GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Gezegend zij hij, die daar komt.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gezegend zij hij, die daar komt.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

[KERSTFEEST]

Gezegend zij hij, die daar komt in den Naam des Heeren! Psalm iiS: 26a.

De jubel van Christus' Kerk op aarde gaat weer uit voor het kindeke van Bethlehem. Harer is weer de blijdschap, datgeboten is de Zaligmaker, welke is Christus, de Heere, in de stad Davids.

Want in dat kindeke, ontvangen van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria; in dat kindeke, door zijn moeder gewonden in doeken en gelegd in de kribbe, ziet zij den eenigen Zoon van God, die de ware raenschelijke natuur heeft aangenomen, het Woord dat vleesch geworden is, den eenigen Zaligmaker, uit wien al de geestelijke schatten van wijsheid, gerechtigheid, heiligheid en verlossing haar toestroomen; in dat kindeke ziet zij haar eeuwigen koning.

En op haar kerstfeest, haar Christusfeest, vergezelt zich aan het gedenken van het feit der geboorte van haar koning weer de vreugde over al wat zij in hem en door hem bezit; en die vreugde uit zich dan in den jubel:

Gezegend zij de grooie koning, Die tot ons komt in 's Heeren Naam, Wij zegenen u uit 's Heeren woning. Wij zegenen u al te zadm.

Niet altijd is dat vreugdegevoel over de geboorte van haar koning bij de Kerk even sterk en krachtig.

Daar zijn tijden waarin zij er niet, schier niet aan gedenkt, waarin zij het vergeet; en dan wordt ook al zwakker en zwakker en verstomt eindelijk haar jubel.

Het is toch op a? .rde zoo heel ander."; dan in den hemel.

Daar is alles stabiel^ vaststaand, onverderlijk.

Hier alles labiel, wankelend, onstandvastig, veranderlijk.

En labiel als al wat is op de aarde, is op aarde nog de Kerk van Christus, des trijdeade. 't Zijn menschen.

Zwakke raenschea, al hebben zij ook, wat andere menschen missen, uit hun tweede geboorte een ander leven dan het tijdeiijkaardsche: een geestelijk-hemelsch.

En onstandvastig, nu eens in bruisende kracht als de wateren, die zich storten van de bergen, dan weer zwak als het water van een vliet, stroomt dat andere, dat geestelijk leven door hun ziel.

En als dat leven in de ziel dan zoo heel zwak zich beweegt, ja schijnbaar stilstaat, dan wijkt de vreugde des heils, want dan vergeet de ziel de weldadigheid Gods, gedenkt niet meer de goedertierenheden des Heeren, en dan besterft ook de jubel.

Maar stabiel als al wat is in den hemel, is in den hemel de Kerk van Christus, de triomfeerende; is in den hemel, de hoogste hemelen, ook de wereld der engelen, het hemelsche heirleger, de heirscharen des Heeren, de trawanten rondom Zijn troon, staande nevens Hem, aan Zijn rechter, en aan Zijn linkerhand (i Koningen 22 : 19).

't Zijn daar heilige engelen en 't zijn daar Engelen, die nimmer gezondigd hebben; zielen die van hun zonden èf zijn.

Daar is een geestelijk-hemelsch leven, dat altijd forsch en krachtig stroomt.

Een vaste, onveranderlijke stemming van eeuwige zaligheid,

Dààr vlieden droefenis en zuchting weg en is niets dan eeuwige vroolijkheid en blijdschap.

En daarom is het dd^r een eeuwig zingen van Gods goedertierenheden.

Ook van Zijn goedertierenheid in hef geven van Zijn eeniggeboren Zoon.

Een kl maar toejubelen aan Gods mensch geworden Zoon van het:

Gezegend gij de groote Koning, Die tot ons komt in 's Heeren naam.

Gelijk in den hemel, alzoo moest het ook op aarde zijn.

Maar zoo is het niet door de zonde.

Dan, tegen die zonde heeft zij te strijden, de Kerk van Christus op aarde; tegen die zonde heeft te .strijden ieder harer leden.

Opdat het koninkrijk kome.

Opdat de wil van onzen Vader geschiede ook op de aarde, gelijk in den hemel.

Te strijden tegen de zonde in geloof, onder gebed, met en door het Woord.

