GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

GELOOF EN MOED.

VII.

OP REIS.

We hebben reeds gezien, hoe Gilpin, in zijn ijver en liefde voor de zaak des Heeren, zijn taak niet bepaalde tot zijn gemeente, maar ook de ruwe lieden van Northumberland met het Evangelie poogde bekend te maken.

Een gemakkelijk werk was dit niet. Northumberland, dat een grensstreek voimde tusschen Engeland en Schotland, die toen nog niet onder één hoofd stonden, had een ruwe bevolking, die veelal in groote armoede leefde. Het volk wordt ons beschreven als „ellendig en half wild",

In deze droeve toestanden nu, die hem zeer aan het hart ging, wilde Gilpin, die niet ver van Northumberland woonde, verbetering brengen. Vóór alles wilde hij den onwetenden lieden de blijde Boodschap der Zaligheid brengen, die is in den Heere Jezus Christus.

Ge denkt misschien, dat bij 't een en ander beter had kunnen overlaten aan de leeraars en schoolmeesters in Northumberland zelf. Nu, Gilpin zou niets liever gedaan hebben. Maar gij moet weten, dat er op het platteland in Northumberland bijna geen prediker of geen schoolmeester te vinden was. Dat kwam doordat het volk te arm was om voor kerk en school het noodige op te brengen. Ook woonden de men-schen wijd uiteen, wat - ook een beletsel was voor het saamkomen in kerk-of schoolgebouw.

Nu had Gilpin wel, gelijk zoo menigeen, kunnen denken: Wat gaan mij die buren aan? Ik heb mijn werk hier en zij moeten maar voor zich zelf zorgen. Doch.de liefde van Christus drong hem niet alzoo te spreken maar veeleer die armen en onwetenden te helpen, al zou dat veel opoffering kosten.

't Liep tegen Kerstfeest, toen Gilpin weer een tocht naar het noorden ondernam, 't Was wel niet de aangenaamste tijd om zulk een onherbergzame streek te bezoeken, doch de leeraar wist, dat hij jiiist nu de menschen het best thuis zou treffen, en daarom ontzag hij zich zelf niet.

Te paard gezeten ging hij van huis tot huis. Soms moest hij éen half uur rijden eer hij weer een woning aantrof. Het was een zware tocht. De wegen lagen vol sneeuw, en geen sterveling kwam men tegen in dit zoo weinig bezochte land,

Aan een armoedig hnisje gekomen, stapte de leeraar af en klopte aan. Een forsch man, met ruw uiterlijk, opende de deur, doch keek ineens vriendelijk toen hij zag, wie voor hem stond. Ze wisten wel — de armen — wat weldoener voor lijf en ziel ze in Gilpin hadden 1

Gilpin steeg af, en trad binnen, terwijl het paard in het schuurtje, dat bij geen woning ontbrak, een onderdak kreeg. Blijkbaar was de leeraar hier meer geweest. De huisvrouw ontving hem vriendelijk, en de twee kindereo

sprongen op hem toe, als wat hij hun speeltaakker.

„Hoe gaat het nu? " vroeg de bezoeker toen de man des huizes weer in de kamer was.

„Niet te best", was het antwoord. „Van den lomer heb ik nog al aardig werk gehad. Maar na ligt natuurlijk op het veld alles stil, en is het de kwade tijd."

„En hebt ge nu al dat stukje land, dat ge dacht te krijgen? „Is dat stuk woeste grond achter de ketk al verdeeld? "

„Och neen, helaas. We waren al bijna klaar elk van ons — we zijn met ons tienen — zou een stuk krijgen. Maar toen kwam buurman Lawson, hier een kwartier vandaan, en zei dat hij recht had op een deel meer dat al aan zijn grootvader was toegewezen. Maar de anderen wilden daar niet van hooren, en toen is Lawson met eenen Larkins aan het vechten geraakt, en bij heeft een steek met een mes gekregen, zoodat hij nu nog liggen moet."

