GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Wat gaat het u aan”?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Wat gaat het u aan”?

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jezus zeide tot hem: Indien ik wil, dat hij blijve, totdat ik kome, wat gaat het u aan? Volg gij mij. ]oh. 2i : 22.

Er lag bestraflSng in die korte vraag: Wat gaat het u aan"? Vooral nu die vraag zich richtte tot Petrus, wiens heistelling in het apostolaat vlak vooraf was gegaan. Petrus gaf zich telkens bloot. Te Antiochië moest zelfs Paulas hem weerstaan, „omdat hij te bestraffen was", en „omdat hij niet recht wandelde naar de waarheid van het Evangelie (zie Gal. 2:12, 14). Er was in zijn kaïakter iets oustuimigs. Hij nam bij de voetwassching, bij'het dreigen der verloocheniDg, en in Gethsemané een aanloop alsof hij over zijn doel heen zou springen. Dan bad Jezus voor Petras, dan wees Jezus hem ernstig terug, maar, al bleef zoo zijn geloof behouden, het zette zijn karakter niet om. En zoo nu was het ook aan de zee van Tiberias. Harde dagen moet Petras na de verloochening van zijn Heer en Meester doorworsteld hebben. Op Golgotha vinden we wel Johannes, maar Petras durft niet komen. Niet aan Petras, maar aan Johannes was de zorge voor Maria, de begenadigde onder de vrouwen, opgedragen. En nu bij de zee van Tiberias had Petrus wel een zalig oogenblik doorleefd, maar toch ook een diepe vernedering ondergaan. Dat driemaal moeten antwoorden op de vraag: Hebt gij mij lief, Simon, Jona's zoon", en dat in 't bijcijn van Johannes en de anderen, o, er sprak zalige vergiffenis in, maar toch moet 't Petras het bloed naar het hoofd hebben doen stijgen en de kleur op 't gelaat hebben gejaagd om 't weer opleven van de verloochening, die in die vraag naar zijn lietde zoo vergevend, maar toch ook zoo ziel-pijnigend sprak.

Doch nu is Petrus er over heen. Dat driemaal herhaalde: „Weid mijne schapen", deed hem opleven. Zelfs was het of daarin eer iets meerders school dan aan de andere discipelen ten goede kwam. Hij met de anderen, maar toch hij voorop, evenals hij de Petra, waarop de Heere zijn gemeente zou bouwen. Van de elf zijn het aldoor de drie, die Jezus nauwer naar zich toetrekt. Onder die drie verliest n Jacobus zich telkens in de schaduw. En dan blijven het Petrus en Johannes. Altoos die twee. E'iist bij het geopend graf, en zoo ook nu weer. En dan houdt Johannes zich meest stil, en is 't Petrus die vooruit dringt. Van daar een heilige jaloezie. En nu leeft Petrus op. Driemaal is het hem aangezegd: hij zal de kudde weiden. En ook hij zal als martelaar voor zijn Heer sterven. „Als gij oud zult geworden zijn, zal een ander u gorden en u brengen, waar gij niet wilt". Hij schrikt er niet voor terug. Eer groeit hij er in. Maar nu ziet bij op Johannes. Straks hij als martelaar gevallen. Dan blijft Johannes alleen over, en zal Johannes 's Heeren taak op aarde voleinden. Vandaar zijn vraag aan Jezus: „Als ik dan als martelaar sterf, Heere, wat zal er dan met Johannes gebeuren? En op die vraag nu zet Jezus Petrus zoo scherp terecht. Het was of hij tot Petrus zeide: wat er na uw martelaaisdood met Johannes gebeuren zal, dat is mijn taak. Wat ik met Johannes doen zal, wat gaat 't u aan 9 Leef en steif gij voor de heilige taak die ik u heb toevertrouwd, en bemoei u niet met wat u niet aangaat. Zelfs al bleef Johannes tot bij mijn wederkomst, daarover heb ik als uw Koning te beslissen, en niet gij als mijn dienstknecht.

