele der landelijke en dorpsbewoners waren mildelijk bedeeld met aardsche goederen; men kon ze rijk genoemd hebben. Heden zijn er duizenden tot den bedelstaf gebracht, zonder een dak boven het hoofd, zonder middelen om het absoluut noodzakelijke aan te koopen, zondfer eenig vooruitzicht voor de toekomst.

Vóór den oorlog zag men in Z.-Afrika bloeiende gemeenten, aanbiddende in sierlijke kerkgebouüilÜÜÜÉi& l wen, gemeenten, die hunne leeraren behoorlijke woningen en toereikende bezoldigingen ver schaften. Heden ziet men, o hoevele van dezelfde gemeenten uit de verstrooiing langzamer hand weer bijeen komen, maar verarmd, de kerken en pastorieën in zeer vele gevallen geplunderd en vernield, zoo niet geheel vernietigd, en niet in staat om 't beschadigde te herstellen, noch om de voor hen zoo onmisbare herders en leeraars van levensonderhoud te voorzien.

Het schouwspel dat een groot en schoon deel van Zuid-Afrika oplevert, is dat van eene ruïne. Het overblijfsel van vroegere heerlijkheid. Wij zwijgen echter en aanbidden, want de Heere heeft dit toegelaten. De reden, waarom Hij zulks deed, zullen wij later eerst verstaan.

Dit alles is ongetwijfeld zeer treurig. Maar er is iets dat veel treuriger is. Wij bedoelen de zedelijke puinen, die de nalatenschap van den oorlog vormen. Berichten uit de kampen en van elders, geruchten, die alleszins ver trouwbaar zijn, toonen dat de moraliteit van velen een geduchten slag heeft gekregen. Ook de godsdienstzin heeft er veel door geleden. Op commando en als leden van stads-en disfrictswachten, of als vrijwilligers, hebben velen, "vooral van onze jeugd, geleerd zich aan onverschilligheid of losbandigheid over te geven, en Gods heilige |wetten met voeten te vertreden. De oorlog is wel voorbij. Maar „wat hij wrocht blijft duren."

Geen waar lid der Ned. Ger. Kerk kan dit alles aanzien en onbewogen blijven. Er zijn dan ook vele tranen hierover geweend, zoo niet altoos tranen der oogen, dan gewis tranen des harten. Doch tranen verhelpen de zaak niet. Er moet iets meer gedaan worden. En wat zou dit wel wezen? Op de puinen weer bouwen, of wilt gij liever, de puinen wegruimen en andermaal bouwen. Een groote ramp heeft Zuid-Afrika getroflen. Wij moeten zien haar weer te herstellen.

En hoe zullen wij dit aanleggen ? Wij moeten op stoffelijk gebied onze verarmde mede-li; nd en geloofsgenooten helpen met onze middelen. Wij hebben dit alreeds gedaan. Wij doen zulks nu. Wij willen het ook nog verder doen. Kunnen wij niet allen uit onzen overvloed geven, dan willen wij uit onze armoede bijdragen naar vermogen. Wij willen geven zooveel wij kunnen, en zoolang 't moge noodig wezen, totdat onze medebroeders weer in staat zullen zijn voor zichzelven te zorgen. Onze bete broods willen wij met hen deelen, totdat zij weer hun eigen brood hebben.

En ook op kerkelijk gebied kunnen wij hen niet in verlegenheid laten. De pastorieën en kerkgebouwen moeten weer hersteld worden. De salarissen der predikanten moeten worden gevonden, totdat de gemeenten weer in staat zijn hare zaken zelf te behartigen. En hoe zullen wij dit aanleggen ? Wij richten onze oogen naar het Moderamen of de Syn. Comm. onzer Kerk om ons in dezen den weg aan te wijzen. (Of zal er eene vergadering van de Synode in het voorjaar van 1903 wezen? ) Er moest op dit punt systematische en eendrachtige samenwerking zijn en dan zullen wij slagen. En men handele toch spoedig.

