GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Ethische

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Ethische

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Ethische richting in ons vaderland heeft zich steeds gekenmerkt door zekere vaagheid en onbelijndheid. Wat ze eigenlijk wilde, was uiterst moeilijk te zeggen. Een vast credo had ze niet. Ze was noch modern noch Gereformeerd, Ze trad critisch op tegen de Belijdenis der Kerk en tegenover de Heilige Schrift, indar ze ging ook niet geheel mede met de moderne wereldbeschouwing. Zoodra men echter na al deze negatieve verklaringen haar positief vroeg, wat ze dan wel geloofde, bleef ze het antwoord schuldig. Of liever, ze gaf niet één antwoord, maar zooveel antwoorden als er personen waren, die een zekere invloedrijke positie innamen. En deze antwoorden liepen onderling weer zoover uiteen, dat het zeer moeilijk viel uit al deze schakeeringen een Gesammtbild te vormen.

Prof, Dr. I. van Dijk, de bekende hoogleeraar te Groningen, die onder de hedendaagsche ethische theologen zeker niet de minste plaats inneemt, heeft getracht op de Groninger predikantenconferentie duidelijk te maken, wat dan de ethische richting gelooft. Volgens hem, — we ontleenen dit verslag aan de Nieuwe Rotterdammer, — waren er vier centrale punten, waarbij een ethisch theoloog onwrikbaar blijft staan: i. de Godsidee; 2. de opvatting der zonde; 3. de plaats van Christus; 4. het kritisch standpunt ten opzichte van de Heilige Schrift.

Nu zeggen deze vier punten op zich zelf nog niets, want ook de moderne heeft een Godsidee, houdt er een opvatting der zonde op na, kent een zekere plaats aan hristus toe en staat kritisch tegenover de chrift. Zullen deze vier punten dus dienst doen als onderscheidingsteekenen, dan komt alles op de nadere toelichting aan. Maar juist op deze nadere toelichting, zegt Prof. van Dijk, moet ge niet te vast staat maken. J Al staat ieder ethisch theoloog „onwrikbaar" vast op deze punten, hij gunt toch aan elk ander ethisch theoloog volle vrijheid om ze anders toe te lichten. „Wij spreken bij ons, zegt hij minzaam, ieder voor ons zelf". Wel ietwat ondeugend merkte Dr. Schokking in de Gereformeerde Kerk op, dat Prof. van Dijk dat laatste wel als vijfde punt aan de "voorgaande had mogen toevoegen. Het is misschien het éénige punt, waarin de ethische theologen geheel met elkaar akkoord gaan.

Maar al krijgen we dus toch feitelijk weer een subjectieve opinie te hooren en geen credo, wat Prof. van Dijk meedeelde heeft zeker belang genoeg om er kennis van te nemen. Wat het eerste punt, de Godsidee betreft, verklaart hij dit:

De Godsidee is een van de beste middelen om een of ander samenstel van gedachten in de kern te toetsen. Wij ethischen zijn wars van alle agnosticisme en alle monisme. Wij kennen de bekoring, de zuiging der pantheïstische Godsidee, maar wij hebben haar verzaakt. GoH is ons een distincte persoonlijkheid, onder scheiden van zijn schepping en van zijn schepsel, den mensch. God is a se, Hij is, die Hij is, Oe oude en vooral de nieuwere gereformeerden hebben zeer onvruchtbaar gespeculeerd over de souvereiniteit van God. Hier is de ware souve reiniteit: God is er, ook als wij er niet waren, Op het standpunt der loutere immanentie vereenerleit men alles, en wordt God niet andere dan een schoone verheffende idee, een naam ^oor allerlei ideale streving in ons. Werkelijke religie, toch iets anders dan religieusiteit, val 'lier logisch weg. Daartegenover houden wi \rast aan Gods onderscheiden persoonlijkheid. - .n. zijn twee centrale praedicaten zijn ons dt veiligheid en de liefde. Dit is niet anders dan de Christelijke Godsidee, Of wij niet wetet souden hoeveel theoretische moeilijkheden in het vasthouden aan Gods distincte persoonlijkheid liggen opgesloten? Oas antwoord is: wij weten bet ook wel. Maar men brenge ons een godsdienstig-wijsgeerig standpunt, waaraan geen theoretische zwarigheden verbonden zijn! Dooi jarenlang nadenken zijn wij op dit punt uiterst ge/oelig geworden. Als men ons al te dikwijU spreekt van het Oneindige of van den Oneindige of van het Opperwezen, of, erger nog, van den Oergeest, trekken wij den rug in en missen wii de echte warmte en innigheid.