Opdat het hemelsche het aardsche worde; het stabiele vervange het labiele; het vaste ket wankele.

Opdat, gelijk in den hemel, de jubel over de geboorte van den Zaligmaker:

Gezegend »ij de groote Koning, Die tot ons komt in 's Heeren Naam, ook op aarde, nimmer wijke van de lippen van Gods volk, van Gods kind.

En al zal dit ideaal nu ook eerst worden verwezenlijkt in de toekomst van Christus, wanneer God zal zijn alles in allen (i Korinthe 15 : 28), toch moet dit ideaal voor de Kerk van Christus op aarde zijn als de leidstar, waarnaar zij haar gang door de eeuwen richt.

Daarom heeft zij noodig haar dagen van goede boodschap; haar dagen van gedenken.

En onder deze ook haar Kerstdag.

Opdat door te gedenken aan het evangelie der geboorte van haar koning, weer vast worde haar wankelende blijdschap, weer opklinke haar wegstervende jubel.

Gezegend zij de groote koning.

Die tot ons komt in 's Heeren Naam,

Zoó greep uitnemend onze berijming den dieperen zin van het woord uit den iiSen psalm: Gezegend zij hij, die daar komt in den naam des Heeren,

Deze psalm is een feestlied, gezongen bij de inwijding van den nieuwen, den tweeden tempel te Jerusalem.

Uit het land en de stad trekken naar den tempelberg de scharen van feestgangers. Zij wekken elkander op om den Heere te loven.

Israel, de priesters, de godvruchtigen, zij allen jubelen het uit, „dat Zijne goedertierenheid is in der eeuwigheid."

Zij zingen er van hoe, de HEERE redding bracht na bang gevaar.

Daar nadert de schare den tempel en voor zijn poorten gekomen, heft zij aan:

„Doet mij de poorten der gerechtigheid open; ik zal daardoor ingaan, ik zal den HEERE loven" (Vs. 19).

En dan worden de poorten der gerechtigheid, de tempelpoorten waardoor men tot de gerechtigheid, tot de gemeenschap met God komt, voor het volk des Keeeren geopend. En als zij dan door de poorten gaan, zingen zij :

„Dit is de poort des Heeren; de rechtvaardigen zullen er door ingaan."

En als nu de schare, „de kinderen der gevangenis, die deden de inwijding van het huis Gods met vreugde", zooals het heet in Esra 6:16, dus met hun offerdieren, met hun runderen, hun rammen en lammeren en geitenbokken zijn binnengetreden, dan worden zij daar verwelkomd door priesters en levieten, zingende bij het geklank van trompetten en cimbalen.

Die zingende priesters en levieten loven den HEERE omdat Hij verhoord, omdat Hij redding heeft geschonken.

Zij zingen van den steen dien de bouwlieden hebben verworpen en die nu tot een hoeksteen is geworden; beslissing des Heeren, wonderlijk in hunne oogen. Zij zingen hoe deze dag der inwijding is de dag dien de Heere gemaakt heeft, en wekken op tot verheuging en blijdschap, En dan stijgt op in hun lied de bede:

Och! HEERE geef nu heil!

Och! HEERE ! geef nu voorspoed (vs. 25).

„Geef toch heil", of zooals er in het oorspronkelijke staat, hosjianna, het Hebreeuwsche woord, waaruit later het bekende hosanna ontstond.

En eindelijk zegenen de ontvangende priesters en levieten in dit hun lied de binnenkomende schare. Zij, de priesters en levieten, zegenen die schare in den Naam des HEEREN. In Jehovah's Naam heetenzij die schare welkom in den nieuwen tempel. Evenals op het einde van Psalm 129 is dan ook hier de woordschikking: Gezegend in den Naam des Heeren zij hij, die daar komt.