De herstelling echter van den godsdienstzin en het zedelijk gevoel is eene zaak, die niet met handenarbeid en geldelijke bijdragen kan geschieden. Andere dan stoffelijke middelen worden vereischt. Wij meenen dat de volgende drie noodig zijn: een gestrengheid, die kan bestraffen en straffen; een liefde, die met innerlijke ontferming kan bewogen worden; en een geloof, dat God aangrijpen kan in het gebed om de kracht van zijn Heiligen Geest over de gevallenen en afgedwaalden. Zijn deze middelen voorhanden, dan kan op menige puinhoop nog een degelijk gebouw verrijzen.

Het is geen gemakkelijke taak die voor ons ligt. Ruïnen worden moeilijk hersteld. Onmogelijk is zij echter niet. Toen Nehemia van Susan naar Jeruzalem kwam om de verwoeste stad te herstellen, was het tooneel dat zijn oog trof, zeker allertreurigst. Doch hij ondernam het in den naam des Heeren en voleindigde het. Zijne leuze was bij den aanvang: „God van den hemel, die zal het ons doen gelukken en wij zijn knechten zullen ons opmaken en bouwen". Kn de uitkomst heeft hem niet beschaamd gemaakt.

Zal het ons in deze gelukken, dan moeten wij onszelven de volgende vragen doen: Beschouwen wij het als onze roeping om mee te doen aan dit groot werk van herstelling? Moeten wij helpen om Jeruzalems verscheurde muren te herbouwen ? Men moet het niet als een soort speelwerk aanzien, maar als een ernstige onderneming. Wie derhalve den drang niet voelt, mag maar gerust de handen er afhouden. Is iemand echter waarlijk mensch en christen, hij kan niet anders dan zijn plicht in dezen zien.

Dan komt een tweede vraag: Verwachten wij dat dit werk zal slagen ? De uiterlijke stoffelijke reconstructie kan door geld en handenarbeid geschieden. Maar hoe is het met de zedelijke en godsdienstige herstelling ? Waar de hindernissen en moeilijkheden zoo vele en zoo eigenaardig zijn ? Daarvoor is noodig bovenmenschelijk vermogen. Gods kracht alleen kan op dit gebied weer oprichten. Daartoe zal er veel moeten gebeden worden. En, Iaat het eerlijk erkend worden, dat men gemakkelijker stoffe lijke hulp en goeden raad kan bekomen dan geloovige voorbidding. „Eeu krachtig gebed des rechtvaardigen vermag veel". Wie aan het gehed gelooft, zal ook verwachten dat het werk zal slagen.

Een derde vraag zal wezen: Hebben wij ons den Heere ten dienste gesteld, als een Nehemia om door Hem tot dat doel te worden gebruikt? Wie zich aan de voeten Gods heeft gelegd om puin te verwijderen en weer te bouwen, kan en zal Hij gebruiken. Er is ontzaglijk veel te doen, zoodat niemand behoeft te meenen dat zijn dienst onnoodig zal wezen. Het zal lang duren voor dat Zuid-Afrika tijdelijk, zedelijk en godsdienstig weer zal staan, waar zij drie jaren ge leden stond. Ieder mag dus zijn aandeel nemen, en wij zullen elkander niet in den weg staan. Het zou echter niet recht wezen om, sprekende van den onlangs geëindigden oorlog, alleen op de donkere zijde te letten. Er zijn een paar heldere lichtpunten, welke wij dienen in het oog te houden, en waarvoor wij God behooren te danken. En dan is het eerste de offervaardigheid van duizenden in Afrika en buiten Afrika. Toen de nood der lijdenden bekend werd, hebben de christenen hier en in Europa en Amerika bijna met elkander gewedijverd in het toezenden van hulp. En nog gaat het hulpbetoon voort. Rijken en armen dragen hunne gaven bij om de behoeftigen in hunne ellende te gemoet te komen. Hoe heerlijk is het deze broederlijke liefde te zien! Als een glinsterende ster fonkelt zij in dezen donkeren nacht van droefenis en smart. Wij danken er den Heere voor. Deze treurige oorlog heeft ons geleerd dat er nog liefde op deze zelfzuchtige wereld is. Dankt God er voor!"

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 januari 1903

De Heraut | 4 Pagina's

Buitenland

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 januari 1903

De Heraut | 4 Pagina's