Wat de opvatting der zonde zeide hij: betreft,

Ook en vooral op dit punt gaan de geesten uit elkander. Wat is er al ongeloofelijk veel getheoretiseerd over het probleem der zonde, over haar ontstaan, haar raadselachtige aan-Areiigheid in de wereld. Zijn wij theoretisch er positief wel een streep verder gekomen? Spr dunkt van neen. Daarom sprak bij ook van de , > p7atting, hij bedoelt het prxctisch, het leven Qormeerende opvatting der zonde. De zonde i» er, de vreeselijke macht, die ons ketent en rampzalig maakt, die het zoet van den honig uit het leven van Gods schepselen wegneemi Wij leggen daarom allen nadruk pp de vraag aoe staan wij practisch tegenover de zonde, leganover baar realiteit? Uit zijn aard is spr, •.fkeerig van alle krasse, overvragende, boven iardsche termen, die minder dan niets zijn, maa< oDze diepste ervaring sluit samen met het sober: voord van Paulus: „Wij allen derven de heer ijkheid van God." Spr. is van oordeel dat de nenscb van nature diep zondig is, en dat bi) 9ekeeriag, verlossing noodig heeft. De mensch aiet deze of die mensch, niet de zondaar ot •ondares van onze straten, maar ieder mensch, ook wat men noemt de zedelijk hoogstaande mensch. Ibsen teekent ons in Brand een zedelijk loogstaand man, en wat doet Brand? Door dii - edelijk boogstaan, maar zonder eenige ontferming, vermoordt hij zijn gansche omgeving. Men toetse zijn innerlijk leven eens aan bet ook zeel bewonderde woord van Paulus: „als ik de liefje niet heb, zoo ben ik niets, " De ethischen «ijzen de opvatting der zonde als louter af wezig aeid van het goede, als een nog niet zijn van wat behoort te zijn, als louter te koit en gebrek, af. Zij poneeren de zonde als formeele ongehoorzaamheid aan God, AIS overtreding van zijn geboden, als opstand tegen Hem. Daar ligt ten slotte de keen.

Wat de beteekenis van Christus betreft voor ons geloofsleven, verklaarde hq:

Wij kunnen er niet van aflUen die plaats centraal te achten. Met persoon en werk van Jeius Christus, met wat ons door God in Hem gei chonken is, staat en valt voor ons het gansche Christendom. Het zal der theorie nooit volkomen gelukken, te zeggen wat ons in Christus geschonken is; elke formule is altijd gebrekkig, slechts een benaderende poging vjin uitdrukking, maar praktisch is hier geen zwarigheid. In de Chris telijke religie is de tegenstelling zonde en genade maatgevend en grensbepalend. Het Christendom IS er, theoretisch gesproken, niet, of het is de bedeeling, liever de tealiseering van Gods genade in Christus, Met de verheven ethiek van het Christendom komt men, wat de kern der zaak betreft, geen streep verder, er is overal verheven ethiek geweest, maar de menschheid heeft iets anders noodig dan een verheven ethiek.

En wat het kritisch standpunt ten opzichte van de Schrift aangaat, verklaarde hij:

Als ethisch theoloog moet ik hier front maken tegenover een groot deel der rechterzijde en tegenover de linkerzijde. Tegenover de rechterzijde: Wij ethische theologen staan en hopen te blijven staan op kritisch standpunt, wij erkennen het volle recht van het kritisch, het wetenschappelijk onderzoek. Of ons dat nu „marques de bonne conduite" bezorgt bij de linkerzijde, of „maiques de mauvaise conduite" bij de rechterzijde, wij geven al deze „marques" ten slotte present, en wij zeggen eenvoudig van den eisch van wetepschappeiijk onderzoek: „c'est plus fort que nons." Wat spreker betreft had de leekedicnter zijn bekend versje gerust thuis kunnen houden: „Kritiek mag alles onderzoeken, alleenig maar 't kritiekste niet." Eerlijk, onbevangen, onpartijdig wetenschappelijk onderzoek is niet alleen geoorloofd, maar zelfs plichtmatig. Eenvoudig uitgedrukt: de dingen mogen onderzocht worden.