Deze 118e Psalm, dit lied der tempel wijding, was in later tijd onder Israël een van de meest bekende volkszangen. Het was toen geworden hèt lied van het Loofhuttenfeest, Het vroolijke feest van den vruchten-en wijnoogst, dat zeven dagen duurde en waarbij het wonen in hutten van loof, van twijgen en takken, de jherinnering aan 's HEEREN bescherming van Zijn volk in de woestijn moest verlevendigen; dat het volk in dankbaarheid moest doen gedenken hoe eens in „die groote en vreeselijke woestijn, v/aar vurige slangen en schorpioenen en dorheid was" (Deuteronomium 8 : 16), de HEERE Zijn Israël in hutten had doen wonen. Het doen wonen, „het versteken" in een hut, toch is beeld van 's Heeren genadige bescherming, (Ps. 27:5 en 31:21). In Jesaia's teekenittg van Zions heil vindt ge dan ook: n daar zal eene hut zijn tot een schaduv/des daags tegen de hitte, en tot eene toevlucht en tot eene verberging tegen den vloed en tegen den regen (h. 4: ).

Vooral dat woord of die woorden, want het sijn eigenlijk twee, uit het 35e vers van psalm 118: dat hos janna was onder het volk een zeer bekend woord geworden.

Gelijk wij zooeven reeds zagen, is het in onae vertaling ovwgezet met geef nu heil.

Heel VS. 25 toch is in het lied der tenipelwijding een gebed; een bede dat de thans ontvangen zegen duurzaam moge zijn.

^ „Och Jehovah, hosjr^^: i "^

"Och Jehovah, geef nu Vü'jriïpoedt"

Onder het uitspreken van de woorden van dit vers ging men op loofhutten het brandofferaltaar rond, eens op de eerste zes dagen, zevenmaal op den zevenden dag.

Die zevende dag van hst Loofhuttenfeest heette daarom dan ook het „groote hosjanna."

En zoo verstaat gij hoe dit hosjanna, dit: „geef nu of, toch heil", dit Hebreeuwsche woord dat wij nog als hosanna in het Nieuwe Testament hebben, een kreet, een vreugdekreet onder Israël was geworden.

Zoo iets als het „Er iebe hoch" bij de Duitschers; als het „God save the King" bij de Engelschen.

Nu heeft deze ii8e psalm, indien wij Schrift met Schrift vergelijken, ongetwijfeld een veel dieper zin, dan de wijding van den nieuwen, den tweeden tempel te bezingen.

Herinner u slechts hoe het merkwaardig woord uit vs. 22 : „De steen, dien de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoofd des hoeks geworden", in het Nieuwe Testament wordt toegepast op den Christus.

Hoe de Heere Jezus in de gelijkenisjvan „de booze wijngaardeniers", die den zoon buiten den wijngaard wierpen en doodden, zelf dit psalmwoord op zich toepast (Math. 21 : 4i). Hoe in Handelingen 4 de Apostel Petrus tot de Oversten des volks en de Ouderlingen van Israël zegt: Jezus Christus, de Nazarener, dien gij gekruisigd hebt, welken God van de dooden heeft opgewekt, deze is de steen, die van u, de bouwlieden veracht is, welke tot een hoofd des hoeks is geworden." (vs. ii). Hoe diezelfde Petrus later in zijn brief met kennelijke toepassing op Christus schrijft van: een levenden steen, van de menschen wel verworpen, maar bij God uitverkopen "ön dierbaar", (h, 2 : 4); en dan verder schrijft: u dan, die gelooft, is hij dierbaar; maar den ongehoorzamen wordt gezegd : Da steen, dien de bouwlieden verworpen hebben, deze is geworden tot een hoofd des hoeks en een steen des aanstoots en een rots der ergernis" (vs, 7). En eindelijk, hoe in Efeze 2 : 20 de Apostel Paulus spreekt van het „fundament der Apostelen en Profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste hoeksteen."

Al was dan ook voor verreweg de groote meerderheid in Israël deze 118e psalm niet meer dan een lied der tempelwijding, de dieperingeleiden, de minderheid zal ook in dezen Psalm, door de schaduwen heen, op den Messias hebben gezien.

Het hosjanna of het: „geef toch hei!, " moge dan ook allereerst , op den dag der tempelwijding zijn bedoeld als een bede om duurzamen zegen; straks als een vreugdekreet op het feest van Loofhutten herhaald; het „gezegend zij hij, die daar komt in den Naam des HEEREN", moge dan ook allereerst zijn bedoeld als een feestgroet, waarmee Israels priesters en levieten op den tempelberg, in het Voorhof, het binnentredende volk in den Naam des Heeren zegenend welkom lieeten; — èn dit hosjanna èn dit „gezegend hij die komt" heeft ook nog een anderen en diepsren zin.

