GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Een bij één”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Een bij één”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En het zal te dien dage geschieden, dat de HEERE dorschen zal, van den stroom der rivier af tot aan de rivier van Egypte; doch gijlieden zult opgelezen worden, ééa bij één, o gij kinderen Israels. Jes. 27 : 12.

Wat 's Heeren volk thans cóg wedervaart, vindt in wat oudtijds Israël wedervoer, zrjn zinbseldige uitdrukking. Zoo ook in wat bij den profeet Jesaia bedoeld is mst dat „één bij één". Ais natie, als voik, ais saamvattend geheel was Israël van God verworpen, in ballingschap uitgedreven en verstrooid; maar het geestelijk Israël koss daarom niet te niet gaan. Dit bleef ook in de verstrooiing aan den God der vaderen vasthouden, en de mannen en vrouwen en kinderen, die saam dit geestelijk Israël uitmaakten, heeft de Heere één bij één, wij zouden zeggen: stuk voor stuk, uit wat van hen onderging opgeheven en weer in zgn Voorhoven vereenigd.

Hierin ais ia een zinbeeld lag heel het doen onzes Gods met ons menschen afgeschaduwd. Oorspronkelijk vormde ook oos menschelijk geslacht één machtige organische eenheid, zooals Israël in zijn twaalf stammen was. Maar die eenheid hield geen stand. De zonde ontbindt, weekt los en scheurt los, juist zooais op den Dood steeds ontbinding volgen moet. En nu komt er wei weer een nieuwe eenheid. Het leven bindt, en dat opnieuw saambindend leven komt in Christus, en zoo koopt Christus zich een eigen volk tot den prijs van zijn bloed; alleen maar, dit nieuwe voik moet nieuw gevormd worden, en ds vormiog van dat ééne „eigen volk" van Cbri.stus heefi niet plaats doordien op eenmaal ds groote massa bekeerd wordt, maar zoo, dat de enkelen ten leven verkoren zielen één voor ééa opgespeurd, uitgezocht, opgeheven en tot één schoof verzameld, ia de schuur worden saamgedragen. Het is het beeld ontleend aan de nalezing in den oogsttijd. Dan is de akker leeggehaald, maar gespreid en verstrooid liggen hier en daar nog de enkele aren, en nu komt Ruth achter Boaz* maaiers aan, en raapt die enkele aren één voor een op, en bindt ze saam tot een schoof, birj en gelukkig in wat ze als winste hierin huiswaarts mag dragen.

Er ligt in dit „één bij één" dezelfde naar den enkeling uitgaande liefde, die zich uitsprak in den verloren penning, ia het af gedoolde schaap en in den verloren zoon. Desnoods allen verlaten om den enktlmg, om den eenling, om den enkelen persoon te behouden. Zoosh de pareka worden uitgezocht, om met het spiedend, speurend oog toe te zien, wat de echte en watdevalsche parelen zijn, zoo gaat ook hier het zoekend oog der Goddelijke ontferming naar de enkele parelen uit, die in het Goddelijk diadeem zullen gezet worden. Het gaat niet om de massa, zóó, dat vanzelf in die massa de enkelen begrepen zijn. Aldus doet wel de visscher met de uitgeloopen kuit, en zoo doet wel de landman met het uitgebroede eiernest, doch zoo doet niet de Heere onze God in het groote werk der zaliging. Voor het oog van den Heilige is er niet maar een klokhen met haar kiekens, maar is elk kieken een eigen iets, een eigen wezen, alsof 't alleen om dat ééne kieken te doijn ware geweest. Die enkele blijft wel niet op zichzelf staan, er wordt wel een volk uit, en onder Christus, als het Hoofd, zal de eenheid van dat volk wel voor ecuwig onontbindbaar zijn, maar dit neemt niet weg, dat het altoos met de enkelen begint. Daarna worden dan die enkelen ingelijfd, en zoo wordt hetéen Lichaam, maar de aanvang was en blijft altgd: één hij één.

Hiermee is niet gezegd, dat het visschen met het net verboden, en alleen het vangen met den hengel geoorloofd zou zijn. Ook wie met het net vischt, kan de visch vangen die hij hebben moet, alleen maar, dan komt de keur en het uitlezen daarna. Danisheteen oet, 't welk de visschers, wanneer het vol geworden is, aan den oever optrekken, en nederzittende lezen ze het goede uit, maar het kwade werpen ze weg. Zoo komt het ten slotte toch altoos weer op de keur van den enkeling aan. Altoos éeu bij écn. Er is, als bet Evangelie in een Heidensch land intrekt, wel zeer goed een massale toebrenging denkbaar. Zoo is in later eeuwen ook Europa gekerstend, en het is kortzichtigheid, zoo ook nu de Zending in Azië en Afrika met de» mogel^kheid weigert te rekenen; maar ^B dit ma»ale verschilt altoos het ws»*n zoo sterk van wat 't schijnt. Hoogstens kaa gezegd, dat het massale het kaf is, dat de rijping van de korrels hielp bevorderen, tot straks toch weer het kaf met vuur verbrand wordt, en alleen de korrels worden Ingezameld, en zookomt het altoos weer op den eenling aan, op het zoeken, vinden en zaligen van de enkele personen.

