GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Geachte Redactie !

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geachte Redactie !

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nu in De Heraut telkens weer over Dr. Isaac Adams gesproken wordt, acht ondergeteekende zich verplicht het door hem bewaarde stilzwijgen in deze even te verbreken.

Onder het opschrift „eene rectificatie" wordt vroeger ongunstig oordeel aanmerkelijk verzacht en eindelijk gezegd: „De hoofdoorzaak waarom het comité, dat zich ten doel gesteld had om Adams' arbeid in Perzië te steunen, besloot zich te ontbinden, is geweest, dat het is ge bleken, dat genoemde heer het vertrouwen van zeer velen in Amerika en Perzië mist."

Zij 't mij vergund, even deze bewering tegen te spreken, en zoo tevens iets te zeggen over de klachten (in dit en in een vorig artikel) inzake het niet waarschuwen van uit Amerika. Hoogstwaarschijnlijk zal ik verder noch in Uw blad noch in correspondentie op deze zaak ingaan, 't Is mij te pijnlijk, over iemand die een broeder heette, aldus te schrijven. Alleen de overweging, dat niemand anders dan mijn ^eisgenooten ik, (door ons persoonlijk onderzoek in den Kaukasus en in Westelijk Perzië) dit kunnen doen, alsmede door de nog onder ons berustende — ten deele zeer bezwarende — schriftelijke bewijzen van uit Perzië; Constantinopel, Amerika en Engeland, noopt mij ditmaal tot spreken. Overigens ben ik niet gezind hierover mij meer uit te laten dan in een of andere lezing mocht te pas komen, of bij de uitgave onzer reisherinneringen mocht noodig blijken.

Gij voelt, Geachte Redactie, dat het comité uiterst lichtvaardig gehandeld zou hebben, indien de „rectificatie" juist ware, en in beslisten strijd met het Negende Gebod. Dat niet alle menschen wèl van Dr. Is, Adams spraken, wisten wij wel, eer het comité ons beiden naar Perzië zond. Geen van ons beiden zou dan ook de aanzienlijke kosten, en de vermoeienissen, ontberingen en gevaren van dezen tocht hebben op zich genomen om tot een zóó schraal (en reeds te voren bekend) resultaat te komen.

Er waren reeds in den zomer van 1902 eenige ongunstige berichten uit Amerika gekomen. Maar meestal in zeer vagen en zwakken vorm. En zeer gunstige getuigenissen stonden er tegenover.

Toen is aan verschillende bekende en bevoegde personen geschreven (grootendeels door Dr. Is. Adams zelven opgegeven, alsof zij ge tuigen ten zijnen gunste zouden zijn), en de antwoorden zijn ingekomen tijdens of na onze reis. Zij zijn met andere (voornamelijk uit verschillende plaatsen in Perzië) vermeerderd, zorgvuldig onderzocht. En het Rapport door Ds. van der Linden en Ds. Feringa aan het comité overgelegd, omvatte zoowel deze brieven als de in het Oosten gedane persoonlijke waarnemingen.

Het comité nu heeft zijn besluit genomen op grond van dit Rapport, nadat de brieven deels in Dea Haag en deels in Utrecht aan Dr. Adams zijn bekend gemaakt, nadat hem in Zaandam het Rapport was voorgelezen en afschrift daarvan was gegeven, en nadat Dr. Adams in persoon in de vergadering te Utrecht gelegenheid had gehad zich te verdedigen.

De hierin gelegen gronden zijn, kort samengevat, de volgende:

1. Dat geloofwaardige en invloedrijke predikanten en zendelingen schriftelijk, en onderteekend, en met-aanvoering van getuigen, inzake persoon en arbeid van Dr. Is. Adams de meest ongunstige verklaringen afleggen;

2. Dat juist een deel van degenen op wie hij zich ter zijner verdediging beroepen had in Amerika en in Perzië, met dit afkeurend oordeel instemmen;

3. Dat hij ten onrechte beweerd heeft bevoegd te zijn tot de Bediening des Woords;

4. Dat uitofiicieele bescheiden het ongunstig oordeel der Synode, die daarover beslissen moest, is gebleken;

5. Dat zulks in lijnrechten strijd was met door hemzelven gegeven voorstellingen;

6. Dat geen gunstig oordeel kan geveld worden over zijn vele inzamelingen van gelden ten behoeve van zijn arbeid in Perzië waarvoor (in het voor hem gunstige geval) slechts een klein gedeelte daarvan kan noodig geweest zijn;

7. Dat geheel deze beweerde zendingsarbeid een uiterst onbeduidend karakter droeg;

8. Dat zij des te meer twijfelachtig is geworden, nu hij (volgens zijn eigen getuigenis) de voornaamste helpers: Isachan, Absalom George, Joseph, Abraham met hun gezinnen en nog eenige anderen als landverhuizers naar Canada ging begeleiden, hoewel hij in Perzië beweerd had in te zien, dat hij niet aldaar kon gemist worden en zij zijn voorname werkkrach ten heetten;

9. Dat èn in den Kaukasus èn in Perzië aan mijn reisgenoot en mij bleek, dat hij in geen geval voor zendingsarbeid onder Mohammedanen geschikt was;

10. Dat zoowel zijn houding in Urmia en in Tabriz als zijn verklaringen bij verschillende gelegenheden onwaardig en onwaar zijn gebleken ;

11. Dat hij met list (hoewel te vergeefs) getracht heeft, mijn reisgenoot en mij buiten gemeenschap te houden met wie iets ten zijnen nadeele konden getuigen; en dat hij niet heeft durven aanvaarden de hem bij herlialing dringend aangeboden gelegenheid om zich onder de gunstigste omstandigheden te zuiveren van de zeer zware beschuldigingen, in zeer scherpe termen door de Amerikaansche missie te Urmia tegen hem ingebracht, hoewel wij hem telkens wezen op de gevolgen van zijn weigering;

12. Dat het steunen van zijn arbeid alleen zou zijn uitgeloopen óf op een verrijken van hem en de« zijoen of — erger nog — op een hoogstverderfelijke concurrentie met de voortreffelijke Amerikaansche missie (in wier onmiddellijke nabijheid — ongeveer een kwartier afstands — hij ondanks afraden zijn arbeid wilde aanvangen); terwijl deze zending na tientallen jaren van worsteling daar een uitstekend werk verricht en (zoowel bij Mohammedanen als bij Christenen van allerlei gezindheid) zich hooge achting heeft verworven; een achting waarvan ooggetuigen als Dr. G. D, Mathews, Ds. van der Linden, en ondergeteekende, het welverdiende gaarne constateeren.

Dat na zulk een Rapport (sinds nog versterkt door een paar na de opstelling aan het licht gekomen laaghartige handelingen) de arbeid van dezen Doctor in de medicijnen niet gesteund wordt door het comité, zal wel niemand bevreemden.

Sluitend met de mededeeling, dat ik natuurlijk niet namens het [ontbonden, en dus niet meer bestaande] comité schrijf, maar op grond van mijn eigen ervaringen en onderzoekingen, en dat ik alleen (en mijns ondanks) schrijf, opdat wie gewaarschuwd wil wezen, gewaarschuwd zij, J

dankzeggend voor de verleende ruimte,

Uw Dw. J. H. FERINGA.

Zaandam, 7 Februari 1903.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 februari 1903

De Heraut | 4 Pagina's

Geachte Redactie !

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 februari 1903

De Heraut | 4 Pagina's