En dien dieperen zin heeft het gehad, toen eens het volk, in heilige bezieling, Jezus, bij Zijn blijde inkomste als koning in Jeruzalem, als zijn Messias het „hosjanna!" en het; „gezegend is hij, die komt in den Naam des Heere!" toeriep.

En dien dieperen zin heeft het, door de eeuwen heen nog altijd, wanneer de Kerk èn op haar Kerstfeest, èn ook op andere tijden den Christus als haar geboren koning, haar koning, komende in de wereld, toejubelt haar lof, haar vereering, haar adoratie.

En waar Jeruzalem dat op aarde is, düs eens toejubelende; en waar, door de eeuwen heen, het geestelijk Jeruzalem, den heilige, katholieken christelijke Kerk, nog altijd door toejubelt haar koning, daar was en is het dan niet Jeruzalem dat hem in den Naam des Heeren zegende en zegent, maar daar riep, en daar roept Jeruzalem het hosanna! en den zegen uit voor hem, die komt in den Naam'des HEEREN"

Voor Jezus, haar koning, die komt in 's HEEREN Naam.

Die komt als de Gezant des HEEREN,

All» de van God gezonden koning.

En het is daarom dan ook, dat onze psalmberijming zoo uitnemend greep dien dieperen zin in dat:

Gezegend zij de grooie koning. Die tot ons komt in 's Heeren Naam.

Gezegend jijr' hij, die daar komt.

Gij kent die aandoenlijke bladartjde uit het Evangelie waarop verhaald staat hoe uw Jezus e«ns düs is begroat bij zijn kom«n als koning in Jeruzalem. Het was op den eersten dag der lijdensweek, der week van zijn sterven. .: **-'.

Onze Heiland stond als aan den dorpel n d< ; a dood. d

Het zware kruis van Golgotha, dat zijn donkere schaduw over heel zijn aardsche leven had geworpen, was al dichter en dichter, genaderd en schaduwde thans voor zijn voeten. D

Hij is de Messias, de van God over Zion gezalfde Koning.

Daar is een tijd geweest, waarin hij, om de zinnelijk-staatkundig getinte Messias-verv/achtingen der Joden niet te sterken, zijn discipelen zelfs verboden heeft, „dat zij iemand zeggen zouden, dat ^hij was de Christus" (Mt. 16 : 20). Thans, bij het naderen van de katastroof, bestaat het gevaar daarvoor niet meer.

Omdat hij is de Messias wil, hij ook als Messias, als Koning zich, nog eens, vóór zijn sterven, aan Jerusalem vertoonen.

Het zal voor Jerusalem worden een oogenblik van vreugde en blijdschap, een vroolijke hoogtijd. Een dag der vervulling van de profetie : „Verheug, u zeer gij dochter Zions I juich, gij dochter Jerusalems! Zie, uw koning zal komen, rechtvaardig, en hij is een Heiland; arm en rijdende op eenen ezel, en op een veulen, een jong der ezelinnen" (Zacharia 9 : 9).

Hij zelf bereidt haar voor, zijn blijde inkomste, zijn koninklijke in de heilige stad.

Met zijn discipelen nabij Jerusalem gekomen, aan den Olijfberg, zendt hij naar Beth-fage twee hunner om een ezelin met haar veulen te halen. Straks brengen die twee hem de dieren en dan leggen zij hun opperkleed op het veulen en zetten hem op de kleederen.

Is reeds dat houden van zijn koninklijken intocht, met het klare bewustzijn, dai zijn doüd nabij is, dat hij nog maar eenige dagen te leven heeft, — wat in dit verhaal, als gij het indenkt, uw ziel met deernis aandoet; ook die koning op een veulen, op welks rug wat kleederen zijn gelegd, is, om het contrast met de gewone voorstelling van een koning, die zijn intocht doet in zijn hoofdstad: een koning op een steigerend strijdpaard met schitterend-kleurig schabrak van kostbaar goed, zoo aandoenlijk.

Zeker, deze koning, die zijn intocht doet op een ezelsveulen, moet, naar Jezus eigen bedoelen, uitbeelden, de vreedzame, de zachtmoedige zijde van zijn koningzijn, maar tevens komt er zoo aandoenlijk ia uit het arme, het schuchtere, de in nederigheid wegschuilende kracht, de zich opzettelijk verbergende heerlijkheid.