Daarom kan het niet buiten uitverkiezing, want dat „éen bij éen" is juist wat de verkiezing wil. Niemand komt ten leven, dien God niet te voren gekend, dien God niet verordineerd heeft om zalig te worden, en die» Htj niet persoonlijk ter zal gheid heeft geroepen. Alles persoos»!ijk. Alles stuk voor stuk en hoofd voor hoofd. Niet eerst de massa en van die massa de enkelen, maar eerst de personen, éen voor éen, en die vele personen door hun toe breaging ingelijfd, en zoo het éene Lichaam van Christus uit de enkelen geboren.

Het kan, omdat God God is, niet anders Wij kunnen, omdat we menschen zqn, op eenmaal een gansche kudde schaper, koopen, of een boomgaard met rijp oofi ons ten eigendom maken, of ook een collectie parelen voor goud tot de onze maken, om daarna eerst schaap voor schaap, vrucht voor vrucht en parel voor parel te gaan bezien; maar dat kan God niet. Zijn a/wetendheid laat dit niet toe. Wat de Psalmist ia Psalm 139 betuigt: „Uwooget) iiebben mijn ongevormden klomp gezien, en alle deze dingen waren in uw boek geschreven, toen nog geen van die was.", gaat ook geestelijk door. Er kan niets van ons, aan ons of in ons zijn, of God zag 't en kende er ons in.

Ook het genadewerk aan uw eigen ziel draagt hierdoor een geheel persoonlijk karakter. Zeker, er zijn categorieën. Er zijn gevallen van zielsbewerking die met hei uwe veelszins overeenkomst toonea. Zonde» dat zou alle prediking, die trof, ondenkbaar zijn. Er zou dan niet anders in de prediking kunnen zijn, dan de zeer algemeens bestréffiag van zonde en aanbieding van 'i heil. Dv)Ch dit algemeene kan niet duurzaam boeien, en eindigt met een doode klank te worden. Er moet daarom onderscheiden tusschen geval en geval. En dit leidt vanzelf tot de categorisën. Die au kaa men grof, en mea kan ze fija nemen. Wie in aet eerste vervalt, mat af, en komt in zijn prediking steeds op 't zelfde terug, en be gint allengs niet naar zijn categorieën den mensctt, maar den mensch aaar zijn categoris.ë.1 in te deelen. Alleen wie de geestelijke kunst verstaat, om op keurige er fij.ie wijze in de ondcrscheidece zielserva nngen en zielsbehoeften in te driagea, kan den gang van het zieleleven leiden. Maar ook ai hebt ge 't geluk een prediker te kunnen volgen, die u aan u zelf ontdekt. en al gaat ge om met vrienden, die uii eigen zielservaring uw ervaring verrijken, toch put noch die prediking, noch die omgang de diepte van uw innerlijk leven uit Ook achter de fijnste categorieë.i-prediking en onderscheidingen ligt altoos nog op niei zoo geringen afstand \x^persoonlijk bevinden, datgene waarvan ook gij bij 't een voor een doorzoeken van de velen, een eigen voorwerp der genade var. uw God zrjt. Zondige sporen zijn er in u, die ge nooit zóó bij anderen zaagt, en nooit zóo bespreken hoordet. Zondige trekken zij a er in u, waarover ge liefst hsenwerkt, maar die uw God ia u kent, en klaar en helder ia uw conscieatie voor u bloot legt. En achter dii zondige in u ligt uw wezen, waarin die zondige trek zich afteekende, en dat aan uw zonde dit persoonlijk karakter gaf.

Zooals 't borduursel van 't zieleleven in u ligt, 200 ligt 't in niemand anders. Meer dan eens mag dit anders schijnen, maar toch altoos blijft het onderscheid. Altoos de één anders dan de ander. En met dit eigenaardige 'm uw wezen hangt't eigenaardige ook in uw zonde saam, en met die beide weerde eigenaardige genade die voor u aoodig is, en die uw God als de Kenner van uw taart voor u bestelde, en in u uitwerkt. Men noemde dit eertijds „de zeer bijzondere voorzienigheid Gods" voor de gsroepenen ten leven. En dit is het juist. Niet alleen een Voorzienigheid Gods in 't gemeen, en een bijzondere Voorzienigheid voor een ieder, maar ook eea zeer bijzondere Voorzienigheid Gods voor eik verkoreae ten teven. Nooit eea handvol samen op eens, maar ciitoos „één voor ééa". En daarin is dan de kennis der genade voor u, aiet dat ook gij deelt in hetgeen waaria allea deelen, maar hieria, dat gij 't genadewerk Gods op een wijze kent, zooals 't alleen gekend wordt door u.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 juli 1911

De Heraut | 2 Pagina's

„Een bij één”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 juli 1911

De Heraut | 2 Pagina's