Onder die onstuimigheid van zijn karakter moet Petius zelf 't meest geleden hebben. Hij liep altoos twee, drie schreden te ver vooruit en moest dan weer op zijn plaats worden gezet. Het was geen laakbare onbescheidenheid, het was geen betweterige bemoeizucht die hem prikkelde, maar een aandrift, alsof hij 't alles in zijn macht had, en alsof hij 't alles terecht zou brengen. Zeker, willig zal hij als martelaar sterven. Maar als hij sterft, is hij er niet meer, en hoe zal 't dan met de zaak van 't Koninkrijk zijns Heeren op aarde gaan. Zal Johannes dan de leiding moeten hebben? En is Johannes daarvoor berekend? Johannes hield zich in alles zoo stil, trad zoo nooit op den voorgrond 1 En juist die overlegging voegde hem oiet. Dat was in het Koningsrecht van zijn Heere ingrijpen. Hij, Jezus, zou koninklijk beschikken. Niets van die beschikking kwam aan Petrus toe. Daar mocht Petrus zich niet in mengen. Ook hij, Petrus, moest het verstaan, dat de Koning van het Godsrijk regeerde, en dat hij aiet anders had te doen, dan zijn Koning te dienen. En juist daarom moest Jezus' woord zoo hard en scherp zijn. Petrus verstond het nog niet, dat hij een Koning had, en dat zijn eenige roeping was onderdaan van dien Koning te wezen. Een medezeggensschap in bet Koningsschap kwam Petrus niet toe. Wie na Petrus' martelaarsdood de Kerk op aarde zou leiden, stond aan den Koning ter beslissing en ging hem niet aan. Natuurlijk, van Paulus' roeping en van wat op Pathmos eens gebeuren zou, had Petius nog het flauwste vermoeden niet. Dit alles stond aan Jezus, en niet aan hem.

Vanzelf heeft dit harde woord niet alleen op Petrus, maar ook op de andere jongeren diepen indruk gemaakt, en die indruk moet in Jezus' Kerk, moet onder al Gods kinderen naleven, ook nu. We mogen niet in de geheimen van Gods raad en niet in de mysteriën van het Koningsschap van Christus, buiten wat ons geopenbaard is, willen indringen. We hebben onzen Koning Koning te laten, en hebben zelve geen andere roeping, dan om Hem te dienen. Hem , te gehoorzamen, onszelven Hem toe te wijden, en voorts af te wachten, wat Hij over ons en over de toekomst van zijn Kerk beschikken zal. Ons voegt bescheidenheid, zelfs onder menschen, maar bovenal in de zaken van het Koninkrijk Gods. En een geestelijke fout is het, dat juist hiertegen zoo telkens gezondigd wordt. Dan wil men alles weten, waant alles te kannen raden en gissen, beeldt zich in dat men den raad Gods en het bestel van onzen Koning in alle ding doorziet en verwezenlijken kan, en heeft niet zelden een hooger woord over anderer geestelijk bestaan, dan over zijn eigen roeping; een geestelijke albemoeiing, die de eigen gehoorzaamheid verslapt, eigen roeping doet verwaarloozen, en meer op het verkoopen van eigen wijsheid, dan op het stil gehoorzamen van zijn Koning uitloopt. Het is of men er meer op bedacht is, om plaats te nemen onder de raadslieden van zijn Koning, dan onder zijn trouwe dienstknechten. Jezus is geen constitutioneel koning, die ons raadpleegt, maar een absoluut monarch die met volstrekte volmacht over ons beschikt. Aan hem het reguren, aan ons het blindelings volgen en gehoorzamen. Hij zei 't zoo nadrukkelijk tot Petrus: Volg gij mij, en juist dit deed Petrus, terstond daarop, met zijn niet te pas komende vraag over Johannes, niet. Hij wilde niet volgen, maar mee overleggen, en dat moest in hem bestraft.

De verborgen dingen zijn voor den Heere onzen God, en voor ons, zijn menschenkinderen, is alleen wat ons geopenóaard verd. Natuurlijk, dat geopenbaarde moet ge onderzoeken en doorzoeken, want daaruit straalt 't licht op uw pad. Maar daarachter staan dan ook voor u de heilige scheidsmuren hoog opgetrokken. Verder moogt ge in de mysteriën niet pogen in te dringen.

Daarom komt het ook voor u niet aan op diepzinnig redeneeren, maar op doen, niet op allerlei wijs-scbijnende verzinning, maar op toewijding, op gehoorzamen, op trouw in uw roeping, op dienen, altoos weer dienen eiken morgen die weer voor u aanbreekt. De tempel wordt niet gebouwd doordien de handwerkslieden diepzinnig over het bouwplan [denken. Die het bouwplan maakt, is de Opperste Kuiisteuaar en Bouwmeester, en ons rest niet anders te doen, dan, naar dit vaste plan, steen op steen te leggen, en de muren omhoog te doen rijzen, en dit te doen in het zweet onzes aanschijns. fladeens Christus' Kerk op aarde minder geredetwist, en temeer elk kind van God aan den geestelijken tempel doorgewerkt, om bij zijn sterven de taak weer aan wie na hem kwam, over te geven, hoeveel hooger zouden de transen zich niet reeds verheffen. En daarom moest het woord tot Petrus, en in Petrus ook tot ons, 200 hard zijn. Nog altoos willen ook wij zoo vaak medearchitecten zijn, inplaats van als opperlieden stil en lustig door te bouwen. Petrus, voig gij mij l En als Petrus dan toch weer raadsman inplaats van opperman wil zijn, dan moet hij wel worden teruggewezen met een scherp: Wat gaat het u aan ?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 april 1911

De Heraut | 4 Pagina's

„Wat gaat het u aan”?

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 april 1911

De Heraut | 4 Pagina's