En als dan alles gereed i.»!, trekt Jezus, gezeten op het veulen waar het moederdier naast loopt, met zijn discipelen voort. Menschen uit de provincie, Galiieërs, die hun bergen en meren hebben verlaten, om in Jerusalem hoogtijd te houden, ontmoeten den kleinen stoet.

Zij verstaan wat dit alles beteekent.

Jezus, de profeet van Nazareth in Galilea, trekt als koning Jerusalem binnen.

Zij sluiten er zich bij aan, de scharen die tot het feest, het Paaschfeest, gekomen waren.

Machtige bezieling grijpt ze aan.

In een oogenblik van enthusiasms, van geestdrift ontdoen sommigen zich van hun opperkleed en spreiden dat voor Jezus op den weg waarlangs zijn lastdier loopt. Een eerbetoon als Israël gewoon was zijn koningen te bewijzen; als wij lezen dat het volk gedaan had voor Jehu „toen zij zich haastten en een iegelijk zijn kleed nam en legden het onder hem, op den hoogstea trap" (2 Koningen 9 : 13). Anderen nemen van de boomen waarheen men langs trekt, de takken en werpen die, als een hulde aan den koning, voor hem neder; er wordt gewuifd met palmtakken en met meien, met bloeiende loovertakken, als op het feest der Loofhutten.

De geestdrift stijgt.

Vreugdekreten klinken op uit de schare, die voorgaat, uit de schare, die volgt. Als op het feest van Loofhutten, roepen zij: hosanna!

Hosanna den Zone Davids! Gezegend is hij, die komt in den Naam des Heeren!

Hosanna in de hoogste hemelen.

Vrede zij in den hemel, en heerlijkheid in de hoogste plaatsen

Onder deze jubelkrcten treedt de koning zijn hoofdstad binnen.

'De geheele stad komt in beroering.

„Wie is deze.'" zoo vragen de Jeruzalemsche burgers aan de juichende scharen, aan de menschen van buiten,

Sn met onverholen zelfgevoel is het Antwoord : „Deze is Jezus, de profeet van Nazareth in Galilea".

En weer klinkt het öp: Hosanna! Gezeis de koning, die da«r komt in dtn aam des Heeren! Vrede zij in den hemel, n heerlijkheid in de hoogste plaatsen.

Straks sterven zg wege de vreugdekreten.

Nog een zwakke nagalm, als kinderen in en tempel roepen: „Hosanna, den Zone avids!"

Gezegend zij hij, die daar komt.

Ge kent ook die andere bladzijde uit het Evangelie, die bladzijde van groote blijheid, die uit het Kerstevangelie waarop verhaald staat hoe uw Jezus eens düs is begroet bij zijn komen als koning in de wereld.

Het was in den heiligen nacht.

De nacht der geboorte.

In Efrata's velden, waar toen de menschen, de herders over hun kudden waaktten, werd door die herders gezien een engel des Heeren, uitstralend de v, rondere lichtglansen van hemelsche heerlijkheid. En als die engel, die eerste bode van het vervulde evangelie, dan zijn boodschap heeft gebracht: „dat heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus, de Heere, in de stad Davids, " — dan wordt voor de ooren der menschen, der herders de geboren koning begroet door de koren der i^melsche heirscharen.

En van stonde aan was er met den engel eene menigte der hemelsche heirlegers, prijzende Gód en zeggende:

Eere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in den menschen een welbehagen."

Den zang der engelen, zooals wij, wat de engelen spraken, het noemen.

En in dien „zang" hebt ge dan het „hosanna", het: „gezegend zij hij, die komt in den Naam des Heeren", het: „vrede zij in den hemel en heerlijkheid in de hoogste plaatsen", het „hosanna in de hoogste hemelen!" — het lied der menschen, overgezet in de taal der engelen.

Zij, deze eagekn, schouwen de geboorte en het werk van den Christus. Zij begroeten het koningskind van Bethlehem.

Zij jubelen het toe.

In blij triumfgevoel spreken zij van wat thans den hemel vervuld en de aarde wacht.

God prijzende, zeggen zij, dat in den hemel Hem eere wordt toegebracht wegens de geboorte van den Messias; dat er op aarde thans vrede, thans heil is te wachten wegens de geboorte van den Messias; vrede, heil onder die menschen waarin God welbehagen heeft, welbehagen om en in den geboren Messias.