Tegenover de linkerzijde: Daar heerscht, behoudens maar weinig uitzondering, een groot misverstand, een zeer ernstige dwaling. Men neemt daar, ik neem gaarne aan onbewust, maar al te gemakkelijk de „beau löle" voor l e l v zichzelf. Niet weinige modernen nemen maar in de gauwigheid aan, dat kritisch, wetenschappelijk onderzoek identisch is met moderne theologie: a, nu begrijp ik dat men ethische theologen halfslachtig en zelfs onwaarachtig vindt. Maar met het welnemen der heeren: de conclusie van identiteit van het kritisch, wetenschappelijk onderzoek met moderne theologie is, met verlof, een conclusie met zevenmijlslaarzen. Het bewijs voor deze identiteit is aan de moderne heeren. Mijn geestverwanten, die „aan kritiek doen, " zullen hier vreemde oogen opzetten. Kritiek was hun het eerlijk zoeken naar natuurlijke oorzaken, dat was het accoord, de conditie van arbeid op bet terrein der wetenschappelijke onderzoekingen, Miar mijn geestverwanten hadden zeker niet begrepen, dat kritiek eigenlijk beteekent: wegcijferen, negeeren van alle andere dan natuurlijke oorzaken, en dat „überhaupt" en absoluut, kritiek dus zooveel als naturalisme is. Neen, dat hadden zij niet begrepen, Ttoehsch, een der scherpzinnigste theologen in Dtiitschland, zegt klakkeloos: de historie kent geen absolute waarden, geen absolute normen. Ik begrijp dit niet. Ik dacht dat het zóó was: het historisch onderzoek kent geen absolute waarden, natuurlijk niet, men zoekt immers op het veld van arbeid naar natuurlijke oorzaken. Maar de aistorie kent geen absolute waarden: wie verzekert dat, wie maakt dat zoo maar in eens cit?

Wat spreker betreft, h? t kritisch, wetenschappelijk onderzoek ga stil zijn gang, hij voor zich '.al dankbaar aanvaarden wat bet werkelijk vindt. Wij zijn allen met de waarheid gediend, mzar men blijve toch nuchter, men toepe niet onopnoudelijk voor de krhiek uit: groot is de Diana der Epheseren.

Voor deze poging van Pe zeker niet, en we gelooven, dat ieder theoloog, die deze punten iets nauwkeuriger beziet, en let, niet op hetgeen ze zeggen, maar ook op hetgeen verzwegen wordt en dus blijkbaar voor de ethische theologen niet „onwrikbaar" vaststaat), wel bitter zich teleurgesteld zal voelen. Magerder geloofsbelijdenis is zeker zelden van Christelijke lippen beluisterd. Zelfs de korte hoofdsom /an wat ieder Christen noodig is te gelooven, Je twaalf artikelen van ons algemeen en ongetwijfeld Christelijk geloof, dat door alle Christelijke Kerken wordt beleden, is nog rijk te noemen, vergeleken bij deze vier artikeen, waarin het credo der ethische richting bestaat. Natuurlijk denken we er niet aan te oeweren, dat Prof. Van Dijk of welk ethisch iheoloog ook voor zich zelf niet een veel rijker en bezielder geloofsbelijdenis zou uitspreken. Maar hierom gaat het niet. De vraag was, wat bij alle persoonlijk verschil van inzicht deze ethische theologen saambindt; waarin '£. het kenmerkende zien, dat van alle andere richtingen, links en rechts, hen onderscheidt; wat naar hun aller overtuiging (liet mag losgelaten worden, zonder dat men daarmee de basis van de Christelijke religie verlaat.