„'t Is toch ongelukkig", sprak de domine, „dat dat heidensch twisten en vechten hier nog altijd voortgaat, 't Is nog geen zier beter dan in den tijd toen hier wilde heidenen woonden. £n het heet hier nu toch een Christenland".

„Ja, domine, 't is treurig", zei de ^rouw. „Vroeger deed mijn man er ook druk aan mee. Maar sinds u hier komt, laat hij het en zoo zijn er meer. Toch wordt er nog telkens gevochten. Laatst leek het net oorlog. Toen waren er twee troepen die ruzie kregen om het jachtveld. En daarbij zijner er ook heel wat gestoken of half dood geslagen".

„'k Heb er zoo iets van gehoord", sprak Giipin bedroefd. „TUiis is mij verteld, dat ze in de kerk met elkaar 'aan het vechten sloegen, maar dat zal toch wel niet waar wezen".

„Zeker" antwoorde de man, „ze waren zoo woedend tegen elkaar, dat ze in de kerk bun rust niet konden houden, en ik kan u verzekeren, dat er gevochten is ook. De domine had heel wat moeite om ze van elkaar te krijgen, en beeft ze ook ernstig bestraft. Maar ziet u, we lijn dat hier gewoon. Als we het niet eens kunnen worden, vechten we het maar uit".

„Zou de Heere Jezus ook zoo gedaan hebben"? vroeg Gilpin ernstig. „Maar", vervolgde hij, „is er in den laatsten tijd geregeld kerkdiensi geweest? En hebt gij den dienst bijgewoond? "

„Ec is sinds September maar tweemaal dienst geweest", zei de man. „De leeraar moet drie uur ver komen, en dat gaat niet als de wegen slecht zijn. Eenmaal ben ik er geweest, maar den tweeden keer regende en stormde het zoo, dat we het niet dorsten wagen U weet, 't is een goed uur loopen van bier naar de kerk".

De leeraar zuchtte eens. Hij wist dat de man waarheid sprak. Het ontbrak in dit ongelukkige land evenzeer aan keiken en aan predikers als aan begeerige hoorders. Hij sprak nog eec poos met de vrienden, las een stuk uit de Schiif en wees hen er op, hoe zij waren vrede en geluk alleen vinden konden in den dienst des Heeren en vermaande hen te blijven bij de goede woordenen wegen des Heeren, dien zij immers wilden dienen. Er werd hartelijk gesproken, maar ook aandachtig geluisterd.

„Ik moet vertrekken", zei Gilpin na een uur. „Heden over acht dagen wacht ik u en de anderen in de schuur van Holmes, om i uur na den middag. Met Kerstfeest moet ik weer te Haughton zijn. Ik zou u graag vóór dien tijd allen bijeen zien".

De man beloofde te komen en de domine reed verder. Het weer was nog onaangenamer geworden; de wind woei fel en ijzig, de sneeuw stoof hem in 't gezicht. Met moeite vond hij den weg naar de woning van Lawson. De man, die wat meer in de wereld heette te bezitten dan zijn buren, lag nog altijd mei zijn wonde te bed. Hij ontving den leeraar juist niet vriendelijk, en toen deze hem sprak over het ongeval dat hem overkomen was, zei Lawson:

„Ja, er is schandelijk onrecht tegen mij gepleegd. Maar ik zal wel zorgen, dat ik het mijne krijg. Ea dien Larkins zal ik het ook betaald zetten. Ik lig hier nu al vier weken, en dat is zijn schuld".

„Stil vriend, zoo moogt ge niet spreken", zei Gilpin ernstig. „Zelfs gesteld dat het recht op dat stukje land aan uw zijde was, dan moogt ge toch uw tegenpartij niet haten, maar moet als Christen uw vijand liefhebben".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 oktober 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 oktober 1911

De Heraut | 4 Pagina's