Alleen toch in en||om het kindeke van Bethlehem kan het oog Gods in welbehagen rusten op zondige menschen.

En wanneer wij nu düs deze twee bladzijden uit het Evangelie naast elkander leggen, spreken zij u dan niet van het labiele en het stabiele.'

Van het wankelbare dat het kenmerk is van het aardsche; en van het standvastige dat het kenmerk is van het hemelsche.

Gezegend zij hij, die daar komt.

Zoo hebben, tusschen de hosanna-kreten door, de menschen op aarde, de menschen in Jerusalem, het voor Jezus den koning uitgeroepen bij zijn komen in de Godsstad.

Zoo hebben in hün taal voor de menschen, voor de herders, de engelen des hemels, de hemelsche heirscharen het voor Jezus uw koning uitgeroepen bij zijn komen in de wereld.

Te Jerusalem zijn die hosanna-kreten, is dat, „gezegend zij hij, die komt" |weggestorven, verstomd. En, veel erger nog, straks vervangen, na enkele dagen reeds, door het „weg met dezen, wij willen niet dat deze over ons koning zij! „kruisig hem!"

Maar de engelen-zang is niet verstomd: want toen van de menschen, de herders, de engelen weggevaren waren naar den hemel, hebben zij voortgezet hun loven en prijzen van God voor Zijn welbehagen in menschen om en in Christus.

Der engelen zang, hun „gloria in eiecelsis" sterft in den hemel nimmer weg.

Gelijk in den hemel, alzoo ook op de aarde.

Doch zoo is het niet, al moest het ook zoo wezen.

Zeker, het getal van hen, die eens mèt Christus' Kerk, op het kerstfeest hosanna! hebben geroepen en later den „Zoon van God vertreden hebben", is Gode zij dank onder ons gering. Maar hebt toch gij, die de oogenblikken gekend hebt waarin ge, gedenkend aan de geboorte van uw Heiland, in de volle blijdschap van uw hart hem het gezegend gij hij, die daar komtl hebt uitgejubeld, u niet te verootmoedigen over wat toen later is geschied?

Niet te verootmoedigen, omdat uw „eerste liefde verkoelde." Omdat de liefde voor uw Jezus, voor den als een kindeke in Bethlehem geborene; voor hem, die rijk zijnde om u arm was geworden, om door

zijne armoede u r^k te maken, omdat deze uw liefde zoo onvast, zoo wankelend was?

Is ook bij u niet het„hosanna!" voor uw G d koning weggestorven en het: „gezegendzij k hij die komt" verstomd in uw ziel, in de kGVe donkere dagen van lijden en nood, als hij, uw Zaligmakst, zich niet toonde als uw Gelukki£: maktT; in de droeve dagen van zielesmart over de verberging van het aan­ M gezicht uws verzoenden Gods, als ge dan, a in duisternis wandelend, nut hebt betrouwd kb op den Naam des Heeren en gesteund op uw God?

En 100 magsi het toch niet z^jn geweest!

Gij hibt toch een eenigen troost.

Gij zijt toch Jezus' eigen.

Daarom, ziel, verootmoedig u over uw ongeloof; over de onstandvastigheid uwer liefóe voor Jezus.

Maar ook, oefen weer geloof; als in de oude dagen.

Geniet weer op dit Kerstfeest in al de weelde van het christelijk Geloof: „dat u geboren is de Zaligmaker, welke is Christus, de Heere, in de stad Davids."

Dan zal weer roet Christus' Kerk opgaan ook uw j ubel; Gezegend is hij', die daar komt!

Gezegend is hij, die komt in den Naam des Heeren! Hosanna, in de hoogste hemelen!

Wiens komst op aarde gij heden gedenkt.

Die eens in uw stervensuur komt om u tot zich in zijn hemel te halen. '

En bidt dan uw lieven Vader in den hemel, dat uw iietde en uw jubel voor uw geboren koning van wankelend-aardsch al meer standvastig-hemelsch moge worden.

Gelijk in den hemel, alzoo ook op de aarde.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 december 1906

De Heraut | 4 Pagina's

Gezegend zij hij, die daar komt.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 december 1906

De Heraut | 4 Pagina's