Eigenaardig is daarbij nu reeds, dat het logma van de Schriït hier de Aza/j/^ plaats inneemt. Toevallig kan dit natuurlijk niet wezen. Er ligt in opgesloten, dat voor de ethische Theologen de Schrift niet de kenbron is, waaruit ze hun religieuze voorstellingen putten, niet de Goddelijke openbaring, die gezaghebbend optreedt om hun te leeren wie God, de mensch en Christus is. In al hetgeen voorafgaat, is dan ook over hetgeen de Schrift zegt geen sprake, en het woord van Paulus, wat terloops wordt aangehaald, dient alleen om uit te drukken wat onze eigen ervaring ons leert. Hoofdzaak is bij dit dogma over de Schrift om uit te spreken, dat men het kritische standpunt tegenover den Bijbel inneemt en geen oogenblik aarzelt om met de resultaten der Bij beicritiek mede te gaan, wanneer deze maar „wetenschappelijk" genoeg vast staan. Van sen band desgeloofs aan de Schrift wordt met niet één woord gerept.

Zondert men dit laatste punt uit, dat meer negatief dan positiefis, dan houdt men slechts drie dogmata over. De ethische Theologen houden dan in de eerste plaats vast aan het bestaan van een persoonlijken God. Ze verwerpen het monisme en agnosticisme ; ze gelooven, dat God van de wereld onderscheiden is en door ons gekend kan worden; ze erkennen Zijn liefde en heiligheid. Maar van de belijdenis der Christelgke Kerk, dat deze God de drieëenige God is, wordt gezwegen; de Heilige Geest wordt zelfs in deze punten niet eens genoemd, en over de Godheid van Christus wordt niet gesproken. Evenzoo wordt niet gezegd, dat deze God de Schepper van hemel en aarde is en evenmin dat Hij door Zijn voorzienig bestel alle dingen draagt en onderhoudt. Dit alles staat voor de ethische theologen dus niet onwrikbaar vast.

In de tweede plaats houden de ethische Theologen vast, dat de zonde niet een onvolkomenheid is, ook niet een zedelijk gebrek, dat enkelen aankleeft, maar een macht die ons allen in ketenen gevangen houdt en ons de heerlijkheid Gods doet derven. Maar verder dan dit ervaringsfeit gaat de ethische Theologie in haar credo niet. Hoe deze zonde ontstond, laat ze in het midden; over e erfzonde wordt niet gesproken; en of dit verderf zoo diep is, dat alleen een almachtige aad Gods ons hart wederbaren kan en uit ie ellende ons kan verlossen, wordt niet ezegd. Ook dit alles staat dus blgkbaar oor de ethische theologen niet onwrikbaar ast.

En eindelijk erkennen de ethische theoogen, dat de persoon van Christus een enige beteekenis heeft voor ons religieus even. Ze zien dus in Hem niet maar een erheven mensch, niet maar een uitnemend

leeraar der waarheid; maar wat ze dan wel in Hem zien, wordt niet gezegd. Van Zqn eeuwige Godheid, van Zijn wonderbare geboorte uit de maagd Maria, van het offer dat Hij aan het kruis bracht, om ons met God te verzoenen, van Zijn opstanding uit de dooden en hemelvaart wordt gezwegen. Ook dit alles staat dus wederom voor de ethische theologen niet onwrikbaar vast.

En hiermede is dit credo uit.

Van de heerlijke belijdenis waarmede ons Apostolisch geloof eindigt: ik geloof de vergeving der zonden, ik geloof de wederopstanding der dooden, ik geloof een eeuwig leven, hoort ge in dit nieuwe credo mets. Ook dit alles ontbreekt en staat dus volgens Prof. Van Dijk onder de ethische theologen niet onwrikbaar vast.

In methodistische kringen spreekt men wel eens van een geloof, dat men op een stuivertje schrijven kan. Zou voor dit credo zelfs wel een stuivertje noodig zrjn?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 oktober 1911

De Heraut | 4 Pagina's

De Ethische

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 oktober 1911

De Heraut | 4 Pagina's